GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Seerp Anema, „De Sjoenemletiscbe”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Seerp Anema, „De Sjoenemletiscbe”.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

In het vorige nummer heb ik geschreven over de ontwikkeling en het wezen van Seerp Anema's christelijk kunstenaarschap ter inleiding op de bespreking van „De S joenemietische " 1), het nieuwe, groote werk van dezen Auteur.

Sinds eenige jaren heeft Anema zijn aandacht en studie gewijd aan dat deel van de Bijbelsche historie, die het eind© van Davids koningschaiD en de geheel© regeering van Salomo omvat. En dan stond in het centrum van die studie het dichterlijke, maar exegetisch moeilijk© en veel omstreden „Hooglied". In een tweetal brochures, „Davidisch of Salomonisch" (1927) en „Hooglied, Proeve ©ener ni©uwe verklaring" (1928) heeft hij zijn gedachten over deze stof thetisch ontwikkeld, ©n na een periode van nieuwe ©n nauwgezette studie is hij thans overgegaan tot het in den breede uitwerken van zijn ideeën in een cyclus van drie groot© boeken.

Het eerste deel van dezen cyclus is „De Sjoejn©mietisch©". M©t d©z© titelfiguur bedoelt Anema Abisag, het meisje uit Sunem, die David koesterde in zijn ouderdom. En de hypothese, waarop het boek is gebouwd en die den eigenlijken inhoud ervan vormt, is, dat deze Abisag de Sulamit van het Hooglied zou zijn. Haar huwelijk met Salomo, d© vereeniging wel ook naar het lichaam, maar boven alles een gemeenschap van geestelijke sen-, tentie, zou zijn de afschaduwing van den nauwen en teederen liefdeband tusschen Messias en zijn gemeente. Daarom zouden uit dat huwelijk geen zonen geboren worden, want „het symbool der door Masjiaach verloste menschh©id mag geen menschen meer voortbrengen..." „De Masjiaachs-bruid vvordt geen moeder, dan enkel van gloriezangen - sprake voor haar Bruidegom — tot geen maan meer schijnt!" Deze woorden, die Salomo spreekt tot Abisag, als z© d© eerst© weken van hun huwelijk doorbrengen temidden van d© heerlijkheid van den Libanon, steunen op de voorzegging, die t© voren aan Berechja, den ouden Godsman, in den mond is gelegd, en aldus door Salomo wordt weergegeven : ... „dat mijn geslacht uit jou niet gebouwd zou worden, maar dat uit ons beiden het hoogste lied voor Jahwè's en Masjiaachs glorie zou geboren worden."

Zoo is de grondgedachte, die Anema in literaire omkleeding in dit boek gestalte geeft.

Onmiddellijk valt hierbij op de verhouding van inhoud en vorm. De stof is een Bijbelsch-historische en theologisch-exegetische en de vorm is di© der belletrie, is, naar Anema's eigen zeggen in h©t „g©l©iwoord" (een verbinding naar analogie van geleibrief) die van den roman. En daarmee komen vanzelf de vragen: is dat nu wel een stof voor een roman? ; is de Bijbelsche roman, immers de vermenging van heilige historie en schrijversfantasie voor den Christen eigenlijk wel aanvaardbaar? ; 2) is voor de bewerking van exegetische gegevens de romanvorm geschikt? ja, is zulk een combinatie van tegenstrijdigheden, strikt genomen, niet haast ©en vergrijp jegens het heilige?

Zulke vragen zijn logisch en gerechtvaardigd. Volkomen terecht is m.i. een christelijk belijder huiverig voor de samenvoeging van Bijbelsche stof en modernen romanvorm.

Toch geloof ik, dat we de zaak hier anders moeten zien, en mede ter argumenteering van deze meening mijnerzijds diende d© inleiding in het vorige artikel.

In die aanleiding heb ik er den nadruk op gelegd, dat Anema's kunstenaarschap, wat haar artistiek© zijde betreft, een lyrisch-impressionistisch karakter draagt. Het sterk impressionistische van d© verzen uit „Poëzie" en „Van Hollands kusten" was en bleef de karakteristiek van zijn werk. Naar den geest voltrok zich, onder verschillende invloeden, een omwending — ik heb die in dat inleid©nd artikel besproken — van de T'achtigers terug op de Veertigers, omdat zoo alléén voor Anema het , , ad majorem Dei gloriam" tot een realiteit kon worden, maar de inslag, de aard, de openbaring ook van zijn kunst bleef de impressionistische. Ik bedo©l daarmee dan niet die van de kunstrichting, welke men in Anema's eersten tijd aanhing, — hij heeft bij herhaling immers verklaard, dat hij zich van die richting geheel had afgewend — maar wil er begripsaanwijzing me© g©ven: Indruk, impressie en haar weergave in artistieken vorm is (naar mijn inzien althanja) het wezen van Anema's kunst. Ze i s impressionistisch.

Bij dit karakter van zijn kunst nu moeten we, geloof ik, aanknoopen om „De Sjoenemietische" te beoordeelen.

Ziet men het. boek als roman — ik zeg nog eens weer dat het „geleiwoord" daar alle aanleiding toe geeft — dan drommen van allen kant de bezwaren op: dan komt al dadelijk bij d© grondgedachte: Abisag is Sulamit, de quaestie historie en fantasie scherp te staan; dan wordt de vraag naar het oordeel op grond van christelijke ethica door allerlei fragmenten urgent; dan wordt moeilijk de in te nemen houding tegenover de symboliek, in verband met haar gewijd karakter en de vermenging met fantasie-elementen; dan wordt de exegetische opzet een wonderlijk© vreemdheid, dan wordt het feest van den wijnoogst, zooals het is beschreven, inderdaad een dionysisch, dat is, puur heidensch festijn van natuuraanbidding ©n ziimenzwijmel — en zoo verder. Elk oogenblik botsen dan het Bijbelsche en het gefantaseerde, het theologisch-exegetische ©n het literair-romantische tegen elkaar op.

Maar het boek i s geen roman. Het etiket, dat do Schrijver zelf er heeft opgeplakt, past er niet op. Er is veel te veel dialoog, veel te veel be-

schouwing en uiteenzetting en veel te weinig actie in om een roman te kunnen zijn. Slechts hier en daar in al de tientallen bladzijden is sprakte van eenig gebeuren en waar het dan nog is, is het gevat in een heel breede en sterk sprekemde omlijsting van beschrijving. Ook is er geen kernmoment, waar de fragmenten omheen groepen, zooals dat in den roman 't geval is. Voor roman is het boek veel te langdradig, veel te poneerend, veel te los van compositie.

Neen, 'tis geen roman, doch een schilderij: een impressionistisch schilderstuk. Een aan den Bijbel ontleend gegeven schildert de Schrijver hier in woorden, naar z ij n visie en z ij n impressie. En die impressie bepaalt vanzelf de kleuren: die kleuren moeten haar inhoud, uitdrukking, glans geven. Dat wil zeggen: de — voor een, roman veel te langdradige — beschouwingen, redeneeringen en dialogen zijn stuk VOOT stuk de tot in bijzonderheden uitgewerkte effecten, die het beeld, de impressie, moeten vormen. En de beschrijvingen, breed en veel, zetten dat beeld tegen zijn achtergrond. In een volgend artikel hoop ik met eenige voorbeelden een en ander nader aan te toonen.

't Is geheel Anema de impressionist, zooals ik hem in het vorige artikel getracht heb te doen zien, die hier aan 't werk is geweest. Dat bewijst de poging, om de milieu-kleur te treffen door de Hebreeuwsche transscriptie van de namen, dat bewijst de uitvoerigheid van natuur-en landschapschildering, dat bewijzen verschillende — in het romankader onmogelijke — details, als dat van Salomo's komst te Sunem, dat van den leeuw, die Salomo's voeten likt, dat bewijst de — in romanverband geheel bijkomstige — teekening van het oogstfeest, die vele bladzijden beslaat, de telkens terugkeerende beschrijving van de schoonheden van Libanon en Hermen, 't Is alles impressie in dit boek, impressie die is opgebouwd uit Bijbelsche en archeologische gegevens.

Den eigenlijken inhoud van die impressie vindt men in het boek aldus omschreven : „Dawied, persoonsverbeelding van den strijdenden, minnenden Christus — de oude krijger, die had overwonnen en tot het onvolkomen Jeroesjaleem was ingegaan. Abisjag, beeld der wordende gemeente, de ellendige zonder helper, die Dawied in onvolkomen vereeniging aan zich verbonden had, beeld der strijdende Kerk van Christus. Sjalomo straks schaduwbeeld van den triomfeerenden Christus, die in het voltooide Jeroesjaleem haar zou bezitten in volkomen vereeniging, waardoor zij van beeld der strijdende, beeld der overwinnende gemeente zou worden..." En alles wat er verder staat in de bijna 400 bladzijden van het boek is erop gericht deze impressie te doen uitkomen in de kleur en den glans, die ze voor het geestesoog van den) Schrijver heeft.

Voor mijn besef beslist deze visie op het boek over de appreciatie.

Want zóó wordt het metterdaad iets anders dan^ een theologisch-exegetische poging in artistieken vorm, iets anders ook dan een Bijbelschen roman.. De bezwaren, die daartegen in te brengen zouden zijn, gelden dan niet, want er is geen sprake van vermenging van historie en fantasie, van gewijde werkelijkheid en schrijversveirbeelding. De Bijbelsche stof gelijk die is — men leze na de lectuur van het boek eens 1 Koningen 1 en de hoofdstukken van het Hooglied en zal dan zien, dat ïe naar het f e i t e 1 ij k e ongeschondein is gebleven — is onderwerp geworden van impressionistisch beschouwen, zooals ze sprak tot de geloofsverbeelding van den Schrijver op het literaire doek gebracht.

Wie dit boek leest, staat mijns inziens niet voor een omverteld Bijbelverhaal, niet voor een Bijbelschen roman; maar ziet een Bijbelsch schilderij, een getransponeerd Bijbel-tafreel, geschilderd, zooals de Schrijver het heeft gezien. Ik meen dat men tot dit boek moet naderen precies als tot de Bijbelsche schilderstukken. Die plaatsen óók het Bijbelsche motief in een milieu van schildersvisie: de Simeon van Rembrandt staat immers in een Gotische kathedraal, op de Kruisafnamen van Rogier van der Weyde en Fra Bartolommeo vindt men Vlaamscbe poorters en zwart-gepijde monniken, de Annunciatie van den Meester van Flemalle is gelocaliseerd in een middeleeuwsch patriciërshuis. En daarbij stoot men zich ook niet aan de vermenging van historie en fantasie, omdat men de transpositie der kunstenaarsverbeelding eerbiedigt.

Wat Anema in dit boek doet is in wezen miiet anders. De tweeheid van het Hooglied: den geestelijken zin en den natuurlijken achtergrond, heeft hij overdacht en uit dat visionnair-zien op de stof is een eenheidsvoorstelling geboren, die de zijne is. En nu plaatst hij het Bijbelsch „motief" in het milieu van zijn visie: Abisag is Sulamit; een visie, die persoonlijk is en niet door de Schrift bewezen, maar ook nergens als onmogelijk uitkomt — en. dat geheel schildert hij, dat is, beschrijft hij met al de kleurrijke effecten van zijn impressionistisch kunstenaarschap.

En dan leidt die visie hem tot het doel, dat hij aan de kunst gesteld ziet, het ad majorem Dei gloiiam. Want de kern van zijn „schilderstuk" is de eere van Jehova, die zich in den band van Christus met de strijdende gemeente verheerlijkt. Dat is het motief van zijn impressie, gelijk blijkt uit de geciteerde woorden, en dat motief werkt hij uit in de verschillende hoofdstukken van zijn boek.

Dat alles is, naar mijn inzien, zijn kunstenaarsrecht, dat evenzeer geëerbiedigd dient te worden, als dat van de scheppers der Bijbelsche schilderstukken en treurspelen. En het sluit precies aan bij den aard van zijn kunstenaarschap, dat impressionistisch is, en bij het wezen van zijn christelijke kunst, die strekt ad majorem Dei gloriam.

De conclusie, waartoe mijn beschouwing voert, is dus deze. mij

Moeten we dit boek opvatten als een roman en straks, als het werk gereed is, het geheel alsi een romancyclus, dan deel ik de bezwaren van hen, die zich daartegen verzetten. Dan is de vraaig naar de juistheid van de exeges© inderdaad een beslissend criterium en de vermenging van historie en fantasie op een zoo moeilijk, wijl op de lijn der Goddelijke providentie liggend, punt zeker qnaestieus als het gaat om de mogelijkheid van aanvaarden en waardeeren. Dan is er tegen ook' deze bedenking, dat het boek, ondanks zijn qualiteiten van stijl en taal, literair wordt ©en tendenzproduct, dat dienen moet om een schrijvers-opinie ingang te doen vinden.

Mogen we het boek echter zien, wat het naar mijn boven verdedigde meening werkelijk i s, als ©en impressionistische schildering in woorden, als een kunstenaarsverbeelding op een aan den Bijbel ontleende en op den Bijbel geinspireerde stof, dan is het stellig een bijdrage tot de christelijk! literair© kunst. Want dan gaat het artistiek© van de taal, van de natuurbeschrijvingen, van de lyrische dialogen spreken, juist in de kracht die het heeft: de versterking en intoneering van hét impressionistisch effect. Vanzelf komt dit in het volgende artikel nader aan de orde.

Aan de hand van deze conclusie kan ik nu ook antwoorden op een vraag, die mij werd gesteld: „kunnen onze kinderen dit boek lezen of niet". Even categorisch als ze werd gedaan luidt mijn antwoord: neen, als ze nog niet zoover zijn, dat ze een Bijbelsch schilderstuk of een Bijbelsch treurspel in zijn wezen kunnen begrijpen, ja, als ze gerijpt zijn tot een juist verstaan van de verhouding tusschen gewijde stof en kunstenaars-verbeelding. Dan zal deze kunstenaarsverbeelding, dit schilderstuk-in-woorden hen literaire schoonheid doen zien en genieten.


^) Uitg. J. H. Kok te Kampen.

-) Zie mijn „Tienjaren-Oogst", biz. 6 vl{

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Seerp Anema, „De Sjoenemletiscbe”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's