GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Reformatie in de prediiking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reformatie in de prediiking.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Het resultaat van onze enquête. II.

In ons vorig artikel deelden wij reeds mee, dat verschillende deelnemers oordeelden, dat reformatie in de prediking niet tot het beoogde doel zal leiden, indien er ook geen reformatie komt in het hooren.

Menige rake opmerking wordt in dit verband gemaakt.

Zoo schrijft een lid eener groote-stads-kerk over het merkwaardige verschijnsel, dat het in zijn gemeente herhaaldelijk is voorgekomen, dat gewoonlijk gedurende een half jaar na de intrede van een nieuwen predikant alle kerken voor hem te klein zijn, dat daarna het gehoor gaandeweg slinkt, totdat de eens zoozeer gezochte voor een beschamend gering aantal menschen pioet preeken. Zijn de preeken veranderd, vraagt hij. En hij antwoordt: de predikant is zich daarin in den regel gelijk gebleven. Is hij misschien uitgepreekt, informeert hij verder. Ook dit moet hij ontkennen. Hij kan de fout nergens anders vinden dan bij de hoorders, die beweeglijke menschen zijn en bijna voortdurend in overdrijving leven. Zij loopen eerst overdreven met een prediker weg. Zij houden hem voor een redenaar van de eerste grootte, terwijl bij vluchtige kennismaking reeds blijkt, dat hij, welke ook zijn kwaliteiten zijn, geen orator kan worden genoemd. Maar straks slaat dat om. Zij vinden hem saai en vervelend, zijn stem is geeuwend, zijn voordracht houterig of molenwiekerig. Zij waren eerst blind voor zijn gebreken en worden daarna blind voor zijn deugden. Enkele predikanten deelen schijnbaar blijvend in hun gunst. Schijnbaar, want als er een nieuwe komt volgen zij die na, totdat zij ook hem afdanken en weer naar de oude begunstigden terugkeeren. Op die wijze • is de begunst'ging steeds ad interim. Deze inzender vindt reformatie in de prediking gewenscht, maar acht, dat vooraf de gemeente met bezemen moet worden gekeerd. Want zoo zegt hij, een gemeente, die de gezanten van. den Koning zoo bejegent, heeft geen zegen te hopen. En al ware het, dat er reformatie in de prediking kwam, zij zouden zich niet laten gezeggen. Als u mijn schrijven mocht opnemen, zoo voegt hij er aan toe; dan zal men in de kerk waartoe ik behoor wel zeggen: dal is zeker van een dominee, of van een domineeszoon, - l)roeder, - vader. Maar ik heb geen verwanten onder de predikanten. Ik schrijf dit alleen omdat ik zulke toestanden een schande vind voor God.

Zóó scherp als deze deelnemer zijn anderen in hun kritiek wel niet. Zij bepalen zich tot wenschen. De geloovigen moeten meer voor de predikanten bidden, minder op uiterlijke, dan op innerlijke kwaliteiten van de prediking letten, in hun eischen niet egoïstisch zijn, maar zich afvragen of de gemeente in doorsnee zulk een prediking noodig heeft, enz.

Uit één brief willen wij nog een gedeelte overnemen.

Hij is van iemand, , wien het hanteeren van de pen niet vreemd valt.

„Van de arrogante gedachte: „i k zou voor m ij een preek zóó wensclien en onze dominee z ó ó en z ó ó", heb ik nog steeds een gruwel gehad.

Zulke beoordeeling van preeken is m. i. zonde. De zonde der Gorinthiërs:

„Ik hou zooveel van P a u 1 u s, hij bracht me toi 't geloof — och dat allen preekten als hij".

„Ik hou het met A p o 11 o s, 'n spreker eerste klas! kerel, daar zou je drie keer bij kerken — zoo een zou je naloopen — maar.... ónze dominee — nee hoor!"

„Ik ben voor C e f a s, 'k moet niks van die nieuwigheden hebben, och dat alle dominees, als hij, de oudo termen en gebruiken in stand hielden".

Zoó ho u d t de een van melk in z'n thee zonder suiker en 'n ander weer melk én suiker.... en verdere combinaties.

Zulke oordeelen zijn vleeschelijk. — En kinderach tig ook!

Ik denk dan vaak ' aan wat ik las omtrent de „R omps t an de n", door Jac. van Ginneken gepubliceerd in „De Nieuwe Taalgids" 7e jg. pag. 1—15. In boever het wetenschappelijk vast staat weet ik niet, maar 't is toch een zeer aannemelijke gedachte, dat ieders persoonlijke rompstand ook invloed heeft op Z'Q eigen taal en ook weer invloed uitoefent op zijn keuzo van geliefde sprekers of schrijvers. De prediker die m ij n r o m p s t a n d heeft, zal mij dan allicht eerder „eigen" zijn dan een die een geheel ander type heeft. Mag i k nu eischen, dat alle dominees nota bene in m ij n rompstand gjaan staan op den preekstoel, opdat i k er , , smaak" in zal hebben?

Of zou 't maar niet beter zijn, dat i k er 'n beetje voor ga zitten om 'n hiij-niet-aantrekkenden-stijl en spraak te volgen? . ' , "••; , ••; •

Leerzaam is hier, •dA'Rutz, de vinder der •.Romp'-' standen, deze opmerkte bij zichzelve doordat bij bij hei instudeeren van versohillende composities ook vanzelf verschillende rompstand ging aannemen, 't Was hem meenens om in te dringen in den geest van de compositie, die hem eem niet aantrok — en tóén lukte het.

Werkelijk helpt me dat wel eens als ik een spreker slecht volgen kan „met smaak" — dat ik er eens voor ga zitten om te hooren — en dan gaat de rompstand aansluiten, ook al heeft men er nooit van gehoord.

Aan zulke „bijkomstige" dingen — ze zijn er .honderden — kan het liggen, dat „men" er „weinig aan heef t".

Die laatste uitdrukking geeft nóg weer een subjec tieve moeilijkheid bij al die objectieve kleinigheidjes, die ons hinderen kunnen. Want dat we er „wat aan moeten hebben" persoonlijk, dat we streeling des gemoeds; dat we er stichting in den zin der moderne devotie van moeten hebben, ja, dat is een zware en onrechtvaardige eisch.

God zendt Zijn dienareA daar niet voor.

Moet je in een retraitehuis gaan, Roomsch worden, of modern. God zendt ze, opdat ze de Gemeente zouden stichten =: opbouwen in 't geloof.

En nu kan ik me voorstellen, als ik prediker was, en de menschen zeiden „wenschende" tegen me:

die dominee met z'n zware basstem hoor ik zoo graag,

d i e dominee heeft me „bekeerd",

d i e dominee is nog van 't oude slag, aparte „toepassing",

die ontroert me al door de manier waarop hij 't woord „zonde" uitspreekt (historisch),

d i e kan ik zoo goed volgen, zoo helder doorgedacht,

d i e is zoo aardig in den omgang, zoo'n zachte man,

die daar héb ik zooveel aan, zoo innig,

d i e is beelemaal niet „vijandig" tegen andere kerken,

die is 'n knappe fijne kerel, thuis in de letterkunde tot 't laatste jaar, enz.,

dat me dat heel niet schelen kon en.... boos zou maken als ze dan van m ij dat alles oók zouden „wenschen", als ware dat voor m ij ook „wenschelijk", maar niet te volbrengen natuurlijk.

Dat verlamt of irriteert.

En wanneer ik dan in 't besef mijner gebreken bij 't werk nog z ii 1 k e „wenschen" moest aanhooren, zou me dat vaak neerdrukken.

Ik geloof waarlijk, dat deze 1 a s t en dit j u k menig predikant plaagt en kwelt en hem den last van Christus en 't juk van onzen Heer zwaar s c h ij n t te maken

Mogen zij 't zien als m e n s c h e n j u k en last 'vau menschen opgelegd en ten onrechte dan nog.

Gelukkig dat onze Koning zich niet stoort aan onzj vleescbelijke „wenschen", maar door Zijn Geest verscheidene gaven uitdeelt en Zijn arbeiders uitstoot in Zijn wijngaard — zo o a 1 s ze zijn, met hun eigen stemgeluid, • rompstand, vóórkomen, talent, stijl, hun eigen manier van met de menschen om te gaan en.... zelfs.... h u n e i g e n „g e b r e k e n" (zooals we echt Humanistisch gewoon zijn die dingen in hun temperament en karakter te noemen, die niet strooken met onze idee van 'n model-dominée). Voor de dominees hebben wij nog vaak den braven-Hendrikkenmaatstaf paraat.

Stel je voor' een dominee, die uitvaart en schelden • gaat in z'n ijver! O foei, zoo'n temperament! Was ie maar wat anders geworden.

Voor mij is dat nog de vraag.

Was G a 1 V ij n niet zoo?

Sleepte hem de ijver voor des Heeren buis niet vaak verder dan hem lief was? En bekende hij niet kort daarna weer z'n schuld? Maar, hé!, had Calvijn geen dominee moeten worden?

Gelukkig, dat de Heere ze gebruikt, zooals zo z ij n — en wie ze wou bakken' naar eigen model van 't humanisme, moge er voor bewaard worden, dat hij

z'n eigen baksel zou moeten eten,

't Is vaak gebeurd, dat de nieuwe dominee eerst „verbazend aardig" was, „net getroffen voor óns clubje".., . ; en straks uit de conversatie lag om nietigheden.

'k Wou maar-zeggen: 't gaat om de predik inij des W o o r d s. En niet om den dominee.

In alle toonaarden, op allerlei wijs: door zware basstemmen en schelle geluidjes; door volle klanken en pieperige stemmetjes; met lange uithalen als de Vaderen van + 1850 en kortaf; met schoenen zwier van nieuwgevormde moderne woordenreeksen en in dierbare tale Kanaans; van lange, korte, smalle, breede, brildragende en ongebrilde, hooggekuifde en kaalhoofdige, krachtige en zwakke, grijze en jonge, blozende en bleeke; van losse en stijve, met witte das of zwarte, met toga of gekleede jas gekleede menschen heb ik die prediking mogen hooren. .

En ik weet heuse h, nee heusch niet, we Ik e soort mij het meest heeft onderwe z e n. i n de S c.h r i f t e n en opgebouwd in het geloof.

Hiermede stappen wij van dit onderwerp voorloopig af om ons te bepalen tot reformatie inde prediking.

Geen wonder dus, dat men zich voor deze promotie bijzonder interesseerde, in Vlaanderen, maar ook in ons land, waar Timmermans zijn meeste lezers heeft gevonden, dat men ook met belangstelling greep naar de dissertatie, toen deze verscheen ondei den titel „Felix Timmermans"').

Omdat ook onder onze lezers wellicht van die geïnteresseerden zullen zijn, willen we in dit artikel hen nader met dit boek in kennis brengen.

Begrijpelijkerwijs heeft Dr Rutten de boven aangegeven bezwaren zelf óók gezien, zoo duidelijk zelfs, dat hij al aanstonds in zijn voorwoord ze tracht weg te nemen. „Zeker" zegt hij, „'t oordeel van 't nageslacht zal bezonken zijn, maar ook dan zal men het werk, om 't rechtvaardig en goed te l)eoordelen, moeten zien in de lijst van leven en milieu, van geest en techniek van de Schrijver en zijn tijd; ook dan zal men de zienswijze moeten toetsen aan wat over Timmermans de tijdgenoten dachten; ook dan zal een zichzelf rechtvaardigende bespreking gebaseerd moeten zijn op de evidentie der schoonheid". Dr Rutten gaat dus uit van de gedachte, dat er allerlei vaststaande waarden zijn, waarover het getuigenis der jaren niet hoeft afgewacht te worden. En ten aanzien van Timmermans vindt hij die waarden in diens „afkomst en kuituurmilieu, zijn opvoeding en gevoelsaanleg, zijn temperament en karakter, 't levensgevoel waaruit hij schept voor later tijd, zijn houding tegenover 't leven, heel zijn. aard, zijn persoonlijkheid en zijn werk". In het licht van deze alle wil hij dan zijn stof laistorisch beschrijven. •? ; '•*."•': '"

Het komt mij voor; dat dit stafldpunt juist is. Wel is waar zal de practijk voor moeilijkheden stellen, die men bij een minder dichtbij-liggende stof niet heeft, maar in 't algemeen kan op deze wijze stellig wetenschappelijk worden gewerkt: een ontwikkelingsgeschiedenis kan objectief worden gegeven aan de hand van zorgvuldig bijeengebracht materiaal, ook al staat men zelf midden in de stroomingen, die op deze ontwikkeling hun invloed hebben geoefend. Het gevaar voor subjectieve' inmenging is natuurlijk groot, maar, , wanneer men, gelijk de Schrijver doet, de stofbehandeling historisch houdt, behoeft dat gevaar toch niet als zöo ernstig te worden beschouwd, dat men daarom een pogen al(s dit veroordeelen moet. En.ef.is aan den anderen Ijant weer-voordeel in, dat men vele gegevens op de werkelijkheid controleeren kan en dat men, zelf kind van den tijd, allerlei verschijnselen, waarin zich de geest van den tijd openbaart, veel beter kan begrijpen....

Dr Rutten heeft dan, door de aangegeven overwegingen geleid, zijn arbeid aangevat. Hij begon met wat inderdaad het begin moest zijn: een bestudeeren van de Vlaamsche literatuurgeschiedenis, van dat de Vlaamsche beweging begon (iJ^ 1830) tot op dezen tijd. Zoo immers kon hij de Vlaamsche letterkunde zien groeien, en dat was noodig, wilde hij de geestesgesteldheid der moderne Vlaamsche kunst, dat is dus ook die van Timmermans, verstaan. Daarna onderzocht hij de gegevens, die op Timmermans zelf betrekking hebben: dat was, na Tiet algemeene, het bijzondere, waar hij toe komen moest; hij ging dus na wat hij vinden kon omtrent Timmermans' jeugd, opvoeding, onderwijs, ontwikkeling, enz. Eindelijk bezag hij Timmermans' geschriften in het licht van de aldus verkregen inzichten — en met de verbinding van deze hoofdlijnen was het kader gevormd, waarin zijn studie geplaatst zou moeten worden.

In overeenstemming met dezen opzet is het boek samengesteld. We lezen eerst eenige hoofdstukken over de Vlaamsche letterkunde, dan over Timmermans' opvoeding en ontwikkeling, daarna over zijn boeken. .

Het eerste gedeelte brengt ons uiteraard weinig nieuws, 't Is heel beknopt, een resumee eigenlijk van de Vlaamsche literatuurgeschiedenis der laatste honderd jaren, vrij moeilijk te volgen voor dengene, die met deze historie minder bekend is. In hoofdzaak onderscheidt de Schrijver drie ptiasen in de ontwikkeling der literaire bedrijvigheid in Vlaanderen: de 19e eeuwsche periode; den vóóroorlogschen tijd en de openbaring in veelszins veranderde geestesgesteldheid na den oorlog. De bedoeling van deze behandeling is de-plaats te bepalen, die Timmermans' werk in de Vlaamsche letterkunde inneemt en de invloeden na te gaan, die op zijn vorming hebben ingewerkt. Maar heel duidelijk zijn de aanwijzingen niet. Ook gaat, naar mijn meening, Timmermans' werk veel meer direct terug op de eigenlijke Vlaamsche beweging, dan in deze hoofdstukken uitkomt.

Maar dan komt het gedeelte over Timmermans' eigen ontwikkeling en daarin vinden we allerlei interessante aanvullingen, op wat we reeds wisten uit zijn eigen „Rommelkas" en verschillende studiën over zijn persoon en werk. We zien hem als Lierschen volksjongen, levend in de atmosfeer van Lierke-Plezierke, die hij zelf zoo geestig geteekend heeft in „Schoon. Lier", als toehoorder van vaders aanschouwelijke verhalen, als bewonderaar van Streuvels en Omer K. de Laay.

Vervolgens vertelt de Schrijver uitvoerig van de overspannen verbeeldingen uit Timmermans' eerste artistenjaren, onder den invloed van allerlei vrienden en van eigen onbevredigdheid. Ook hier levert hij welkome aanvullingen op wat Timmermans zelf daarover heeft verteld. Vooral is het de verdienste van dit stuk, dat het duidelijk aantoont de sporen van deze geestelijke omzwervingen in de geschriften, die uit deze periode dateeren.

En dan komt 't voornaamste van het boek: de toepassing van al het voorafgaande op Timmermans' werk, of anders, dé analyse van Timmermans' boeken in het licht van de geteekende verhoudingen. Achtereenvolgens komen al de bekende werken aan de orde, van „Boudewijn" en de „Schemeringen" af, tot aan „De Pastoor uit den bloeienden Wijngaerdt" toe.

We kunnen in een kort artikel als dit natuurlijk niet bij alle. onderdeelen stilstaan: ^t is ons trouwens nu alleen te doen om de groote lijn van Dr Rutten's werk. Ieder boek wordt gesteld in het licht van Timmermans' ontwikkeling en van de ojmstandigheden; die hem bij het schrijvan beheerschten, waardoor een veel duidelijker inzicht ontstaat in de betéëkenis van zoo'n boek en ook een'juiste maatstaf gegeven wordt voor beoordeeling.

Afzonderlijk spreekt Dr Rutten over Timmermans' ongemeene visie, zijn taal, stijl en spelling, hij beschrijft . TimmermanS; ', literaire roem en tracht die te verklaren, en ten slotte voegt hij toe een waardevolle bibliografie van en over Timmermans' werk.

Met dit luttele overzicht van den inhoud moeten we volstaan. Het is trouwens voldoende, om te doen zien, welk een interessant werk ons Dr Rutten met deze dissertatie heeft gegeven, en ook om te motiveeren, wat onze conclusie is, dat hij in zijn opzet is geslaagd. Een afdoende Timmermans-studie is het natuurlijk niet, eenvoudig, omdat Timmermans nog „volop schept", zooals de S.chrijver zelf zegt. Maar een heel eind verder brengt toch dit boek ons wel, omdat het een goed-gemotiveerde ontleding geeft van de Timmermansziel, die we in elk boek aantreffen, telkens met de bijzondere effecten, die juist zoo'n boek typeeren.

Tal van goede illustraties, meest foto-r.eproducties, verlevendigen den text.

In bet historische gedeelte van Dr Rutten's boek wordt ook melding gemaakt van den strijd, die na den oorlog over de Vlamingen gekomen is, door het q.ptreden van de regeering tegen het activisme. Wie de Vlaamsche literatuur van den modernen tijd bestudeert, komt ook voor die quaestie te staan en ervaart, dat ze ten nauwste verband houdt met de bestaansmogelijkheid van een zelfstandige Vlaamsche letterkunde. Daarom wijzen we in dit verband gaarne op de brochure, die de heer M. J. Leendertse gegeven heeft over deze zaak, „Een volk in nood"-), naar aanleiding van den vijftigsten verjaardag van Dr Borms, die nu reeds tien jaren in de gevangenis boet voor zijn opkomen voor Vlaanderens recht.

In gespierde taal zet de Schrijver uiteen, waar het in dit geding eigenlijk om gaat. 'Het verwijt is tot de activisten gericht, „dat zij de hulp der Duitschers gebruikten, om te bevorderen hun eigen, dat is Vlaamsche belangen, welke hoofdzakelijk indruischten tegen den staat van zaken van voor den oorlog". Dat verwijt nu wordt door den Schrijver aan de werkelijkheid getoetst. Hij toont aan, dat het activisme beschouwd moet worden in verband met het Vlaamsche vraagstuk in zijn geheel, dat gedurende den. oorlog in nieuwen, scherpen, vorm op den voorgrond is gekomen. Want, terwijl de Vlamingen hun leven offerden voor de zaak van het Belgische vaderland, werden ze in 'hun eigen belangen, hun taalrechten, onderdrukt. Vlaanderen, aldus de heer Leendertse, „vocht voor zijn eigen ondergang". Want het hielp de zege bevechten voor Frankrijk, waarvan „Vlaanderen juist 't meest te duchten heeft voor zijn zelfstandige positie binnen 't Belgisch staatsverband".

Deze situatie, die door de omstandigheden tot een tragedie geworden is, omdat een sympathiseeren met Frankrijks tegenstanders landverraad werd, wordt door den Schrijver in al haar bitterheid geteekend in het lot van een man als Dr Borms. En dan voert hij een pleidooi voor dezen martelaar, omdat zijn zaak ten slotte ook onze zaak is, want, zoo citeert de Schrijver een der voorvechters van Dr Borms „wat in België aan 't Vlaamsche volk geschiedt, geschiedt tegen Nederland".

Kort en zakelijk, klemmend daar, waar het op klem aankomt, en geschreven met de warmte, die het besef van goed recht geeft, is deze brochure alleszins lezenswaard. Ze oriënteert den lezer in de n, .etelige quaestie, die België verscheurt, en wekt belangstelling voor een zaak, die ter harte moet gaan allen, die zijn van Dietschen stam.


') Uilg. van J. B. Wolters' U. M., Groningen, Dsn Haag.

-) Feestrede voor Vlaanderen's recht op Dr Borms vijftigsten verjaardag, uitg. ten voordeele van het Borms-t'onds door de Wereldbibliotheek te Amsterdam—Sloterdijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Reformatie in de prediiking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1928

De Reformatie | 8 Pagina's