GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET JAAR 1928.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET JAAR 1928.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

III. (Slot.)

In een enkel jaaroverzicht heette 1928 het jaar van het Kellogg-pact.

De tijden zijn voorbij, dat men met zulice verdragen spot.

De een of andere voor-oorlogsche of vóór-oorlogsche geest moge zulke pogingen slechts een hoofdschudden waardig keuren en zij, die de profetie, dat er tot in het laatst der dagen toe oorlogen zijn zullen, opvatten alsof alle ijveren om oorlogen te voorkomen strijdig zou zijn met de Schrift, mpgen er zelfs een teeken van verdwazing in zien, zoo langzamerhand heeft toch wel de idee ingang gevonden ook bij de orthodoxe christenheid, dat elk streven om aan de oorlogsrampen te ontkomen lof verdient en geen blaam en dat er althans een psychologische waarde aan mag worden toegekend.

Psychologische waarde heeft stellig ook het Kellog-pact.

Het beoogt uitschakeling van den oorlog als middel om zijn nationaal-politieke eischen door te zetten.

Hezit het ook andere dan psychologische beteekenis?

Het feit, dat Europa den 27sten Augustus te Parijs het pact zoo grif teekende en dat ook Mussolini er mee instemde, waarschuwt de verwachtingen niet te hoog te spannen.

Evenzeer het feit, dat de Vereenigde btaten van Noord-Amerika, waar het pact ontvangen en geboren werd, het nog altijd niet hebben geëcht, dat men in den benaat half om half over het pact en de uitbreiding van de vloot beraadslaagt, dat men er lustig op blijkt te kunnen afdingen (dit is er niet in begrepen, dat ook niet, de Monroe-leer wordt er in het geheel niet door aangetast enz.), zoodat het op een sneeuwpop bij flink dooiweer gaat gelijken, doet twijfelen 'of het in de internationale politiek eenige verandering brengt.

1928 zal als jaar van het Kellog-pact niet diep iu de memorie der volkeren staan gegrift.

Een hooge barometerstand is er niet van te verwachten.

üok voor ons land kenmerkte 1928 zich niet door eenig geweldig evenement.

De veranderlijkheid bracht ook op politiek gebied geen noemenswaardige verandering teweeg.

Veranderlijkheid was er.

Dat ondervond het intermezzo-kabinet.

Twee ministers wisselden stuivertje.

Zat eerst minister Slotemaker de Bruïne in het hoekje, waar de slagen vallen, hij kreeg verademing, doordat de volksvertegenwoordigers bij een ander hoekje samenschoolden, waar het troetelkind der Staten-Generaal, minister Van der Vegte, aan het plassen was, voor wien men nu in plaats Tan bonbons lange ha'^er. 5^eejji; acht.

Ofschoon de minister "•», > " Waterstaat dezelfde bleef in vriendelijkheid eü humor, zal hij toch wel hebben gezucht, dat er niets veranderlijker is dan Kamergunst.

Men verweet aan het Kr.binet zijn onvruchtbaarheid.

Onvruchtbaar? vroeg de minister-president verwonderd. Kijk eens, wat een wetskindertjes I Mijn kroost is waarlijk niet minder talrijk dan van dit en dat ministerie.

Eilacie!

De Kamer kwam bij het gezicht op die bloeden niet eens onder den indrii; : .

Voor minister-killers a la. Marchant was het een slechte tijd.

Men kan wel wetsont"v^crpen verhinderen wet te worden, maar een minister ten val brengen gaat zoo gemakkelijk niet.

Het rammelen met de portefeuille was in 1928 een ongehoord geluid.

Niemand was ook verlangend het te hooren. Want welk staatsman zou zich vleien, gezien de politieke konstellatie, hét de zittende ministers te kunnen verbeteren? '^^^^^^^'

Als intermezzo-kabinet 'vafid men het ministerie inderdaad nog zoo kwaad niet.

Maar de gedachte, welke vorige jaren in de pers weleens werd gelanceerd, dat eigenlijk zoo'n soort Kabinet te prefereeren is boven een, dat steunt op een rechtsche of linksche (waarin dan socialisten en kommunisten fluiten om de anderen te laten dansen) meerderheid, heeft men blijkbaar algemeen laten varen.

Het Kabinet zelf denkt er precies zoo over.

Het verlangt als Kabinet dit jaar na de verkiezingen vreedzaam te sterven.

Geen wonder. In de gegeven omstandigheden is er weinig eer te behalen.

Tocli zal njen bij zijn begrafenis naar waarheid zijn verdiensten kunnen huldigen.

De mannen, die er deel van uitmaakten., zijn er - geen hommes finis (die geen politieke toekomst ijieer hebben) door geworden.

Inzonderheid heeft minister Donner een belovend figuur gemaakt.

En zoo kondigden zich, hoewel met zwakke tonen, de komende verkiezingen reeds aan. Programma's werden opgesteld.

Abonnementen voor verkiezingsredevoeringen werden reeds gehouden.

Ir Albarda hield het in zijn Kerstrede zijn S.D.A.P.-ers voor: Ie jour de gloire est arrive (de dag der eere is aangebroken).

Tante Vrijheidsbond liet door het „Algemeen Handelsblad" verluiden, dat de mogelijkheid op blijde verwachting nog niet is uitgesloten.

De vroegere Amusementspartij heeft in Ds Lingbeek een beter vertegenwoordiger gevonden dan eertijds in Ter Hall, want de laatste achtte de Kamer voor zijn komiekigheden te goed, maar de eerste speelt gaarne voor clown. De nar uit de... Hervormd (Geref.) Staatspartij! Voorvechter van de „Vaderlandscho Kerk"! Moest ieder, die tot de Ned. Herv. Kerk behoort, niet bedanken voor zulk een verdediger? Dan gedroeg Ds Kersten, hoe gebrekkig zijn politiek doorzicht ook zij en hoezeer hij als hoofd van een knabbelpartij ook dient bestreden, zich in elk geval waardiger.

1928 zette iu deze het preludium in voor de verkiezingscantate van 1929.

Een oordeel te vellen over het oeconomische leven van het voorbije jaar valt bezwaarlijker.

In het begin van Januari kan een betrouwbaar stat.islisch overzicht onmogelijk gereed zijn.

Bfen moet zich bepalen tot indrukken. Oeconomische bevingen werden niet geregistreerd.

De Nieuwjaarsrede van den voorzitter van de Amstc-rdamsche Kamer van 'Koophandel was in opgewekten toon gezet.

Het vrijwel algemeene gevoelen is, dat 1928 meer vooruitgang dan stilstand te aanschouwen gaf.

En als de eerste cijfers niet bedriegen moet de werkloosheid met 8 a 9 percent verminderd zijn.

Inzonderheid dit laatste noopt tot dank.

Ook het kerkelijk leven verliep over heel de linie zonder • schokken.

Om met onze Gereformeerde Kerken aan Ie vangen.

Het vvas voor hb, ai' al bijzonder rustig.

Ten aanzien va, n ds Olympische Spelen toonden zij zich waakzaam.

De „Gerkos", daartoe in staat gesteld door de offervaardigheid van onze kerken over heel het land, heeft buitengewone • aktiviteit ontwikkeld.

Maar wanneer men zich afvraagt, welke kwestie het meest in het brandpunt der belangstelling stond op kerkelijk gebied, dan was het die van den snellen was der kandidaten in de theologie.

Een kwestie, zeker niet van belang maar toch allerminst van grootsch kaliber. ontbloot,

Een voldingend bewijs, hoe kalm de geschiedenis van dit jaar voor onze kerken was.

En wat nu deze kwestie zelf aanbelangt, men heeft berekeningen gemaakt, binnen hoeveel jaar een kandidaat op geen beroep meer behoeft te rekenen. .

Men heeft maatregelen voorgesteld om sluizen te bouwen, waardoor de stroom van kandidaten niet langer met zulk een kracht onze kerken zou binnen dringen.

Anderen hebben ook idealistische klanken ten gehoore gebracht.

Wij voor ons gelooven nog altijd, dat men zich in deze niet al te ongerust moet maken.

In 1927 hebben we nog herinnerd' aan het periodiek voorkomen van dit verschijnsel.

Zonder drastisch ingrijpen heeft ook in vroeger tijd het leven zelf een regulatief gevonden.

Zelfs volgde telkens op een periode van overvloed er een van tekort.

Dat de kerken de eerste jaren eens wat ruim in haar kandidaten komen, achten we allerminst een nadeel.

Menige gemeente heeft jaren achtereen aldoor beroepen op kandidaten uitgebracht, maar werd telkens teleurgesteld.

Het is voor zulke kerken te hopen, dat zij nu eindelijk eens haar wensch vervuld zien.

Men wijst op het feit, dat er kandidaten zijn, die enkele maanden op een beroep moesten wachten.

Daaraan was men zoo langzamerhand ontwend geraakt.

Doch vroeger was dit ver van zeldzaam.

Hierbij mag ook niet vergeten Avordeu, dat een . kandidaat, die door de classis beroepbaar is gesteld, toch al licht een poosje moet rondpreeken, eer er een beroep op hem wordt uitgebracht.

Niet altijd preekt hij Zondagen achtereen in ge-, meenten, die gewoon zijn kandidaten te beroepen. En de kerken maken van de gelegenheid, dat er tal van kandidaten komen, gebruik, om er eerst eens een paar te beluisteren.

Daarin schuilt niets abnormaals.

En tegenover dit wachten staat, dat sommige Icandidaten vijf en nog meer beroepen op zich vereenigen.

Als men ^zoo leest, dat in 1927 32 kandidaten een beroep aannamen en in 1928 53, dan meent men al gauw, dat de toename toch wel heel sterk is.

Wie dit echter van nabij beziet, vindt spoedig hierin een gedeeltelijke verklaring, 'dat er tegenwoordig over het gemeen bij de studenten meer haast huist om klaar te komen dan een paar jaar, of zelfs een jaar geleden. De telkens geuite vrees, dat de kerken van lieverlede „vol" raken heeft hierop waarschijnlijk invloed. Het komt mij voor, 'dat er ook kandidaten zijn, die in de omstandigheden van voorheen stellig hun doktoraal examen zouden afleggen, vóór zij de pastorie ingaan, maar die DU besluiten hun studie onder hun ambtelijke bediening door voort te zetten. En dan, dat er dit jaar meer dan tachtig theologische studenten zijn aangekomen, , beteekent volstrekt nog niet, dat deze over vier of vijf jaar ook om een beroep vragen. Ik kan hier die cijfers niet nader ontleden. Maar dit kan wel verzekerd, dat op die tachtig wel oenige aftrekmethode moet worden toegepast.

Ik ben nog altijd van oordeel, dat men deze dingen wat te donker ziet.

Waai'mee ik niet beweer, dat elke maatregel, welke tot eenige vermindering kan leiden, achterwege moet blijven.

Nog steeds leest men van examinandi, die op grond van art. 8 worden toegelaten.

Al zijn er dat niet zoo velen, toch rijst de vraag of dit artikel nu eens niet in die volle strengheid moet worden toegepast, waarin het oorspronkelijk bedoeld is.

Een predikant van art. 8 behoort eigenlijk iets, •geniaals te bezitten.

En al worden er nu misschien wel meer genieën geboren dan één in de honderd jaren, zooals Goethe wist te berekenen, talrijk zijn ze in elk geval niet.

Past men in tijden van predikantennood art. 8 wat ruim toe, het kan door de vingers worden gezien.

Maar wanneer er genoeg zijn, die in den geordenden weg van studie tot het predikambt komen", behoort met dit artikel toch wel den uitersten ernst te worden gemaakt.

En dan zal wel blijken, dat de Heere ons niet ieder jaai tenminste één man van singuliere, geniale gaven schenkt.

Ook kan overwogen worden of het in stand houden van partikuliere fondsen (de gedachte is van prof. Honig) op het oogenblik nog wel zin heeft.

Maar art. 19 van onze Kerkenorde zou ik toch het liefst, ook tijdelijk niet, buiten werking zien gesteld.

Ik acht het een heerlijke roeping van de kerk om jonge measchen, die bijzondere talenten en \eel liefde vun onzen God hebben ontvangen om Hem in het evangelie te dienen, den noodigen steun te verleenen.

Het zou m.i. ook voor onze kerken niet profijtelijk zijn, wanneer er uit die kringen, die minder met aardsche goederen zijn bedeeld, gedurende geruimen tijd geen predikanten voortkwamen.

Wat echtei' meer dan al het genoemde tot nadenken moet stemmen is dit.

De regel in Gods Koninkrijk is deze: de velden zijn wit om te oogsten, maar de arbeiders zijn weinige. Christus wekte dan ook Zijn discipelen op: Bidt dan den Heere des oogstes, opdat Hij arbeiders in Zijix wijngaard uitstoote.

Leven wij nu in zulk oen uitzonderingstoestand, dat deze regel voor het oogenblik zijn kracht heeft verloren en dat het gebed, dat de Heiland' ons op de lippen leide, mag worden gestaakt"?

Kunnen wij het vrijmoedig onzen God voorleggen : Heere, thans zijn de arbeiders vele en' leveren de velden geen .; werk geno.eg .-.sopc-iien. opV '

Zou er wel iemand zóó tot den Kenner der harten durven spreken?

Wij weten het maai al te goed: er komt hoe langer hoe meer land braak te hggen. Er is nog altijd een tekort aan arbeiders.

Er is ook in onze kerken een tekort aan predikanten, •'é? *? ? '*-

Als elke gemeente "gp'éd verzorgd werd, zouden sommige het predikanten tal moeten verdubbelen of verdrievoudigen.

En dan het werk der Evangelisatie....

En dan de Zending

Ja maar, bedenkt men, het geld!

Waar haalt gij dat vandaan?

Bidt dan den Heere des oogstes en laat gierigheid u in haar strik niet vangen.

Wat zou er niet gedaan kunnen worden, indien wij geloof hadden als een mosterdzaad!

Tien jaar ongeveer geleden werd er van onze kansels gebeden: verwek toch, o Koning der Kerk, in jonge harten 'den lust om in Uw kerk als Dienaren des Wodrds te arbeiden. Geef ons herders en leeraars. , '*%'''

De Heere heeft' - vër'ïidórd.

Hij heeft ze ons gegeven.

Wagen wij het nu te zeggen: wij kunnen er niet meer gebruiken?

De gelegenheid, dat twee of zelfs drie kleine kerken zich kombineeren om gezamenlijk een predikant te beroepen, is gunstiger dan te voren. Voor een tweedehands-autotje of een motorfiets verdwijnen de afstanden. Als rnen nu ook maar alle egoisme intoomt en niet alle twee of drie kerken den eisch stellen., dat de predikant juist in haar midden moet wonen.'

En als drie kleine kerken zelfs niet bij machte zijn om een predikant te onderhouden, dan moest daar van buiten afdoende hulp worden geboden.

Wij zien waarlijk niet in, dat dit onmogelijk is. Het ideaal: geen enkele permanent vakaate kerk meer! is nog lang niet bereikt.

Maar wij zijn meer 'dan ooit in de gelegenheid om het te bereiken.

Mogen onze kerken die 'laten voorbijgaan?

Daarom zouden wij willen adviseeren: eer men op art. 19 bezuinige, "«jkene men eens uit, wat er toe noodig zou zijn om het instituut van perman ent-vakan te kerk te laten verdwijnen. Want dat mocht toch onder ons niet gevonden worden.

Dat getuigt tegen ons.

Behalve dit openen zich nog andere perspektieven, waarover ik thans niet zal schrijven.

Het gaat er alzoo niet om, om kunstmatig plaatsen te scheppen voor de talrijke theologen.

Neen, het gaat hierom: gebruik te maken van den overvloed om in het reeds lang voortdurende gebrek, waarbij wij ons al te zeer hebben neergelegd en dat daarom niet meer zoo als gebrek wordt gevoeld, te voorzien.

Met beminnelijk enthousiasme schreef onze grijze prof. Lindeboom, dat als er kandidaten te veel zijn, zij desnoods maar kolporteerend en evangeliseerend door ons land moeten trekken.

Dat advies durf ik niet over te nemen, hoewel ik er hoogen eerbied voor heb.

Zeker, als zij allen den vrijmoedigen geest van prof. Lindeboom hadden, dan zou daartegen geen bezwaar rijzen.

Doch er is maar één Lindeboom en weinigen zijn er, die hem daarin nabij komen.

De gaven zijn nu eenmaal onderscheiden.

Wij gaan hiervan uit, dat er ook heden in onze kerken, meer werk is dan onze kandidaten, al bleef de vloed nog jaren lang aanhouden, — wat niet te verwachten is — aan kunnen.

Er is, Gode zij dank, ook nog geld om liun een positie te verzekeren, waarvan zij zonder te groote zorgen kunnen leven.

Leerden in 1929 onze kerken dat zien!

Wij willen ook over de „kerkmuren" heenzien, gelijk men dat pleegt uit te drukken.

. Hoe ik me dat beeld moet voorstellen weet ik niet.

Moeten we als Michiel Adriaanszoon de Ruyter na een halsbrekenden toer in den toren klimmen? • Of ons Ijoofd door de dakpannen heensteken? 'Of zijn hier bedoeld de kerk h o f muren'? • AVe zullen dit laten vögyi wat ...het. is'. én vluchtig nagaan, hoe het in het afgeloopen jaar in andere kerken was gesteld. •

In de Ned. Herv. Kerk kruit het ijs van den richtingenstroom nog altijd en de tijd is riiet in het zicht, 'dat de rivier van schotsen vrij zal zijn. Dat men in den strijd voor reorganisatie of kerkherstel ook jnaar een stap is gevorderd, konden wij niet merken. Wij hopen, dat dit aan ons ligt, - Dan zal de toekomst — zij die niet ver meer! - . ons verrassen. Doch wij vreezen. Het voorstel voor de „Groote Synode" is voorloopig weer van de baan. De Ethischen wonnen hier en daar o.a. iu - Amsterdam, terrein. Overigens bleef aUes hetzelfde.

De Christelijke Gereformeerde Kerk vervulde de vacature van docent van der Heijden en verhief bij de ambtsaanvaarding van Ds Wisse alle docenten in den professorenstand. Daarmede is weer een punt van overeenkomst met de vroegere Christelijke Gereformeerde Kerk weggevallen. Of dit ook als toenadering tot onze kerken mag worden beschouwd?

In „De Sïamenbinder", het orgaan van de Gereformeerde Gemeenten, hielden Bart en Kees regelmatig hun dialoog, ditmaal over het Hooglied. Men schijnt in die kringen nog altijd afkeerig te zijn van den titel van docent. Een kwestie van tijd! Deze kerken ontvingen een douceartje in den vorm van Ds Barth, die met de Christelijke Gereformeerde Kerk brak en tot haar overkwam. In de organen van beide genoemde kerkengroepen werd een soms vinnige polemiek gevoerd over het verbond der genade.

De schismatieke kerken werden verblijd, doordat een predikant zich van de Gereformeerde Kerk te zijner plaatse afscheidde en haar gemeenschap zocht en verkreeg. Het gansche jaar 1928 was een rechtvaardiging van de beslissing van de Öynode te Assen. Verschillende gepubliceerde uitlatingen van Ds J. C. Aalders, Ds E. Smelik en niet het minst van Dr N. D. van Ljeeuwen in zijn artikelen over Böhla Exodus bewezen zóó klaar, dat ook bijzienden het moesten zien, hoe er een principiëele klooi gaapt tusschen deze kerken en de onze, al is het, dat er nog velen. aair genie zijde der kloof staan, die er niet hooren.

Vair een.igszins Ij^langrijken groei was er in deze kerken geen sprake. Heeft 1928 een betrekkelijken stilstand ingeluid?

Doch staken we hiermee onze wandeling over de kerkelijke terreinen.

Wat zijn we rijk aan kerkelijke geschillen en verschillen I

Een twijfelachtige rijkdom!

Mogen we dit jaar in deze armer worden!

Maar dan in den weg van overtuiging!

En dit strekke in zekereir zin tot troost, dat ook die geschillen en verschillen getuigen, dat bij ons de dood nog niet in den pot is.

Het indifferentisme voor geloofsvraagstukken is veel en veel gevaarlijker dan het strijden er over.

Een strijdende kerk is beter dan een slapende. Ja, het strijden voor de waarheid, die van boven is en voor het geloof, dat den heiligen is overgeleverd, bepaalt juist het karakter van de kerk op aarde.

Vinde 1929 ons vaardig tot dien strijd! Worde ook onze strijd geheiligd door den Geest des Heeren.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

HET JAAR 1928.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's