GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Marjorie Bowen, De Nederlanden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Marjorie Bowen, De Nederlanden.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Algemeen bekend in ons land en in 't bijzonder in onzen christelijken kring, is de Engelsche Schrijfster Marjorie Bowen. Zij gaf verscheidene romans, die betrekking hebben op onze vaderlandsche historie en de daden van onze groote Oranjevorsten Prins Willem den Zwijger en Willem Illi). Wel is waar overheerscht in deze romans het fantasieelement en is hun beeld van het gebeuren niet altijd dat der historie, maar ze geven toch een verdienstelijk inzicht in de verhoudingen van den tijd en in de beteekenis van de beide genoemde Oranjeprinsen en vooral, ze wekken belangstelling

voor onze glorieuze geschiedenis, niet liet minst door dén populairen vorm.

Deze Schrijfster nu — ^eii het is alleszins begrijpelijk, waar ze zoo groote interesse heeft voor ons volk en zijn verleden —, heeft ook het land van haar helden Ijezocht. Ze heeft het bereisd van Vlissingen tot Groningen, allerlei indrukken opgedaan, vele bezienswaardigheden bekeken in hun historische merkwaardigheid, en van die reis lieeft zij een breed-uitgewerkte mémoire gegeven in haar boek in twee'deelen: , , De Nederlanden, gezien door de oogen eener Engelsche". 2) We vinden niet aangegeven of het vertaald is, dan wel oorspronkelijk-Nederlandsch, maar zoo dit laatste het geval is, zal toch een Nederlander de hand in het werk , gehad hebben: de stijl, ofschoon hier en daar niet onberispelijk, draagt te zeer de karakteristieken van het Nederlandsche idioom, dan dat die van een buitenlandsche zou kunnen zijn.

Als we dan in dit artikel het boek bespreken, beginnen we met uiting te geven aan onze waardeoring voor het werk alszoodanig. Want, afgedacbt nu van wat op den inhoud aan te merken valt, kan het niet anders dan een goeden invloed hebi)en op de appreciatie van ons land in het buitenland.

De indruk toch, dien men buiten onze grenzen en vooral over zee van ons Holland in 't algemeen heeft, is eigenlijk abominabel. In 'toog van den doorsnee-Amerikaan en Engelschman is, ondanks wetenschappelijke en technische praestaties, Nederland het land van de kaas en de boter, de slooten, molens en knotwilgen, van mannen in wijde broeken en boeremeisjes met melkemmers — een curiositeit vrijwel, zonder eenige verdere beteekenis dan die een curiositeit heeft. Holland bezoeken neemt op het reisprogram van den buitenlandschen toerist niet meer dan een dag in beslag: Volendam, Marken, en passant per „seight-seeing-car" door Amsterdam en dan 's-avonds naar Keulen, of ook: Middelburg op Donderdag, van Brugge uit, tusschen 't ontbijt en het diner. En wat men dan ziet is, wat men verwachtte te zien: het Holland van de buitenlandsche voorstelling. Nooit duidelijker zag ik die voorstelling dan op een plaat in , , le Petit Parisien'' ter gelegenheid van een officieel Fransch bezoek aan onze hoofdstad: op het trottoir van den Dam (het Koninklijk Paleis op den achtergrond!! is heel goed afgebeeld) staan in breede rij Markers, llrkers, Zeeuwsche en Friesche meisjes in al de kleurigheid van hun locale kleeding!

Nu moge in den laatsten tijd wel eenige verandering ten dezen te bespeuren zijn — van het vreemdelingen bezoek tijdens de Olympische spelen verwacht men in dit opzicht veel goeds — feit is, dat nog altijd in de breedere lagen der buitenlandsche bevolking deze eene van de zeer vele bekoorlijkheden van ons landje voor de eenige geldt.

Met het oog nu hierop is allereerst het boek ' van Marjorie Bowen een sympathie-betuiging waard. (Ik ga daarbij uit van de toch niet al te gewaagde veronderstelling, dat het ook in een Engeische uitgave bestaat). Want wat Brusse indertijd beoogde met zijn geestige boekje , , With Roosevelt through Holland", kan dit werk zeker bereiken: de verbreiding van een juist en zeer oriënteerend inzicht in de veelzijdige beteekenis van ons vaderland.

En dat te meer, wijl de Schrijfster in 't bijzonder de aandacht vestigt op ons rijk historisch verleden. We willen den term wel overnemen van het prospectus, dat ze een „haast encyclopaedische kennis" van onze geschiedenis bezit en bijna op iedere bladzijde geeft ze van die kennis blijk. Gezien de wonderbaarlijke dingen, die. over onze historie in allerlei buitenlandsche schoolboeken staan gedrukt (nog onlangs wees het „Handelsblad" daarop aan de hand van verschillende citaten) zijn vele mededeelingen in Marjorie Bowen's werk die op authentieke stukken en ter plaatse verzamelde gegevens berusten, zeker belangrijk. Ze kunnen ongetwijfeld medewerken tot een. beter begrip van Nederland en zijn geschiedenis.

Eindelijk is het een factor van waarde in dit werk, dat het 't heden van ons land steeds stelt tegen den achtergrond van het groote en groolsche verleden. Nederland — het zij met voldoening geconstateerd — moge van het moderne wereldgeheel niet een onbeduidend element zijn, zijn eigenlijke beteekenis ziet men toch eerst als men let op zijn geschiedenis, zijn rang van Europeesche mogenheid en machtigen koloniseerend'en staat in den tijd, toen sommige eerste-vioolspelers van het moderne wereld-orkest nog losse-snaar-strijkers waren. Ons, Nederlanders, wordt van de eerste schooljaren af die kijk op de dingen gegeven en, al raken we vele details weer kwijt, het eigenlijke perspectief blijft. Maar de buitenlander in 't algemeen weet daarvan niets, ziet ook ons land niet zoo. En daarom is het een verheugende zaak, dat dit boek van een Engeische wél zich op dit eenig juiste standpunt stelt: Nederland niet voorstelt als het land van molens en kleederdrachten alleen — hoe illustratief die overigens ook mogen zijn — maar het land van zeehelden, veldheeren, staatslieden, schilders, bouwmeesters, uitvinders. Een buitenlander, die met aandacht Marjorie Bowen's werk gelezen heeft, is genezen, voorgoed genezen van het beruchte „to do Holland", dat op een enkelen dag genoteerd stond aan de beurs van het buitenlandsch toerisme.

Ik wilde beginnen, met de opsomming van deze nuttige en goede effecten van het boek, omdat ze eerlijke erkenning verdienen. Bij de niet-onbelangrijke gebreken, die daartegenover aan te wijzen zijn, mogen ze niet voorbij gezien worden.

De opzet van het werk is, zooals de ondertitel aangeeft, die van „Causerieën over de elf provinciën". De Schrijfster heeft, te beginnen met Zeeland, heel ons land bereisd en van elke provincie de voornaamste steden bezocht en verschillende deelen van „het platte land". In die steden ging het haar om kerken, gebouwen, monumenten, centrale punten, moderne instellingen, op , , het land" was het haar te doen om stemming en kleur, menschen en verhoudingen.

Zoo krijgen wij in het eerste deel de causerieën over Zeeland, Zuid-en Noord-Holland, in het tweede over de andere provinciën. En dan lezen we over alle belangrijke plaatsen en vele minder belangrijke, maar die een of andere merkwaardigheid bezitten, van Middelburg af tot Uithuizen toe. De methode van „zien" is dan steeds deze: een bepaald gebouw, dat historische herinneringen draagt, wordt uitgangspunt van een beschrijvende vermelding dier herinneringen; een schilderij, een beeld, een gevelsteen met naam-inscriptie, geeft aanleiding tot een beschouwing over den betrokken persoon; een kasteel, een statig heerenhuis, ergens in de belommering van boomen en in de omzüvering van droomende grachten, wordt de localisatie van een romantische vertelling, van een vergleden historie, die zich daar heeft • afgespeeld of van de memorisatie van de verschillende geslachten, die daar hebben gehuisd. Daardoor wordt het boek als een kaleidoscoop met een voortdurende wisseling van beelden en een stage omvorming van aspecten. De aandacht wordt verplaatst van de vroege middel-eeuwen, naar de krachtjaren der 17e eeuw en van een 15e eeuwschen graaf naar een 19e eeuwschen dichter. Dat nu geeft iets vermoeiends aan het boek en — het kan wel niet anders — ook zekere oppervlakkige vluchtigheid. Elk van de historie-momenten, die de Schrijfster naar voren brengt, soms slechts even aanstipt, is materie voor breed, analytisch onderzoek en een noemen als in het voorbijgaan of zelfs een ietwat breedvoeriger beschouwen, maar dan toch altijd met de beknoptheid, die geboden was, leidt heel makkelijk tot onvolledigheid, indien niet tot onjuiste interpretatie.

Nu kan men aanstonds tot verontschuldiging aanvoeren voor het geheele werk, wat de Schrijfster zelf zegt ter inleiding op haar beschrijving van Den Haag. „Er is zooveel te vertellen over Den Haag, dat, tenzij men een heel boekdeel aan die bekoorlijke stad zou kunnen wijden, men weinig kan zeggen, zonder tegelijk te laten zien hoeveel men verzwijgt". En die verontschuldiging is tot op zekere hoogte ook gerechtvaardigd. Maar ze neemt toch niet weg het feit, dat, wat dan wordt getoond, bijna altijd slechts in vogelvlucht wordt gezien. En een. yogel-vluchtbeschouwing van dat, waarover het stof der jaren li^gt, kan veelal niet anders dan zeer onvolledig en ontoereikend zijn. Er is dus wel in. deze deelen een , , haast encyclopaedische" kennis van onze geschiedenis, maar ze vertoont dan ook het onmiskenbare karakter van het encyclopaedische, dat het vele overweegt over het diepe. En wat de verdienste is van encyclopaedische mededeeling, dat ze samenvatting is van breede en gedetailleerde studie, wordt hier uiteraard gemist. Want, het prospectus zegt het: „kijkend en noteerend, vragend of intuïtief begrijpend" heeft de Schrijfster haar stof verzameld.

Uit deze methode van werken volgt — en dat is een tweede opmerking, die we moeten maken, , — dat in de uitwerking van die notities noodwendig een persoonlijk element doorwerken moet. Men krijgt vaak niet den objectieven kijk, die historiereproductie geeft, maar subjectieve impressie. Als, om nu maar één voorbeeld te geven, de Schrijfster van Jacob Cats zegt: „in zijn vrijen ti^jd schreef hij eenvoudige, goed geluimde gedichten over het landleven" (spatiëering van mij) „en zinnebeelden", dan geeft zoo'n satz toch een al heel weinig objectief beeld van Cats' werkzaamheid en heeft intuïtief begrijpen, zoo dat tot dezen zin leidde, al heel weinig van juist verstaan. De indruk, dien de Schrijfster van Cats' werk heeft opgedaan, is in elk geval een zeer subjectieve.

Uiteraard leidt zulk een overal nawijsbaar, persoonlijk element tot onbillijke beoordeelingen. Als de Schrijfster, handelend over het Rijksmuseum te Amsterdam schrijft, „er zijn te veel schilderijen, zelfs voor dit kolossale gebouw en nauwelijks één van die prachtige doeken is goed geplaatst " en ze zich even verder, de uitdrukking veroorlooft „die onoordeelkundige behandeling ", is dat een bewering, die onrecht doet aan den bekwamen directeur van het Museum, die juist als bijzondei' oordeelkundig bekend staat. Dat is subjectiviteit, die in een boek van zoo historischgeorionteerden opzet te veroordeelen valt.

Ik noem nu maar een enkel voorbeeld, maar. wie het boek leest zal vele van zulke persoonlijke opmerkingen vinden (ik kreeg, al lezend, een heel lijstje; . Een praten over „kreupelrijm" van Melis Stoke, over „de' tamelijk effen hemel van Nederlandsche poëzie", over Rembrandt, , , wiens genie zoo vaak lijdt door grove vulgariteit", over de „Nachtwacht", die „noch mooi, noch veelzeggend (is)", en waarvan „de voornaamste fout is de wanverhouding tusschen de beide hoofdfiguren en hun houterige stand, waardoor de geheele opzet wordt bedorven, die op zich zelf verwarrend is en zonder beteekenis", — zulk praten is geheel subjectief en in het stellige van den toon zelfs irriteerend.

Nu kan men ook hier met verontschuldiging komen. Duidelijk zegt de titel, dat de dingen „gezien" zijn „door de oogen eener Engeische", wat beteekent, dat er subjectiviteit in het boek moet zijn.

Opzichzelf is die opmerking wel weer juist. Maar dat „gezien door de oogen eener Engeische" rechtvaardigt daarom nog niet allerlei veroordeelende cjualificaties. Juist omdat de Schrijfster een Engeische is kan ze allerlei dingen, waarin de Nederlandsche geest leeft en specifiek naar voren treedt, niet beoordeelen. Met al de toewijding, die ze aan haar onderzoekingen heeft besteed, blijft ze vreemd - aan het eigenlijke, het essentiëele van ons land en ons volk. En omdat zij dan sommige zaken anders ziet, omdat zij b.v. vindt, dat Vondels lyriek , .geschreven is in een taal, die zich slecht leent tot dezen vorm van poëzie", daarom i s het nog niet zoo. In een "boek, dat, ik herhaal het, zoo beslist historisch is van oriënteering, is een dergelijk apodictisch beweren misplaatst. Wat de deugd is van het werk, dat het den buitenlanders Nederland wil doen kennen, wordt'daardoor een gevaar: een verkeerd inzicht is altijd nog erger dan geen inzicht. Wanneer men dus bet „gezien door de oogen eener Engeische" interpreteeren wil als: derhalve subjectief, stel ik daartegenover het feit, dat zulk een subjectiviteit nooit anders dan verkeerd kan zijn, eenvoudig, omdat •de norm van het zien daar ontbreekt. Ik wil dan ook liever die uitdrukking opvatten als: zooals het zich opdoet aan een Engeische, maar handhaaf dan óók de meening, dat daarmee allerlei onbillijke beoordeelingen in de weergave van dien indjaik moeten komen.

Een derde en laatste opmerking houdt verband met den historischen inhoud van het boek. De Schrijfster beweegt zich op de onderscheiden terreinen van politieke-, literatuur-, kunst-en handelsgeschiedenis en die allen dan in hun wijde uitgebreidheid van middeleeuwen tot modernen tijd. Dat dan historische fouten in haar werk voorkomen, is haast vanzelfsprekend. Hoe groot ook haar kennis van onze geschiedenis moge zijn — als ik het nog niet duidelijk genoeg gezegcl heb onderstreep ik het hier, dat we daarvoor groote waai'deering hebben uit te spreken — bij zóó wijde expansie van beschouwing moet die te kort schieten. Zelfs een Nederlandsch 'vakgeleerde zou, bij zulk een opzet, moeilijk alle klippen kunnen ontzeilen. We moeten dan ook ten opzichte van de historische juistheid een tekort in dit werk constateeren. Dat tekort betreft détails, jaar-opgaven, voorstellingen en — maar dat is veel ernstiger — beoordeeling van ingrijpende quaesties. Wat b.v. gezegd wordt over de verhouding Matrits-Oldenbarnevelt, over de twisten tusschen Remonstranten en Contra-remonstranten, over de positie van Willem IH tot de de Witten, is te eenenmale onjuist. De historische wetenschap heeft met elk van deze vraagpunten zich jaren lang beziggehouden, omdat ze zoo veelzijdig en naar alle kanten ingrijpend zijn. En de breede vakUteratuur die erover bestaat, maant hem, die daarvan kennis neemt, tot de uiterste voorzichtigheid in het oordeelen. Hier past dan ook allerminst de plomp-verloren uitspraak naar eigen inzicht, die de Schrijfster ten beste geeft. Er zit heel wat meer vast aan de conflicten van 1618, 1619 en 1672 dan de Schrijfster schijnt te vermoeden. Maar een beeld, dat objectief zal zijn, dient op de kennis daarvan gebaseerd te zijn. En zeker is dat niet te geven bij een beschouwing-in-vogelvlucht

Hiermee komen we, meen ik, tegelijk tot de samenvatting van wat op te merken valt. Want dit laatste bevestigt het voorafgaande en de conclusie daaruit. Het boek is tweeslachtig, omdat het hybridisch is van samenstelling. Eenerzijds toch bedoelt het de Nederlanden te doen zien in het licht va.n hun histovie, aan den anderen kant , , door de oogen eener Engeische". En nu speelt telkens het eene het andere parten: want de objectiviteit, die historiebeschrijving eischt, komt in 't gedrang door het persoonlijke, dat mede in den opzet Ugt, en dit laatste kan niet ten volle tot uiting komen door de gebondenheid aan historische oriënteering, leidt daardoor in ieder geval tot fouten, als die we noemden.

Vandaar dat het boek, ondanks zijn vele goede en sympathieke dingen (daaronder moeten we ook nog noemen de mooie reproducties naar meesterwerken onzer schilderkunst)„ niet bevredigt.


') , , Ik zal handhaven", , , Beschermer van liet geloof", , , Voor God en den Koning", „Prins en ketter", „Dei Gratia", alle uitgaven van D'. A. Daamen's Uitgeversmaatschappij, Den Haag.

2) D.' A. Daamen's üitgeversmaatscliappij, Den [taag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Marjorie Bowen, De Nederlanden.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's