Zijnen broeder zUne misdaden vergeven.
Behoordet gij u ook niet over uwen mededienstknecht te ontfermen ? Matth. 18:33.
De Koniiif! in de gelijkenis had een daad verricht van koninklijke barmhartigheid. Hij had zijn schuldenaar de enorme som van tienduizend talenten kwijtgescholdeiL.
Niet omdat hij van zijn recht had nloeten. loslaten. Maar uit vrije genade.
Op het smeeken van den ellendige.
Een zware steen is den schuldenaar van het hart gevallen.
Nu is hij geen schuldenaar meer.
\'rij en frank kan hij het hoofd opheffen.
De tienduizend talenten die hem 's nachts als hij onrustig op zijn legor woelde, het klamme angstzweet deden uitbreken, benauwen hem nu niet meer.
I-loil den barmhartigen Koning, wiens liefde voor zulk een onmetelijk offer ten behoeve van een onwaardige niet terugdeinsde.
fs nu ook het hart van dezen bevvuldadigde in liefde ontgloeidr
Er doet zich een schoono gelegenheid voor dit Ie toonen,
Op straat ontmoet hij een zijner mededienstknechten, die hem 100 denariën, ongeveer f42 schuldig is.
Nu kan hij op zijn beurt het koninklijke voorbeeld volgen.
Maar neen, hij is de brutale egoïst gebleven, ouverteederd van hart.
Onbarmhartig grijpt hij zijn mededienstkneclit aan en snauwt hem toe: Betaal wat gij schuldig zijt.
Zoo is nu een mensch, die God niet liefheeft ook zijn naaste niet. en
Het gewoonterecht onder Israël gaf een schuldoischer bevoegdheid een onwilligen schuldenaar bij den kraag van zijn opperkleed te grijpen en hem zelf ter gijseling naar de gevangenis te brengen.
Zoo doet die hardvochtige dienstknecht des konings tegenover zijn mededienstknecht.
Deze valt echter voor hem neer en smeekt: „wees lankmoedig over mij en ik zal u alles betalen".
Dat waren-precies dezelfde woorden, die deze nu zoo wreede schuldeischer voor kort, onder gelijke omstandigheden, uitgeroepen had voor zijn Koning, toen deze hem verknopen wilde met al zijn hebben en houden.
Stel, dat hij dus nu in overijling en drift zoo tegen zijn naaste optrad en een oogenblik vergat, wat er met hemzelf gepasseerd was, dan zouden deze bekende smeekwoorden hem toch wakker hebben moeten schudden, en alles voor zijn geest terug moeten roepen wat hijzelf had doorleefd.
Maar neen, bij hem, die zelf ontferming genoten had, nu geen ontferming voor een ander.
Zelf verhoord in zijn smeeken, maar een ander wil hij niet verhooren.
H ij vond erbarming en medelijden. Maar aan een ander wil hij dit niet betoonen.
Hij wilde niet, maar wierp zijn mededienstknecht in de gevangenis totdat hij de schuld zou betaald hebben.
Is het wonder, dat dit hardvochtig gedrag de verontwaardiging van getuigen opwekt en de mededienstknechten van dezen onbarmhartigen bevveldadigde het relaas van zijn treurig optreden aan den Koning overbrengen ?
Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide tot hem: Gij booze dienstknecht! al die schuld heb Ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt. Behoordet gij ook niet u over uw mededienslknecht te ontfermen, gelijk ik mij over u ontfermd heb? Rechtvaardig Avas dit verwijt; rechtvaardig ook de strenge straf, die volgde: de Koning leverde den onbarmhartige aan de gevangenbewaarders over, totdat hij de schuld zou betaald hebben.
Gelijk de barmhartige Koning met den onbarmhartigen dienstknecht handelde, alzoo zal God doen met een ieder, die zijn broeder niet van harte vergeeft.
Dit wil natuurlijk niet" zeggen, dat genade een verliesbaar goed is, afhankelijk van onze goede werken, zoodat God de eenmaal geschonken vergeving van zonde ongedaan zou maken. We moeten letten op het punt van vergelijking.
Waar geen echte en oprechte vergevensgezindheid jegens den broeder is, daar kan geen echte bekeering zijn, want de boom wordt aan de vruchten gekend.
Al zou er dan een luid roemen in de vergeving der zonden en in Gods onferming bij zoo iemand beluisterd worden, de practijk van zijn leven zou toonen, dat die schoone belijdenis in zijn mond leugen is. Want wie Gods barmhartigheid heeft ervaren in de vergeving van eigen schuld, die kan niet onbarmhartig zijn jegens anderen.
Zoo iemand haalt een oordeel over zijn leven en toont, dat het waarachtig werk des H. Geestes nog gemist wordt in zijn ziel.
Zalig zijn echter de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1928
De Reformatie | 8 Pagina's