GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Persoonlijk woord.

Het zij mij vergund, langs dezen weg mijn dank uit te spreken, allereerst aan mijn mederedacteuren, voor de vriendelijke wijze, waarop zij verleden week mij „in eigen huis" hebben be-en aangesprokien, en niet minder voor de moeite die zij zich getroost hebben, om de zaken van „De Reformatie" ©n de redactioneele correspondentie te voeren ook in zooverre mijn tijdelijke afwezigheid daarvoor arbeidsverzwaring schiep. Ook den Heer Uitgever moge ik in deze dankbetuiging betrekken. Voorts moge ik, zonder in veelheid van woorden te vallen, aan allen, die mij in deze dagen op eenigerlei wijze van hun belangstelling blijk gaven, daarvoor mijn groote erkentelijkheid betuigen. Er zijn in die brieven dingen gezegd, die mij grooter blijdschap gaven dan ©en promotie zelf ooit doen kan. Ze gaven een gevoel van gemeenschap, en dan van kerk-gemeenschap, dat rijker is dan menig ander.

In de pers, en ook in correspondentie is ter sprak© gekomen de vraag, waarom het buitenland voor het afloopén van den laatsten academischen weg door mij gekozen is. De ons allen bekend© Wekker-redacteur, die zich te moeilijk met interne en te gemakkelijk met externe aangelegenheden bemoeit, heeft „ontdeld", dat achter gevallen als het mijne de „opleidings-strijd" zou zitten. Ik kan over zulk een conjectuur mijn schouders ophalen; verder breng ik het dezen keer heusch niet. Overigens is het mij niet duidelijk, waarom thans publiek besproken wordt, wat lang vóór dezen ook door anderen, ook door een familielid van ten nauwste bij de V. U. betrokkenen, zonder perskommentaren geschied is; verder kan ik over deze aangelegenheid niet in bizonderheden treden; aan enkele hoogleeraren der V. U. heb ik reeds lang geleden precies gezegd, welke persoonlijke redenen ik voor mijn keuze had. Zij zullen weten, dat ik over die zaak in 't openbaar niets zeggen kan. En tevens, dat deze aangelegenheid niets te maken heeft met eenige kwestie van principe of zoo. Al wat ten deze gefantaseerd wordt, is geen duit meer waard, dan enkele andere booze fantasieën, waaraan enkele onwaarheidsprekers hun blijkbaar niet overbezetten tijd vermorst hebben.

K. S.

Nieuwe fantasieën.

In het jongste artikel van den hoogleeraar Dr H. Visscher, komen inzake zijn bekende crltiek op de Gereformeerde Kerken nieuwe fantasieën het woord nemen (men herinnere zich wat over de N.C.S.V. gezegd is, zie verleden week). We lezen:

Het is een zeer merkwaardig verschijnsel, dat het afscheidingsprooes, in 1834 begonnen, in 1886 hernieuwd en in 1892 in ééne bedding saamgevloeid, in do , laatste dertig jaren geheel andere wegen volgt. Wio

aich van de Herv. Kerk afscheidden, sloten zich sinds vele jaren niet meer aan bij de Gereformeerde Kerken. Be enkelen, die zulks deden, hadden daarvoor zeker geheel andere motieven. Over het geheel kan met zekerheid gezegd, dat de toevloeiing tot de Gereformeerde Kerken vrijwel geheel stilstaat. De Gereformeerde Kerken zijn geworden als het afgesloten meertje waarin nog vele mooie en smaakvolle visschen kunnen tieren, maar een stroom gaat er niet meer door. De oevers wijken niet meer terug.

Dit moet dan dienen ter inleiding van de bewering van den hoogleeraar, dat , .al deze menschen", die voor de oogen des professors in Utrecht de Hervomrde Kerk verlaten hebben, er niet aan dachten, de Gereformeerde Kerken te zoeken, doch zich gaven aan de Chr.-Gereformeerde Kerk of wel aan de („Kersteniaansche")

„Gereformeerde Gemeenten". Hetgeen dan een bewijs heeten moet tegen de Gereformeerde Kerken. Waarom gaan „al deze menschen" nu niet naar de Gereformeerde Kerk? „De vraag stellen is haar beantwoorden", zegt de hoogleeraar; een spreekwijze, die helaas zoo vaak dienen moet om onjuiste beweringen te blanketten met crême-de-perspicuité.

Maar mij vei-wondert zulk doordraven weer. Ik heb gedurende vele jaren reeds week aan week een groot stel Gereformeerde Kerkbodes plus Christelijk-Gereformeerde bladen ontvangen, en herhaaldelijk ook het kerknieuws daarin gevolgd. Ik geloof op grond van deze waarnemingen te mogen zeggen, dat althans wat de Chr.-Gereformeerde Kei'k betreft (de pers der Gereformeerde Gemeenten, richting Ds Kersten, geeft geen gedetailleerd kerknieuws) men heel andere vei-klaringen moet zoeken voor den aanwas der Chr.-Gereformeerde Kerk, voor zoover daarvan sprake i s (in veel gemeenten is van aanwas geen of zeer weinig sprake, als men maar verder kijkt dan de plaats, waar Prof. V. toevallig waargenomen heeft). Ik beweer, op grond van wat ik las, dat het „overkomen uit andere kerkformaties" aaii de Gereformeerde Kerken veel en veel meer leden toegebracht heeft, dan aan de Chr.-Gereformeerde Kerk en andere kerkformaties. Als Prof.

Visscher nu eens minder „hollen", en wat meer rust nemen wilde, zou ik desnoods hem dat statistisch bewijzen kunnen; maar zonder uitdrukkelijk verzoek zijnerzijds (waarop ik niet reken) zal ik mijn tijd er niet aan vermorsen.

Maar bovendien: wat zegt dit nu? Toegegeven, dat er „veel" menschen zijn, die, als ze de Hervormde Kerk verlaten, er geen oogenblik aan denken, de Gereformeerde Kerken te zoeken, wat zegt dit? Is de schare souverein geworden? Is de opvoeding, die deze lieden in het raam der tegenwoordige partijgroepeering binnen de Hervormde Kerk tevoren ontvingen, zóó zuiver geweest, dat de keus, die zij tegen Prof. Visscher's Kerk doen, eens Professors geest document wordt voor een de gangen der zuivere waarheid en waarneming nagaand artikel?

Laat onzerzijds nu ook eens mogen gezegd worden, hoe wij de dingen zien.

Ver te zoeken hoeven we niet; want de hoogleeraar heeft zelf al de goede richting gewezen: hij heeft erop gewezen, dat de door hem bedoelden öt naar de ehr.-Gereformeerde Kerk óf naar de groep-Kerstcn trekken (van andere fonnaties zwijgen we nu maar).

Dat DIT dilemma dezen menschen als dwingend voor den geest staat, is voor de Chr.-Gereforaieerde Kerk al even weinig vleiend als voor de voormalige opvoeders van deze verlaters van de Hervormde Kerk. Ze zijn groot geworden in een kerkelijk instituut, dat, 'niet door de academische ontwikkeling zijner predikanten, maar door het daaraan klevende gebrek (in betrekking tot de dogmatiek) eenerzijds, en door de ellendige partijgroepeering met onwezenlijke partij kenmerken (o n-d a n k s hun academische ontwikkeling dus) anderzijds, het preeken en schrijven van vele predikanten gemaakt heeft tot een geestes-uiting, waarvoor — gelukkig — in de Gereformeerde Kerken geen plaats meer is.

Ik lees meditaties, ik hoor verzuchtingen, ik constateer een cirkeling binnen zeker problemgnkringetje in een deel van de grootere en kleinere orthodoxistische partij-pers binnen de Hervormde Kerk, waarvoor ik in onze pers geen plaats meer vind, omdat we daarvoor, hoe pedant dat ook wel door Prof. V. zal gevonden worden, te wetenschappelijk ontwikkeld en te nuchter en te natuurlijk zijn geworden. Het is geen wonder, dat predikanten in de Herv. Kerk, voorzoover zij door de partijgroepeering een eenzijdigen kant uitgedreven worden, zich van anderen onderscheiden gaan op een wijze, die met de natuurlijke vormgeving aan eigen positief karakter niets te maken heeft. Reeds vroeger („Kerktaal en Leven") wees ik op frappante mismakingen van „tale Kanaans" (in kwaden zin) juist bij preeken van den Geref. Bond. Ik geef toe, dat hierin verbetering gekomen ia, maar de verbetering is nog niet een bekeering uit den wortel geworden. Wat ik nu nog lees, zoowel in de stichtelijke stukken van „De Waarheidsvriend", nu en dan, als ook in verschillende Zondagsboden van geref. richting, is herhaaldelijk van dien aard, dat ik verwondering niet alleen bij mijzelf constateer, maar ook veronderstel bij.... andere schrijvers in ditzelfde orgaan. Is het dan wonder, dat eenvoudige menschen, die zóó opgevoed zijn, en die daarenboven door penvoerders en woordvoerders van gelijke luimigheid en detailleeringloosheid als Prof. Visscher is, gewend zijn aan een algemeene, maar steeds vage klagerij, tegen de Geref. Kerken, vanzelf trekken naar een groepje, waar ze zich „thuis" wanen: Chr. Geref. of: Kersteniaansch? De „z i e 1 s b e h o e f-ten" worden er beter bevredigd, zegt Prof. V.; wij, die de geref. ontwikkeling bij ons kunnen doortrekken langs natuurlijken weg (zonder kunstmatige „partijkonmerkjes" en zonder negativistische zelfhandhavingskrampen ten aanzien van bepaalde stokpsiardjes der Nederlandsche volkskrakeelen), wij zien het anders: wij gelooven, dat er ginds meer naar den mond gepraat wordt, dat verscheiden dominees er minder natuurlijk de waarheid durven zeggen op bepaalde voor de volkswaardeering critieke puntjes, dat er ginds vaker voor waarheid van den Heere God wordt uitgegeven wat doodgewoon mensohelijk onverstand is. De Geref. Kerken zijn niet populair, omdat ze te eerlijk of te ontwikkeld zijn. in vergelijking namelijk met in aanmerking komende groepen. Ik weet, dat men deze zinnetjes schrikkelijk pedant vinden zal; ik weet ook, dat ik, om andere dingen mijzelf aanklagend voor God, tóch met een rustig hart God durf danken, dat men bü ons de schare niet meer de nonsens voorzet, die elders als het summum der stichtelijkheid de ronde doet, zoolang het tenminste om het negativisme nog duurt.

De tegenstellingen zijn te onzuiver, en de ontwikkeling is daar, waar men het van kunstmatige partij-kenmerkjes hebben moet, te onnatuurlijk, dan dat het gedrag van een gedeelte der pupillen van groepspredikanten in de Herv. Kerk tot een opgericht teeken der waarlieid geproclameerd zou mogen worden.

Hiermee zeg ik niets ten nadeele van de Hen'. Kerk (eventueel citaat uit dit artikel neme ook dezen volzin op), want ik weet, dat in de Herv. Kerk zelf tegen wanstaltigheden als ik hier bedoel een groeiend verzet van eerlijke geesten is.

En overigens heb ik prof. V. te zeggen: dat, wat in de Herv. gemeente van het u niet onbekende Delft onder uw eigen leerlingen (volk en predikanten) geschied is en geschiedt, velen naar de Kersten-groep drijft, verbaast me niets. Maar juist daar kreeg de Chr. Geref. Kerk geen lucht, juist daar kreeg de Geref Kerk vele overgangen uit de Herv. Kerk, juist daar zouden we u vriendelijk willen noodigen tot vergelijking van de waarde der individueele overgangen, juist daar wordt duidelijk, dat een jarenlang bederf van door en door onnatuurlijke „ontwikkeling" der partijgroepeering in de Herv. Kerk de tegenstelling niet doet zijn: Gereformeerd of Chr. Gereformeerd, doch Gereformeerd of Kersteniaansch.

Dit verwondert ons niet. De Chr. Geref. Kerk heeft nu eenmaal niets eigens; zij hinkt naar twee zijden. En wat de Kerstengroep betreft: indien de hoogleei-aar Visscher nu heusch beweren wil, dat daar medicijn is tegen de Geref. Kerken en de Herv. Kerk en haar eenzijdigheid of gebrek, dan herhalen wij, met prof. Grosheide: wie zoo ziet, die heeft ons vertrouwen inzake zijn rustige waarnemingsmogelijkheid niet meer.

Trouwens: waar moet men voor de Kersten-mentaliteit het meest zich schrap zetten? In de kringen van prof. Visscher (kerkelijk) en in die van de Chr. Geref. Kerk. En hoe teekenen de pro-en contra-groepeeringen zich hier af? Naar den maatstaf van: ontwikkeling of gebrok aan ontwikkeling.

De politicus Visscher schijnt niet te zien, dat de Kersten-„theologie", och arme, slechts hen „naar de ziel bevredigt", die geestelijk óók in andere opzichten misgroeid zijn, Dat vlak voor de verkiezingen, deze hoogleeraar zulke „lijnen" trekt op zóó losse gronden, verbaast ons zoowel als wij een hoogleeraar als een A.-R: politicus in hem ons herinneren. En het bevestigt ons in de overtuiging, dat Prof. V.'s critiek eerder uit momenteele zielsbewegingen dan uit gerijpt inzicht ontspruit.

K. S.

De voorgestelde Gezangen.

I.

De deputaten, die door de Synode van Arnhem

benoemd werden voor de uitbreiding van den bundel „Eenig© Gezangen", hebben in hmi rapport ook enkele klassiek© liederen opgenomen.

Zelfs nog meer dan men bij een vluchtig© kennisneming van hun bimdel denken zou.

Boven de Vide aldeeling zetten zij als opschrift: Enkel© klassieke liederen. Maar daaruit moet men niet afleiden, dat er bij de gezangen, die zij voor de feestdagen en de lijdensweken voorstellen, geen klassieke zouden zijn.

Het lied: „O hoofd, bedekt met wonden", dat een weergave is van het Salve caput cruentatum van Bernhard van Clairvaux, kan toch zeker klassiek genoemd worden. Evenzoo het eerste der gezangen, die zij voor het Pinksterfeest voorstellen, dat een bewerking is van.het Veni Creatoi Spiritus. Kan ook Paul Gerhard's „Hoe zal ik U ontvangen? " niet een klassiek lied he©ten? En als het gezang van Scharp: „Alle roem is uitgesloten", klassiek is, dan toch zeker evenzeer zijn „Is dat, is dat mijn Koning? "

Het is, naar het mij voorkomt, een goede ge^ dachte van deputaten geweest, ook uit den schat der klassiek© kerkliederen ©en keuze te doen.

Voornamelijk denk ik hier aan het Te Deum en het Veni Creator.

Het verheugt mij, dat deze liederen ook voor onze kerken woeden voorgesteld. Hoeveel eeuwen zijn z© reeds door de Christelijk© kerk gezongen! Het Te Deum dateert uit het laatst der vierde eeuw en het Veni CreatOT is in de achtste eeuw ontstaan. En ze hebben zich niet alleen gehandhaafd in de Roomsche klerk, maar worden in verschillende vertakkingen der Christelijke kerk in den eeredienst aangeheven.

Nu vormen onze Gereformeerde Kerken toch ook een voortzetting van de oude Christelijke kerk en zijn ze een© der openbaringen — en de meest zuivere openbaring — van het lichaam van Christus, van de heilige algemeene Christelijke kerk. Het heeft op mij altoos den indruk gemaakt, dat wij door zulke oude en nog alom gebruikt© liederen van den eeredienst uit te fluiten, ons separee^ren van de historie der kerk van Christus en van de thans Éestaande openbaringen der kerk. Ons van die historie en van het geheel der kerk separeeren, terwijl dit nergens voor noodig is.

Het kan plicht zijn zich los te maken van de g©schiedenis en in het geheel der Christelijke kerk ©en geïsoleerde positie in te nemen. In de historische ontwikkeling der kerk hebben dwaling en zonde haar werkingen uitgeoefend en zelfs een groot© macht verkregen. Tal van dingen dan ook, die in die historie opkwamen, zijn en worden door ons verworpen. , Wij erkennen, dat wij over deze geschiedenis het oordeel van Gods Woord moeten laten gaan en wat voor dat Woord niet bestaan kan, hebben , uit te zuiveren. En al moéten we dan nog zooveel van het historisch gewordene op zij zetten en al wordt onze positie in het ©en of ander opzicht dan nog zoo geïsoleerd, we mogen geen oogenblik aarzelen. Breuk met het verleden en isolement in het heden kunnen roeping zijn en ze zijn roeping, wanneer ze door Gods Woord worden geboden.

Maar deze klassieke liederen kunnen toch bezwaarlijk gerekend worden tot het verkeerde, dat in de geschiedenis der kerk is opgetreden ©n waar we ons van moeten losmaken. De inhoud is overeenkomstig de Heilige Schrift en dat ze, al is de inhoud Schriftuurlijk, toch in den eeredienst niet zouden mogen gezongen worden, is nog niet aangetoond en kan ook moeilijk aangetoond worden. W: at reden is ©r dan om ze prijs te geven? Moeten we niet veeleer deze schoone en met recht beroemd geworden liederen met dankbaarheid voor onzen eeredienst aanvaarden? Zijn ze geen gaven Gods aan Zijn Sion?

Wanneer we dat doen, dan komt ook in het zingen der gemeente in den eeredienst onze eenheid uit met de kerk der eeuwen en de., eenheid, die er, bij alle verschil, tusschen ons en de andere openbaringen der algemeene Christelijke k©rk bestaat. Dat vind ik een mooie en bezielende gedachte. Ook in den zang tot ©ere van God en van Zijn Christus treedt dan de catholiciteit van Christendom en kerk, die wij gelooven en belijden, aan het Mcht.

Nu zal deze of gene de opmerking maken, dat ook in het zingen der psalmen onze eenheid met de kerk van het verleden tot openbaring komt. IK ben het met deze opmerkiiig natuurlijk eens. In het gebruiken der psalmen blijkt onze eenheid niet alleen met de kerk van den Nieuwen Dag, maar zelfs met die van het Oude Testament.

Als wij echter de heerlijke liederen, die' in de kerk der Nieuwe 'Bedeeling zijn geboren en die in haar eeredienst ©en plaats hebben gekregen, niet buiten den zang der gemeente stellen, maar daarin opnemen, komt daardoor nog meer onze eenheid uit met de kerk van het Nieuwe Verbond.

In verband met het gezegde wijs ik er nog op, dat onze kerken reeds een klassiek lied hebben opgenomen. Bei Avondzang dateert uit de oud© Christelijke kerk. Hij is ©en navolging van een avondlied van Ambrosius.

Ik denk echter niet alleen aaii het Te Deum en het Veni 'Creator, maar ook' aan het: „Een vaste burcht".

Het is niet zoo oud als de beide andere, die ik noemde. En het gehraik er van beperkt zich tot.d© kerk der Reformatie. Maar dit lied van Luther is het klassieke lied van het Protestantisme geworden en als wij het konden invoeren, zouden wij daardoor den band laten spreken, die ons aan de Reformatie en aan d© kerken, die uit de Hervorming zijn voortgekomen, verbindt.

Het is mijn doel in deze artikelen eerst iets ie zeggen over het Te Deum, daarna over het Veni Creator en eindelijk nog eenige opmerkingen over de voorgestelde gezangen te maken.

I. THIJS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's