GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Als ik Christelijk Historisch was..... III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Als ik Christelijk Historisch was..... III.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enkele voorafgaande opmerkingen veroorloofden we ons.

Allereerst deze, dat prof. Slotemaker de Bruine ten onrechte konstateerde: DE antirevolutionairen aanvaarden voor him geestverwanten een hoogleeraarsplaats aan de openbare universiteit.

Vervolgens deden we een besliste tegenspraak' hooren, waar hij beweerde, dat omtrent subsidiëering van het bijzonder hooger onderwijs wettelijk niets is beslist. Wij toonden daartegenover aan, dat het beginsel van zulk een subsidiëering wel degelijk is aanvaard.

Thans een derde opmerking.

Prof. Slotemaker de Bruine meent: intusschen staat het vast, dat de universiteit moet zijn óf algemeen óf een paedagogische eenheid.

Mogelijk staat dit voor prof. Slotemaker de Bruine vast.

Maar stellig niet voor allen.

Dat „vast-staan" had dan ook eerst bewezen moeten worden.

O.i. deugt de tegenstelling, welke hij maakt, niet.

Vooral de term „paedagogische eenheid" geeft het gevoelen van de voorstanders van het 'bijzonder hooger onderwijs niet zuiver weer.

Prof. Slotemaker de Bruine geeft hiermee blijk hun diepste "bedoelen niet te hebben gevat.

Zeker, ook uit paedagogisch oogpunt is een universiteit, die op den grondslag staat van één en dezelfde wereld-en levensbeschouwing, "zeer gewenscht, ja noodzakelijk.

Als het voornaamste echter mag-dit niet gelden.

Het paedagogische komt eerst in de tweede plaats.

Het blijft altijd betrekkelijk.

Zou de bijzondere universiteit een waai'lijk paedagogische eenheid zijn, dan zou als voorwaarde moeten worden gesteld, dat niet alleen de hoogleeraren, maar ook de studenten dezelfde werelden levensbeschouwing moeten zijn toegedaan.

Dit nu stelt geen enkele bijzondere universiteit als eisch.

Ieder, mits hij zich onderwerpt aan den regel „nil contra Deum aut bOnos mores" kan er aan studeeren.

" Indertijd werd dit om de buitengewone duidelijkheid zóó uitgedrukt, dat ook een Mohammedaan de colleges zou kunnen bijwonen.

En al is die Mohammedaan, die zich in groote belangstelling verheugen mocht, totnogtoe niet verschenen, dit doet aan de zaak zelf niets af.

Het gaat hier om de vraag: is de universiteit eerst en bovenal instituut van opleiding of instituut van wetenschap ?

Indien het eerste het geval ware, dan zou zij voornamelijk een paedagogisch karakter dragen.

Doch van de zijde der Vrije Universiteit werd het herhaaldelijk en onomwonden uitgesproken, dat deze in de allereerste plaats instituut van wetenschap wil zijn.

Eén der hoogleeraren gaf er eens dezen scherpen vorm aan: al zou een fakulteit geen enkelen student tellen, dan zou zij nog reden van bestaan hebben, n.l. door de studie harer hoogleeraren.

Natuurlijk school hierin opzettelijke overdrijving.

Maar de spreker achtte die noodig om den aard eener universiteit helder te doen uitschijnen.

Dit kan zeer goed dienen om aan te duiden, dat het wezen der bijzondere universiteit niet in het paedagogische, maar in het principiëele moet worden gezocht.

Eigenlijk behoort daarin niet alleen het wezen van een bijzondere, - maar van elke universiteit te liggen, wil zij metterdaad een eenheid zijn.

Alleen het principiëele waarborgt die eenheid.

De openbare universiteiten ten onzent zijn dan ook geen eenheid.

Ze zijn een allegaartje.

Het gebeurde dan ook niet zelden, dat een hoogleeraar zijn collega, die aan dezelfde universiteit verbonden was, op het felst bestreed.

Ea indien dit thans misschien minder voorkomt, is dit vooral daaraan toe te schrijven, dat de openbare universiteit hoe langer hoe meer een staalkaart van vakwetenschappen is geworden.

De eenheid van wetenschap wordt er gemist.

Tot onberekenbare schade van de wetenschap zelf!

Ze zijn in vakscholen ontaard.

De wetenschap in haar boegen zin is eruit weggevlucht.

Zij kan wel wijzen op wetenschappelijke beoefenaars, voor wie ook vpij waardeering koesteren.

Maar voor de wetenschap, die krachtens haar aard een eenheid moet zijn, is er geen plaats.

Daaraan kunnen de bijzondere leerstoelen, welke ook in de gunst van vele Christelijk Historischen staan, niets veranderen.

De wetenschap is aan onze openbare universiteiten onder het huidige regiem niet meer te redden.

Volgens prof. Slotemaker de Bruine kenschetste Dr Kuyper bij zijn verdediging van de Vrije Universiteit in 1903 de openbare universiteit als rationalistisch en paganistisch.

Het is jammer, dat hij van het gesprokene geen: letterlijk citaat gaf en ik vermoed', dat hij die woorden uit zijn geheugen heeft opgediept.

In mijn vakantieverblijf beschik ik niet over de noodige gegevens, om het woordelijk citaat mijn lezers te kunnen voorleggen.

Maar mijn geheugen komt op dit punt wel wat in strijd met dat van prof. Slotemaker de Bruïne.

In elk geval was dat de clou van de Hoogeronderwijsrede van Dr Kuyper niet.

De clou zat in de indeeling tusschen het indifferente en het principiëele stelsel. Naar het oordeel van Kuyper werd het eerste door de openbare, het tweede door de bijzondere universiteit gehuldigd.

Daarmee bedoelde hij natuurlijk niet te zeggen, dat ieder hoogleeraar aan de openbare universiteit indifferent tegenover principia in de wetenschap staat.

Doch met de openbare universiteit als zoodanig is dit wel het geval.

Welk principe Üe hoogleeraar heeft, die daaraan doceert, doet er niet toe, als hij maar een wetenschappelijk werker is.

Voor een oogenblik laten we nu daar, dat de historie tot op dien tijd scheen uit te wijzen, dat wetenschappelijke werkers bijna alleen onder hem te vinden waren, die in politicis tot de linkerzijde behoorden.

Indifferent nu is volstrekt niet hetzelfde als paganistisch.

Het paganisme kenmerkt zich juist daardoor, dat het van bet indifferentisme niets moet hebben.

Het heidendom do-et in alles het religieuse, zij het dan het valsch religieuse, domineeren.

Indifferentisme tegenover het principe is een vrucht van Westersche „beschaving", nader van het humanisme in den breeden zin van het woord.

Prof. Slotemaker de Bruïne doet daarom Dr Kuyper geen recht wedervaren, als hij met deze tegenstelling, welke zijn rede van 1903 b'eheerschte, niet rekent.

De openbare universiteit heeft geen principe.

Dat was in 1903 Kuypers grief.

Dat is ook de onze.

-^ Om de kwestie heen.

„De Nederlander", die tegenwoordig onder hoofdrédaktie van prof. dr Slotemaker de Bruïne en .den heer Snoeck Henkemans staat, wijdt een hoofdartikel aan wat wij in onze eerste driestreep „Als ik Christelijk Historisch was..." bespraken.

Is de veronderstelling niet gewettigd, dat de schrijver dezelfde is als hij, tegen wiens referaat wij ons meenden te moeten verdedigen?

Na een inleiding vervolgt „De Nederlander":

Wij vragen ons echter a(, of wij thans ietwat anders moeten gaan spreken.

Aanleiding daartoe geeft ons een kort artikel in , .De Reformatie", een weekblad onder eindredactie van Prof. Dr V. Hepp, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit.

De stelling van Dr Slotemaker de Bruïne te Lunteren, dat „anti-revolutionairen voor hun geestveiTvanten een hoogleeraarsplaats aan de openbare universiteit aanvaarden, " wordt daar in haar algemeenheid gewraakt. O.a. in deze woorden:

Zooals het in het verslag staat, is het zeker niet juist.

Hebben de anti-revolutionairen — dat zal dan toch wel moeten zijn door middel van de partij — in deze ooit een uitspraak gedaan?

Zeker, er zijn enkele anti-revolutionairen aan een openbare universiteit als hoogleeraar werkzaam.

Zij hebben dat grootendeels aan anti-revolutionaire ministers te danken.

Maar heeft de partij dat ooit gesanctioneerd?

Mag men spreken van een aanvaarden door de anti-revolutionairen?

Er zijn anti-revolutionairen, die het hoogleeraarschap aan een openbare univereiteit minder wenschelijk, zelfs min of meer bedenkelijk achten.

Hoe groot hun percentage is, valt niet na te gaan.

Doch ze zijn er.

Er is indertijd veel strijd over gevoerd.

Opgelost is die kwestie niet.

De redactie rekent dit punt niet tot de gewichtigste. Wij zijn haar niettemin zeer dankbaar, dat zij het aan de orde stelt. Want het breekt een aantal gewichtige kwesties open.

Zoolang „de kwestie niet is opgelost", kan dus de partij tot elk der twee mogelijkheden besluiten. Voor een anti-revolutionair is plaats bij ons openbaar hooger onderwijs; of wel: er is voor hem aldaar geen plaats.

Wel te verstaan: niet naar het oordeel van een benoemend minister, maar naar dat van de A.-R. partij.

„Geen plaats" zou dan echter de uitdrukking wezen van het nieuwe beginsel in het algemeen: de A.-R. partij verwerpt voor de openbare universiteiten het huidig karakter en vraagt een ander karakter daarvoor in de plaats.

Immers is het uitgesloten, dat „De Reformatie" de A.-R. kalm in een uitzonderingspositie zou laten plaatsen; uitgesloten evenzeer, dat het blad zich zulk een mogelijke beslissing aan A.-R. zijde denken kan zonder zich op het beginsel te bezinnen.

Maar nu ziet men wel tevens in, waarom de sobere woorden van „De Reformatie" ons zoo gewichtig schijnen.

Welk karakter wil men aan onze landsuniversiteiten en hoogescholen zien toegekend? Dat is .do kwestie.

Het Chr.-Hist. program spreekt zich ter zake met volkomen klaarheid uit. Het handhaaft den sinds lang bestaanden toestand. Maar zoo iemand wijzigen wil: wat wil hij dan?

Men zal eerst een staalkaart gereed moeten maken. B.v. liberaal, roomsch-katholiek, protestantsch-christelijk. Elk dezer drie aanduidingen lijdt echter — als het gaat over wereldbeschouwing en wetenschaps-opvatting — een onderverdeeling in tweeën of drieën of meer.

Hier zal de overheid moeten preciseeren.

Vervolgens zal zij uit deze mogelijkheden er één moeten kiezen en deze ééne met uitsluiting van de overige aan de openbare universiteiten en hoogescholen moeten realiseeren. Welke?

Eindelijk zal zij de leerkrachten vóór de benoeming aan wereldbeschouwing en resultaat moeten binden; tijdens den ambtsduur op wereldbeschouwing en resultaat moeten toetsen.

Wij achten dit alles principieel en practisch zóó volkomen onuitvoerbaar, dat de A.-R. partij zich wel driemaal zal bedenken, eer zij verandering van het wezen onzer huidige openbare universiteiten voorstaan gaat.

Het zal wel Inlijven bij het bestaande, dat tot heden door allen als normaal werd aanvaard.

Indien wij ons vergissen, zullen wij het gaarne van

„De Reforaiatie" vernemen. Het onderwerp is een gedachtenwisseling meer dan waard.

Ieder gevoelt, dat „De Nederlander" om de kwestie, welke wij uit het Limtersche referaat aanroerden, heenredeneert, en daarvooi' andere kwesties in de plaats stelt.

Wat was in het geding?

Dit, dat Dr Slotemaker de B.ruïne te Lüateren heeft geponeerd: „De R, oomsch-Katholieken en antirevolutionairen aanvaarden voor hun geestverwanten een hoogleeraarsplaats aan de openbare universiteit".

Om de gevolgtrekking, welke de geachte referent daaruit maakte, dachtai we goed te doen de grondstelling zelf onder de loupe te nemen en moesten we deze als onjuist kwaliticeeren.

Wij zeiden, dat men geen recht had , in deze van een algemeene houding van DE antirevolutionairen te spreken.

Dat zou men kmmen doen, indien de anti-revolutionaire partij op dit punt eemige uitspraak-had gedaan.

Maar waar men naar zulk een uitspraak tevergeefs zal zoeken, mist men dit recht.

Wat doet nu „De Nederlander"?

Brengt hij zulk een partij-uitspraak bij?

In het geheel niet.

Maar het blad houdt er zich mee bezig, wat de A.-R. partij zou kunnen besluiten.

Dat nu leidt van de kwestie af.

Het gaat erom, wat de A.-R. partij hééft besloten.

Daarop zou alleen een uitlating als prof. Slotemaker de Bruïne zich te Lunteren veroorloofde, mogen zijn gebaseerd.

Wij willen over 'de kwestie, welke „De Nederlander" aansnijdt, gaarne van gedachten wisselen.

Doch om het debat zuiver te houden, is het noodzakelijk, dat eerst de aanhangige kwestie wordt afgedaan.

„De Nederlander" bekexme, dat de redenaar te Lunteren hierin te ver is gegaan.

Dan kunnen we verder spreken.

-^ Internationaal Vrijzinnig Protestantisme.

Onlangs werd te Arnhem in het Oolgaardfchuis een conferentie voor Internationaal Vrijzinnig Protestantisme gehouden.

Zij werd door 50 afgevaardigen uit verschillende landen bijgewoond.

Tegen 1932 wordt een groot congres beraamd.

Enthoesiaste verslagen verschenen in de bladen. „De Stroom" eindigt zijn verslag aldus: „Dieze samenkomst is geweest een met bewustheid aanvaarden door een groep mannen en vrouwen van de groote taak, die voor hen lag. Voortaan zal men zich sterker dan ooit verbonden en gebonden voelen en van den arbeid, die thans aanvangen moge, gelde het stille woord, waarmee prof. de Graaf de conferentie sloot: God bless you all", .

Het Modemisme is ons alzoo vooruit.

Het begrijpt de kracht van internationale samenwerking.

Dit strekke ons tot beschaming.

Waarom zou, wat het Modemisme kon, den Calvinisten niet gelukken?

Het overwon de zwarigheden!

Waarom moeten wij op de zwarigheden ons blind staren in plaats van ze te overwinnen?

Voor ons zijn ze zeker niet grooter dan voor de Modernisten.

Blijven we dan niet achter!

-^ Rapporten op mindere vergaderingen.

Men vraagt ons of het kerkrechtelijk wel te verdedigen is, dat de rapporten, welke op de e.k. Generale Synode behandeld zullen worden, op de mindere vergaderingen, Kerkeraad, Classis en Particuliere Synode niet worden besproken en dat het resultaat van die bespreking niet ter kennis van de Generale Synode wordt gebtacht.

Wij willen daarop maar dadelijk antwoorden, dat dit o.i. uit kerkrechtelijk oogprmt volkomen in den haak is.

De rapporten worden aan alle kerkeraden in een zeker aantal exemplaren toegezonden, opdat de leden die kunnen bestudeeren.

Hebben deze leden geen bijzondere voorstellen ter verbetering of achten zij zich inkompetent om een oordeel te vellen, dan moet het als een verstandige handeling worden aangemerkt, dat bespreking achterwege blijft.

Hetzelfde geldt van Classis en Part. Synode.

De kerken zelf onderzoeken door hun afgevaardigden ter Synode eerst de rapporten, vóór zij in behandeling komen.

Die afgevaardigden mogen op geenerlei vooraf gebonden worden. wijze

Als zij door commissoriaal onderzoek of discussie een andere overtuiging krijgen dan zij oorspronkelijk hadden, mogen zij daarover 'niet lastig worden gevallen.

Zij moeten in volle vrijheid kunnen stemmen. Door een besliste uitspraak oefent een mindere vergadering, die hen naar de Synode zendt, altijd zekere pressie op hen nit.

Vooral heeft het een gevaarlijken kant, wanneer de mindere vergaderingen aan de Synode voorstellen de konklusies van een rapport wel of niet aan te nemen.

Licht begint men dan deze uitspraken te tellen en vestigt zich de opinie, ' dat de Generale Synode een voorstel, dat in de mindere vergaderingen in meerderheid gunslig weixi beoordeeld, niet mag verwerpen en omgekeerd.

Dat is ook een zeker soort van independentisme.

Veiliger en beter is het dan ook, wanneer de mindere vergaderingen zich van dergelijke uitspraken onthouden.

Zij mogen de Generale Synode toch niet beïnvloeden.

Anders staat het natuurlijk, wanneer uit de kerken, nieuwe voorstellen of amendementen opkomen.

De mindere vergaderingen kunnen besluiten, die te bespreken of naar de Synode door te zenden, naar gelang het haar het profijtelijkst voorkomt.

Doch een eenvoudig vóór of tégen uit te spreken over de rapporten lijkt ons niet raadzaam.

Ook om praktische redenen.

Aan een degelijke behandeling van die rapporten kan op de mindere vergadering niet gedacht worden.

Dan zouden deze bijna even lang moeten duren als de Generale Synode.

Het vóór of tegen wordt op de mindere vergaderingen vaak niet ingegeven door bezonken oordeel na nauwgezette bestudeering en breede discussie, maar door sentiment.

Daardoor mag echter een 'kerk zich niet laten leiden.

Er kan niet genoeg de nadruk op worden gelegd: op de Generale Synode oordeelen de kerken zelf door haar afgevaardigden.

Indrukken van den dag.

Philadelphia, 5 April 1930.

Het seminaiie te Princeton telt niet minder dan zes docenten in de z.g.n. „praktische theologie".

Indien het niet zoolang ophield, zou het de moeite loonen, eens na te gaan, welke colleges in dit vak al zoo worden g^even.

Het behoeft wel niet gezegd, dat homiletiek (predikkmide) en public speaking (de kunst om in het openbaar te spreken) in het bijzonder verzorgd worden.

En dat is, zoover mijn informaties reiken, aan alle seminaries in Amerika het geval.

Geen wonder, dat Amerika zooveel goede spiekers bezit. De voordeelen van de training als student ziJE.. inderdaad niet gering. Er is langzamerhand ontstaan een Amerikaansche kanselwelsprekendheid. Eerste vereischte daarbij is een vlotte voordracht. Het Amerikaansche publiek is zeer gesteld op vlug spreken. Natuurlijk ontbreekt ook hier de overdrijving niet. Zulke dominees moeten hun welbespraaktheid door halfvolle kerken boeten. Ook komt het voor, dat een, die een langzamer tempo kiest, toch als kanselredenaar zeer gewild is. Als voorbeeld noemde men mij de bekende Mac Cartney. Doch in doorsnee is min of meer haastig spreken zeer in trek. Daarenboven staat de Amerikaan er sterk op, dat zijn dominee niet leest. Ook niet half leest. De preeken behooren daarom gememoriseerd te worden, tenzij iemand het improviseeren is aangeboren. Meer dan "de Nederlander, wil de Amerikaan, dat een predikaat niet gebonden is aan zijn papier, maar zijn gemeente in de oogen ziet. Zou dat kontakt worden gemist, dan zou hij al spoedig een prooi worden van verstrooidheid. Hij wil geboeid worden. Het onderwijs op het seminarie is daarop geheel berekend. Vanzelf kan het niet vermeden worden, dat vele predikanten van hun studententijd af zich richten naar één model. Men wordt er door getroffen, dat zoovelen een en dezelfde intonatie hebben. De Amerikaansche intonatie is aan, genaam en welluidend, maar deze sluit gewoonlijk stembuiging van eenigen omvang uit. Een man als Fosdick echter beschikt, naar ik vernam, wel over een rijke stembuiging, en men schrijft het daaraan voor een deel toe, dat hij zulk een naam als spreker heeft, want de inhoud van zijn voordrachten en preefcen steekt niet boven het middelmatige uit. De oefening in publiek spreken komt inzonderheid aan hen, die geen natuurlijke welsprekendheid bezitten, ten goede. Maar het is de vraag, of aangeboren talenten niet dikwijls verhinderd worden zich te ontwikkelen. Waar echter zulke aangeboren talenten gemeenlijk zeer schaarsch zijn, is het buitengewone werk, dat hiervan in de opleiding wordt gemaakt, voor de meesten van hooge waarde. Zou er in ons land over het algemeen niet te weinig aandacht aan worden ge schonken ?

Het was mijn laatste dag in Princeton, 's Morgens wandelde ik nog even over den „campus". Ik bezocht inderhaast ook de bibliotheek van de miiversiteit en keek bewonderend rond in de „treasure-room" (letterlijk: schatkamer). De verzameling handschriften en curiosa moet een waarde vertegenwoordigen van meer dan een miljoen dollar. De deur, die daartoe toegang verschaft, is ©en kluisdeur. Er is een speciale vergunning toe ixoodig om daar binnen te gaan. Op den „campus"

zfet men fonkelnieuwe gebouwen, die pas in gebruik zijn. genomen en zulke, die nog in aanbouw zijn. Men bouwt er voortdurend. Dit wijst er reeds op, dat de universiteit zeer rijk is. Het geld speelt er geen rol. De gebouwen harmoniëeren met elkander niet. Ieder heeft een; eigjen stijl. Dit geeft aan eigen stijl. Dit geeft aan den campus iets bonts.

Toch hebben alle een Engelschen grondtoon gemeen.

Met ©en dankbaar gevoel verliet ik Pïinceton. Door de groote welwillendheid en vriendschap', welke ik ondervond, waren de dagen omgevlogen. Het kostte vaak moeite om aan alle invitaties gevolg te geven. De aanwezige professoren ontsloten voor mij hun woning en aan tea, dinner of lunch mocht ik van kostelijk© konversatie genieten. Mede daardoor zal de herinnering aan Erinoeton bij mij niet uitslijten.

Prof. en Mevr. Vos waren zoo vriendelijk, mij en mijn even trouwen als wakkeren paranymf. Dr Burggraaff, per auto naar Philadelphia te brengen. Ik waardeer deze vriendelijkheid ten hoogste. .Onderweg stapte Dr Vos uit en ik nam hartelijk afscheid van hem. Bereide onze Crod hem nog vele levensjaren. Hij is ©en van die mannen, waaraan Gereformeerd Amerika ontzaglijk veel te danken heeft. Een geleerde bij de gratie Gods, tevens versierd met een nederigen geest. Een verbindingsschakel tusschen Nederlandsche en Amerikaansche wetenschap. De onwaardeerbare schatten van Gereformeerde theologie, waarbij de Nederlandsche niet wordt geminacht, worden door hem, niet vertaald, maar gevormd door zijn oorspronkelijken geest, de Amerikaansche wereld binnengedragen.

Zoo reden we dan met één der zonen van Dr Vos aan het stuur Philadelphia binnen. Wij passeerden de beroemde brug over de Delaware-rivier. Het midden van de brug is gereserveerd voor auto's. Naast elkander liggen zes autowegen, drie naar en drie van de stad. Aan de beide kanten zijn op ©en hoogte van eenige meters paden voor voetgangers. En geheel aan den buitenkant ziet men lager dan de voetpaden, de trams rijden.

Philadelphia vertoont een eigen type. Ik hoorde dit aldus weergeven: in Boston vraagt men: hoeveel weet gij? in New-York: hoeveel bezit gij? en, in Philadelphia: welke is uw afstamming? Zij' is rijk aan straten met deftige huizen, welke aan de Amsterdamsche koopmanshuizen even herinneren. Zij gaat prat op haar historie. Gelijk mjen weet is zij gesticht door den Kwaker William Penn. Met groote piëteit bewaart men zijn huis, het eerste steenen huis, dat in Philadelphia werd gebouwd. Het dagteekent uit 1682. Later heeft men het, om het geen slachtoffer te laten worden van den stedelijken slokop, alsmede om het meer relief te geven, verplaatst naar ©en van de parken, het Fairmont Park (1883). Om haar stichter te ©eren, heeft de stad zijn bronzen standbeeld vele malen meer dan levensgroot op den ongeveer 120 Meter hoogen toren van het stadhuis geplaatst. Zoo beheerscht het geheel den omtrek. Aan zijn voet loopen He groote verkeersaderen. William Penn had stellig niet durven droomen, dat de planting van zijn hand zou uitdijen tot een stad van bijna twee miljoen inwoners. Maar hij' zal ook niet gedacht hebben, dat de Kwaker-geest Philadelphia

—Broederliefde — zoo snel zou verlaten. Wie meent, dat men er nog Kwakers tegenkomt, gelijk ze op ©en Havermout-pakje staan afgebeeld, of Kwakerinnen met ©en kapotje op, dat met breed© linten onder de kin is vastgestrikt, vergist zich nog sterker dan de vreemdeling, die zich den Hollander met wijde broek en op klompen en de HoUaïidsche met dertien rokken aan denkt. Het getal Kwakers, dat in Philadelphia is overgebleven, is gering. Zij zijn evenals onze Doopsgezinden door wereldgelijkvormigheid aangetast. Er bestaan onder de „vrienden" twee partijen, elk met een eigen kerkformatie, waarvan de een nog modemistischer is dan de ander. Er is sprak© van, dat beid© kerken zullen samensmelten. De „broederliefde" is vervlakt tot „menschenliefde".

Niet minder trotsch is Philadelphia op haar Independance (Onafhankelijkheids) Hall, waar George Washington in 1775 tot opperbevelhebber werd uitgeroepen en den 4den Juli 177, 6 de onafhankelijkheidsverklaring werd geteekend. Nog steeds wordt daarin bewaard de tiberty Bell, de Vrijheidsbel, welke de teekening dier verklaring over het land rondom uitklingelde. Sinds 1843 echter zwijgt deze metalen stem. Ook houdt men in eer© het Betsy Ross House, een kleinen winkel, welke dadelijk opvalt door zijn vlagversiering. Hier woonde eens John Hoss, die in 1776 in den Vrijheidsoorlog sneuvelde. Aan Betsy Ross werd opgedragen, een vlag te mak©n met 13 sterren' en 13 strepen. Zij voldeed hieraan. Hier werd dan de Amerikaansche vlag geboren.

Op die wijze houdt Philadelphia haar geschiedenis hoog.

Dit is trouwens een algemeene karaktertrek van het Amerikaansche volk. Het heeft een kort© historie, maar is daar zeer zuinig op. Het is bezig, zich een traditie te scheppen en Philadelphia staat daarbij aan de spits.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

Als ik Christelijk Historisch was..... III.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1930

De Reformatie | 6 Pagina's