GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gestolen beloften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gestolen beloften

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de koning v in Babel maakte Mattanja, deszelfs oom, koiiing inplaats van hem, en veranderde zijn.n uaam in Zedekia. 2 Kon. 24 : 17.

Gods bedreigingen worden vervuld; want Hij is de God der waarheid. Koning Nebukadnezar is gekomen tegen Jeruzalem en heeft de stad belegerd. Jojachin is gevangen genomen, en Nebukadnezar stelt een ander tot koriing over het afhankelijk geworden volk. Een oom van Jojachin wordt koning gemaakt door den overweldiger: Mattanja, de jongste zoon van den vromen Josia.

Maar als hij door Nebukadnezar koning wordt gemaakt, verandert de veroveraar eerst diens naam. Niet langer Mattanja zal hij heeten, maar Zedekia zal nu zijn naam zijn, waaronder hij over Juda in naam en in afhankelijkheid van Babel regeeren zal.

Mattanja, vrellc een heerlijke naam: gave van den Heere; Gods geschenk; Theodorus.

En die andere naam: Zedekia, heeft niet minder rijke beteekenis: gerechtigheid des Heeren. Of, iets vrijer weergegeven: de Heere is rechtvaardig. Zóó zal nu in het vervolg de naam van den nieuwen koning zijn.

Met die naamsverandering heeft Nebukadnezar een bedoeling gehad. Zulk een verandering was zeer gewoon. Wanneer iemand in de Oostersche wereld het volstrekte zeggenschap over een ander verkreeg, hetzij door koop als slaaf, of, zooals hier, door overwinning, dan gaf hij dien ander vaak een nieuwen naam.

Dat gaf dan te kennen, dat van nu af die gekochte of overwonnene in de algeheele macht van zijn eigenaar was. Het feit van dien anderen naam, door zijn supérieur hem gegeven, drukte na uit volstrekte afhankelijkheid.

En als Nebukadnezar den vazalkoning over Juda aanstelt, geelt hij hem een nieuwen naam, en drukt daardoor uit, dat Zedekia van hein, en van hem alleen, geheel en al afhankelijk is. Hij is koning, ja, maar absoluut afhankelijk van zijn overwinnaar.

Diepe vernedering I Davids nazaat afhankelijk van den vreemden overweldiger. En dag aan dag drukt die nieuwe naam het smadelijk uit.

Met die naamsverandering heeft ook Zedekia zelf een bedoeling gehad. Waarschijnlijk toch heeft Nebukadnezar hem zelf laten kiezen, welken naam hij in het vervolg dragen wilde. Anders toch is het moeilijk te verklaren, hoe hij juist dézen nieuwen naam kreeg. Men mag bij Nebukadnezar niet zulk een groote mate van kennis verwachten, dat hij voor zijn vazal zulk een prachtnaam heeft kunnen bedenken. Zoo zal Mattanja van zijn overwinnaar het recht hebben gekregen, .zelf te kiezen den naam, dien hij nu voortaan hebben zal. Dat is nog een soort verzachting in de diepe vernedering. Hij mag zelf dien naam kiezen; maar toch, het neemt niet weg, dat die nieuwe naam, hoe mooi oolc en zinvol, eiken keer hem herinneren zal aan het vernederende feit, dat hij geen souverein vorst is, maar afhankelijk onderdaan. Nu komt voor Mattanja een vraag vol ernst. Welken naam zal hij nu kiezen? Die moge dan al uitdrukken, dat hij afhankelijk is, maar tevens zal hij zijn hope uitspreken op een nieuwen dageraad van bevrijding. En hij kiest den naam Zedekia: gerechtigheid des Heeren; de .Heere is rechtvaardig.

En de wensch is in zijn ziel, dat die naam een profetie zijn moge van een nieuwen dag van heil. Dag aan dag de herinnering, dat dc« Heeren rechtvaardigheid toch niet toelaten zal, dat Juda, immers des Heeren volk, - blijft zuchten ohd'er het vreemde overheerschersjuk van den Babylonischen tyran.

Wie weet, of den jongen koning bij deze keuze niet voor den geest heeft gestaan het verblijdende woord van Jeremia, den tijdgenoot, dat er voor het volk verlossing komen zal; „want, heeft de Heere door Jeremia gezegd, de dagen komen, dat Ik David een rechtvaardige spruite verwekken zal, die zal Koning zijnde regeeren, en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde; in zijne dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen; en dit zal Zijn naam zijn, waarmee men hem noemen, zal: de Heere onze gerechtigheid".

Blijde profetie, waaraan zelfs de goddelooze Zedekia zich vasthouden durft. Hij moet een nieuwen naam kiezen — en nu noemt hij zich: Zedekia: des Heeren gerechtigheid. De stille wensch is er in zijn goddelooze hart, dat die profetie des Heeren aan hem vervuld worde. Dat des Heeren gerechtigheid, die immers niet kan toelaten, dat Zijn volk overheerscht wordt door den vreemden overweldiger, Ju: da weer verlosse. En wie weet, misschien leeft daar in het hart van den jongen zoon van Josia de hoop, dat hij die Spruite mocht Mijken, waarvan Jeremia heeft voorspeld. En daarom noemt hij zich maar al vast bij voorbaat Zedekia — de toeëigenende daad, waardoor hij zich in het bezit stellen wil van wat de Heere aan Zijn volk heeft beloofd.

Ge voelt het schrikkelijke van. Zedekia's daad in die naamgeving. Het is het ten onrechte zich toeëigenen van een belofte. De belofte van Jeremia 23:6 is schitterend en troostend, maar Zedekia heeft geen. recht, zich met dien naam te noemen en zelfs niet, zich met die belofte te troosten. Wat hij zich toeeigent, is gestolen.

Men spreekt soms van een gestolen Jezus en van gestolen beloften. In den regel ten onrechte. Maar Zedekia steelt. De belofte, waarmee hij zich en zijn goddelooze volk troosten wih is een gestolen helofte.

Daar is een onrechtmatige daad. Ge ziet het terstond. O ja, als hij met berouw zich nü nog had gewend tot den God der genade; als Mattanja nu nog boeteling was geworden en had gezegd evenals zijn voorvader: „'kErken mijn schuld, die [J tot straf bewoog. Uw doen is recht. Uw vonnis gansch rechtvaardig" — dan was het weer recht geweest tusschen den Heere en hem. En dan had hij zich mogen troosten met de beloften van ontferming; hij met zijn volk.

Maar zoo is het niet. Geen boete. Geen belijdenis, geen verootmoediging. Geen woord van berouw.

Maar wèl het zich toeëigenen van die belofte. Niet het overnemen van de schuldbelijdenis, maai wel het aangrijpen van de belofte. En dan is die belofte gestolen. En dan is het tevergeefs, dat hij zich en zijn zondigend volk met schoone beloften troost. De geschiedenis spot er mee. En als later Jeruzalem wordt ingenomen en de koning Gods vreeselijke oordeelen ondergaat en blind naar Babel wordt gevoerd, dan is het hem duidelijk geworden, dat die belofte gestolen was.

Dat hij op het aangrijpen van die belofte geen recht had. Dat de schoonste beloften van het Woord des Heeren niets zeggen voor die zich niet met waren harte tot God 'bekeert.

Zedekia is een type en een teeken.

Hij is het type van veleUj'^die zich van Ctdd afwenden. Daar is die zondaar, die breekt met God, den God der vaderen en van den Heiligen Doop. Hij gaat de wereld in. Vele roepstemmen zijn tot hem gekomen, maar hij is doof. De wereld' heeft zijn hart. En tot waarachtige bekeering; tot breken met de zonde; tot ernstig vragen naar vrede in het bloed van den Zaligmaker en tot leven in nieuwe gehoorzaamheid, komt het niet. De vermaning van het Woord gaat aan dat harde hart voorbij.

Totdat straks de oordeelen komen en Gods hand bezoekend slaat. Dan komt de angst voor ziekte en dood en verderf. En dan ziet ge soms een merkwaardig feit: dan gaat die onbekeerde, die voortleeft in de kringen der gemeente of die met de Kerk gebroken heelt — dan gaat hij zich Gods beloften herinneren. Dan weet hij, dat God' barmhartig is; dat Hij ons niet doet naar onze zonden; dat er bij Hem uitkomsten zijn tegen den dood. Het hart bleef even onboetvaardig, maar de belofte neemt het dan aan als lichtende sterren in donkeren nacht.

Evenals Zedekia deed. Zedekia is een type van hem, die voor Gods vermaning doof is, maar in nood gezeten, Gods beloften gaarne aannemen wil.

Maar Zedekia, lezer, is ook een leeken. Een baken in zee. Precies zooals een wrak den schepeling waarschuwt, dien koers niet te nemen, omdat men daar vergaat.

Zeker, de zondaar zonder God kan zich wel troosten met de beloften van het Woord'. Met te spreken van het reddende offer van Jezus aan het kruis. Met het Evangelie van den goeden God. Met al de beloften van het Evangelie voor tijd en eeuwigheid.

Maar weet het, lezer, het zal tevergeefs zijn! Gestolen goed gedijt niet. Die beloften komen iemand, die zich niet met waren harte heeft bekeerd, niet toe. En gestolen beloften brengen geen vrede en waarborgen den toegang tot de heerlijkheid niet.

Men spreekt van menschen, die zichzelf bedriegen voor de eeuwigheid. O, dat zijn niet die vreesachtige zielen, die eerlijk Jezus zoeken en arme zondaars werden voor God.

Maar die zondaar, die zich niet echt bekeert, die bedriegt zich. Ik weet niet, of hij zich ook nog op zijn sterfbed met die gestolen beloften paaien zal. Het ware vreeselijk. Want als hij de wereld der eeuwigheid aan de overzijde Ijetreedt, wordt hem zijn vergissing duidelijk.

Met gestolen beloften; met alleen de beloften in nood te aanvaarden en overigens God te laten roepen, komt men niet in de feestzalen der heerlijkheid.

Dan moet ge, lezer, eerst met uw zonde zélf naar Jezus toe.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Gestolen beloften

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's