GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Oprecht berouw over de zonde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oprecht berouw over de zonde.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III

De opmerkingen in ons vorig n'ummer over de ontoereikendheid en de onvertrouwbaarheid van ons verstand ten opzichte van God en goddelijke dingen hebben ons den weg vrij gemaakt voor de beantwoiording van de vraag die ons bezig houdt: of het verstandelijk en logisch niet-kunnen-beredenééren van de verhouding tusschen den eeuwigen en onveranderlijken Raad en het souverein en alles-omvattend voorzienig bestel onzes Gods aan den éénen kant — en onze zedelijke verantwoordelijkheid en de schuld der zonde aan den anderen, niet alle oprecht en innig berouw uitsluit.

Want die algemeene opmerkingen gelden ook en met name óns vraagstuk. En de toepassing ligt zóó voor de hand, dat ik meen die gerust aan den vrager en aan onze overige lezers te kunnen overlaten.

Laat ons nu het antwoord zoeken op de gestelde vraag.

Daarvoor beginnen we nu eens niet met redeneeren; en óók niet met het aanvoeren van uitspraken der H. Schrift — maar met wat méér afdoend is dan de eerste en menigeen allicht sterker toespreekt dan het laatste: met de ervaring.

'kDenk daarbij in de eerste plaats aan wat alle berouw over het kwaad bij ons veronderstelt: het besef van onze volle verantwoordelijkheid voor ons zedelijk handelen, zooals het zich laat gelden in het geweten. Want dit juist is het merkwaardige in die innerlijke stem die we het geweten noemen, dat ze niet maar vonnis spreekt over onze zondige gedachten, woor^ den en daden, ' É> nder méér; maar, .; dat ze^miJMl het vonnis over-al wat we zondigs bedrewn-OOK ons-zelven, oofcijonzen .persoo.ii . h(> ^Jgft. Het spreekt behalve een: „dat is uw'tfaaÖ*'^'"ook een „en g ij zijt de man die haar deed". , .

Het geweten imputeert; het legt ons. op' de verantwoordelijkheid voor — en d© schuld van alle zonde, die we begaan. En het doet dat met een' kracht en een autoriteit waarop al onze pogingingen, om de verantwoordelijkheid van ons te werpen, afstuiten als rieten pijlen op een muur.

Zelfs Kaïns en Judassen zien geen kans om aan het gericht van dezen inwendi^en rechter te ontkomen, en als ze die ontkoming zoeken in zelfmoord, verhaasten ze slechts zijn absolute voltrekking.

't Geheim van deze onontkoombaarheid aan 't gericht der consciëntie is, dat het een zèlfgericht is.

't Is niet de stem van een ander die we in ons geweten hooren. Het is onze eigene. Het is in de vierschaar van ons eigen zedelijk bewustzijn, dat we bezwijken, zoo^ vaak als ons geweten O'ns

aanklaagt. En dat zedelijk bewustzijn komt op uit de zedelijke beseffen die niemand minder dan de hoogste Wetgever èn Rechter, bij O'nzen val in zonde ivoor vernietiging bewaarde_, en die Hij voortgaat zonder ons en tegenover ons in stand te houden.

Geven we nu een oogenblik volle aandacht aan^ het feit, dat naast dit besef van O'nze zedelijke

verantwoordelijkheid — en niet minder krachtig en onverwoestbaar — in ons leeft het besef van een souvereinen, alle menschelijk doen en alle aardsch gebeuren bepalenden goddelijken wil — dan ontmoeten we op den bodem van ons zieleleven, naast elkaar en zonder dat het een het ander verdringt, wat ons verstand nooit in zijn harmonische eenheid schouwen of ook maar benaderen kan.

Maar zoo weinig als in onze onmiddellijk© beseffen Gods alles bepalende wil en Zijn alles beheerschende voorzienigheid onze zedelijke verantwoordelijkheid voor onze daden, uitsluiten

woordelijkheid voor onze daden, uitsluiten — evenmin kunnen ze uitsluiten oprecht berouw over de zO'ude, of zelfs daaraan in den weg staan.

'Want waar het besef van zedelijke verantwoordelijkheid aanwezig is, daar is oo'k plaats voo'r berouw, hetzij dan als het zelfzuchtige berouw van een Kaïn of Judas, dat in het eeuwige verderf drijft, hetzij als de droefheid naar God, die een ohberouwelijke bekeering tot zaligheid werkt.

En zoo leert het dan ook de ervaring. Naast voorbeelden van het berouw dat de wanhoop en den dood in de armen drijft, staan er irL de Heilige Schrift, Gode zijn dank, óók van oprecht en innig berouw, dat door de poort der verootmoediging leidt, tot de zalig© ervaring van Gods vergevende genade in onzen Heere Jezus Christus.

'kDenk aan David, zooals we hem in Psahn 51 in 't verbrijzelde hart zien — aan Petrus, na zijn verloochening van den Meester, en aan zooveel anderen.

Anderen — ook buiten de Schrift. O, daar is — Gods genade zij geloofd! — een onmetelijke wolk van getuigen voor de mogelijkheid van oprecht berouw over de zo'ude, in de ontelbare schare die hun kleederen hebben gewasschen in het bloed des.Lams. Want het bloed der verzoening bedekt slechts het altaar, waarop de offerande van een verbroken en versla­

op de offerande van een verbroken en verslagen geest den Heere wordt geboden.

Is 't niet merkwaardig, dat de Heilige Schrift met gelijken nadruk voor alle menschenooren uitroept èn den eeuwigen en vrijmachtigen Raad

Gods èn de volle zedelijke verantwoordelijkheid des menschen? Daar is geen boek ter wereld, dat tegenO'Ver alle pogen om haar weg te werken, de zedelijke verantwoordelijkheid des menschen, de schuld der zonde met zulk een niets-sparende strengheid handhaaft, als onze Bijbel.

En daar is evenmin een boek, dat met , zulk een vlammende geestdrift, tegenover alle inbeelding van 't schepsel, voor de souvereine Opperhoogheid Gods opkomt.

Ho'6 hij dat kan? Waarin hij het recht daartoe vindt? en hoe hij het een met het ander rijmt? De Bijbel doet geen poging om zich bij ons te rechtvaardigen.

Hij laat zich niet voor de vierschaar van ons „verstandelijk en logisch" denken ter verantwoording roepen.

Natuurlijk niet, want de Bijbel is het Woord van God.

En. hoe zO'U God zich ter verantwoording laten roepen door Zijn schepsel?

Dat Hij de eenheid ons niet openbaarde van wat ons tegenstrijdig schijnt, bewijst, dat het inzicht in die eenheid boven onze tegenwO'O'rdige bevatting zo'U gaan.

En als het vertrouwen in Zijn wijsheid en liefde ons hier niet blijmoedig in doet berusten — dan zou ons nog het besef, dat het menschen, die hun eigen verstand hebben verduisterd door hun hart aan God te onttrekken, weinig voegt, om over de beperktheid van hun weten en van hun künnen-weten, zich te beklagen.

Hiermee geloof ik de hoofdvraag van inzender beantwoord te hebben.

Toch moet — vóór ik van de hoofdvraag op enkele neven-vragen kom — me nog iets van 't hart.

Ik vrees, dat wat inzender zijn vraag deed stellen, zich wel — ook bij hem zelf — aandiende als bloot-verstandelijke moeilijkheid, maar dat iets anders zich met dat „verstandelijk" camoufleerde.

Wat bloot-verstandelijk schijnt, heeft zoo de eenheid van ons zieleleven, vaak een voor ons-zelven onzichtbaren geestelijk-zedelijken achtergrond. We hebben er heel dikwijls meer in te doen met ons verdorven gevoels-en wils-leven, dan met vragen van ons verstand.

Als ik onder vier oogen met hem was, zou 'k m'n inzender vragen, of dat ook misschien bij hem het geval kon zijn.

Wat me recht geeft en ten plicht stelt vraag te doen, is de vorm van de'zijne. die

Hij vraagt zoo eigenaardig, of het wezen van Gods souvereinen Raad en alles beheerscliende voorzienigheid niet in den weg staat aan een oprecht en innig berouw over de zonde.

Waartoe dienen die bijvoegelijke naamwoorden „oprecht" en „innig" hier?

De vraag ware ook daarzonder volledig geweest. Er moet in vragers zieleleven iets zijn waaruit

dat op zich zelf overbodige opkwam.

Het zal dit zijn, vrees ik, dat er in vrager's leedwezen over de zonde, naar zijn eigen oordeel, niet is die kracht en innigheid, die hij beseft, dat voor God betamelijk en noodig is; dat hij nu — ons hart is arglistig! — voor dat gemis van innigheid en teederheid een verklaring zoekt, die hem zelf niet bezwaart en waarin hij daarom rast kan vinden — on dat hij die verklaring ita hoopt gevonden te hebben in de moeilijkheden die zijn denken heeft met de verzoening tusschen Gods vrijmacht en 'smenschen zedelijke verantwoordelijkheid.

Als dat zoo mocht zijn, zouden we ons met een krachtig „halt!" midden op zijn weg willen zetten.

Want die weg is een gevaarlijke, en zou, liep hij dien ten einde toe af, een weg ten verderve blijken.

Neen, bij afwezigheid van oprecht en innig berouw over de zonde, ligt niet hierin onze redding, dat we de ongevoeligheid van ons bot en hoogmoedig hart, verklaren en vergoelijken met velerlei vonden, — het allerminst met een of andere tegenstrijdigheid in wat God ons in Zijn Woord openbaarde — dat is den Heiligen Goest tegenstaan en bedroeven, ons-zelven blinddoeken, en ons hart verharden.

Wat in zulk een toestand ons redden kan is, juist omgekeerd, door het vlammende vonnis van het Woord Gods over alle zonde, al die webben van eigen weefsel te laten wegbranden, en zonder ophouden onzen God aanroepen, dat Hij door Zijn Geest ons verstand steeds meer verlichte, tot een rechte kennis van de zonde in al haar gruwelijkheid en afschuwelijkheid, in haar God-tergend karakter en in haar doemwaardige schuld — on ons hart steeds gevoeliger make voor de krenking en den hoon die alle zonde is, beide voor Zijn recht en voor Zijn liefde.

Niets-sparend zêlf-gericht is de poort waarachter de vergevende genade Gods in Christus ons opwacht — en O!ok geldt het woord des Apostels: „Indien we ons-zelven oordeelden, we zouden niet geoordeeld worden".

De beantwoording van een paar ondergeschikte vragen laat ik wachten tot een volgend nummer, zoo God wil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Oprecht berouw over de zonde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's