GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Verborgen Schatten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verborgen Schatten.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr B. Wielenga, Verborgen Schatten. — J. H. Kok, N. V., Kampen.

Eenige weken geleden is ondei-„Boekbespreking" aangekondigd de verschijning van een Bijbelsch Dagboek van de hand van Dr B. Wielenga.

De aankondiging, die omtrent de wijze van bewerken nadere inlichtingen gaf en herinnerde aan de stylistische gaven van den auteur, was opzichzelf voldoende om de belangstelling voor deze nieuwe uitgave te wekken.

Toch willen we er, nu ze, innerlijk en uiterlijk welverzorgd, voor ons ligt, in deze rubriek „Boek van de Week" gaai-ne nóg eens de aandacht op vestigen, omdat ze een boek is van bijzonder karakter, dat in het genre Bijbelsch Dagboek een eigen plaats inneemt.

Dat eigene komt in de eerste plaats uit in den vorm. Terwijl een dagboek in den regel gesteld is naar de tijdorde, wordt hier de Schriftorde gevolgd. Het aantal korte leesstukjes is zelfs grooter dan dal van de dagen van 't jaar. En ook heeft niet het toepasselijk element, de meditatie, het voornaamste accent, doch de uitlegging, de exegese van een aangehaald Schriftwoord. Dit laatste vormt het eigene van den inhoud, dat in de tweede plaats opmerkelijk is.

In een voorwoord zegt de Schrijver: „de verzameling korte verklaringen in dezen bundel is bedoeld als voorbeeld, hoe, door het aandacht geven aan Schriftplaatsen die gemakkelijk verwaarloosd worden, maar meer nog door het nieuw vertalen en naspeuren van vertrouwde woorden, verborgen schatten aan het licht komen."

Want „het Woord Gods is als de zee, die geeft aan wie niet anders doet dan het nel uitwerpen, ".

Dr Wielenga gaat uit van het feit, dat de Statenvertaling, hoe eerbiedwaardig ook en naar vele zijden van uitnemende beteekenis, leemten heeft, die vervulling behoeven. Nieuwere onderzoekingen op exegetisch en archeologisch gebied — al vorderen ze voorzichtigheid in bet concludeeren — hebben nieuwe dingen aan het licht gebracht, die aan bepaalde Schriftplaatsen een andere interpretatie doen geven. En vooral is het taalgebruik • sinds de Statenvertalers en de revisores hun werk deden veel veranderd; begripswijziging, beteekenisverandering, stijl-en kleui-variatie der woorden vragen herziening van verschillende overzettingen.

die niet meer duidelijk of zelfs taai-technisch niet , meer juist zijn. Vandaar de onderneming van meer i dan een zijde, nieuwe vertaling van de Schrift te geven in aansluiting bij de resultaten van theologische wetenschap en talenstudie.

Een van die, onder ons welbekende, ondernemingen is de serie „Korte verklaring der Heilige Schrift met nieuwe vertaling", die in regelmatige opvolging bij de N.V. J. H. Kok verschijnt. En op de basis van die serie heeft Dr Wielenga zijn dagboekwerk verricht. Hij heeft zulke teksten gekozen, die door minder juiste vertaling, of, laat ik het beter zeggen, die door niet meer op het momenteele taalgebruik oorrespondeerende vertaling, onjuist worden verstaan. Naast de oude geeft hij dan de nieuwe vertaling en op grond van die nieuwe vertaling volgt een korte bespreking, die van hel exegetische vanzelf in het toepasselijke overgaat.

Enkele voorbeelden kunnen ter verduidelijking hier aangehaald worden.

In de Staten-vertaling zegt Kaïn tot den Heere: „Mijn misdaad is grooter, dat dat zij vergeven worde". Dat woord klinkt sympathiek: 't geeft aan de houding , ivan den verootmoedigde, die zijn schuld verstaat en van zijn „misdaad" spreekt. Maar de vertaling zal moeten zijn: „Mijn straf is te zwaar om te dragen". Dat beteekent dus precies het omgekeerde en de kracht van dit Schriftwoord is dan ook dat het Kaïn doet zien als „het voorbeeld van den eeuwig ontevi-edene, die God niet liefheeft, allerminst in zijn recht."

In de woorden der Statenvertaling zegt Agrippa tot Paulus (Hand. 26): „Gij beweegt mij bijna een Christen te worden". Zóó geformuleerd kan het niet anders beteekenen, dan dat Agrippa, door Paulus' woord diep getroffen, iets van den rijkdom van het Christendom ziet schemeren. Maar de juiste vertaling is: „Gij denkt in korten tijd van mij een Christen te maken", een schamper woord dus, dal^ juist andersom, inhoudt de verzekering, dat Paulus niet moet denken, dat zijn woord den hoorder ook maar eenigszins heeft overtuigd.

Dit zijn enkele van de vele gevallen, die Dr Wielenga heeft samengebracht en die hij door nadere toelichting in hun exegetischen zin verbetert.

. Veelal ook brengt andere vertaling verduidelijking van een woord der Schrift. Ook daarvan zijn verschillende stukken uit het Dagboek bewijs.

De plaats uit Hebr. 2:1... „opdat wij niet te eeniger tijd doorvloeien" beteekent... „opdat wij niet buiten den stroom geraken"; „Wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods" (Rom. (, 3:32) is: ...„staan verre van de heerlijkheid Gods; Laat ons vreezen, dat niet „iemand van u schijne achtergebleven te zijn", is: hoeden wij er ons voor, dat niet iemand zou blijken te laat gekomen te zijn".

Zelfs zonder nadere verklaring verstaat men door deze vertaling-verduidelijking de beteekenis van zulke teksten, welker klank ons volkomen vertrouwd is en welker zin ons toch eigenlijk ontging. Maar nu geeft Dr Wielenga bovendien op dezen veranderden beteekenis-grondslag, naderen uitleg, waardoor inderdaad zulke woorden worden tot „verborgen schatten".

Heel dikwijls is de noodige verandering niet anders dan een quaestie van beteekenis-karakter. Juist dat element is een van de meest overtuigende voor de wenschelijkheid van nieuwe Bijbelvertaling. De woorden hebben, als de menschen, hun geschiedenis en zooals de sociale en economische positie van menschengeslachten bij verloop van tijd anders worden kan, zoo zijn staat en stand van woorden en uitdrukkingen soms heel sterk veranderd.

Als er in de Statenvertaling staat: met het gehoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog", is dat in moderner taal: slechts van hooren zeggen kende ik U, maar nu heb ik U zelf gezien"; als de Statenbijbel in Maleachi 2 heeft ...„wacht u met uwen geesl" luidt dat naar later taaibegrip: weest op uw hoede voor uw hartstocht; als hij Jona 2:4 vertaalt: ...ik zeide: k ben uitgestooten van voor Uwe oogen, nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen", moet de 17e eeuwsche overzetting van het grondwoord met: ochtans, vervangen worden doior de huidige: hoe zal ik ooit weer..." —

Uit deze voorbeelden kan men zien, wat het eigene is van dit boek. De correcties op beteekenis en begrip der bestaande vertaling zijn uitgangspunt voor een veranderde inhoudsbeschouwing, die dan in de dag-slukken gegeven wordt. En dan is het de stijl van Dr Wielenga, waarover reeds in de aankondiging werd gesproken, die dat eigene versterkt en de verborgen schatten in geheel nieuwen glans schitteren doet.

Eigen is ook de samenvattende inhoudsaanwijzing boven ieder der stukken; het opschrift dus. (Wie Dr Wielenga kent uit zijn geschriften of preeken herkent hem in opschriften als: „Compagnonschap in het christendom", „onsportief christendom", „gracieus christendom"; „christelijk fatsoen"; „de katholiciteit der schuld"; e.d. Zulke combinaties zijn typeerend voor den Auteur en stempelen mede zijn boek met het cachet van het eigene. ,

Niet altijd is het de gewijzigde vertaling, die aan de stukken hun inhoud geeft. Soms over­ weegt onmiskenbaai-het toepasselijke. Bijdragen als die over Rebecca's list, Naamans genezing. Achabs afval, e.d. zijn meditaties in den vollen zin van 't woord en weinig of geheel geen exegetische verklaringen. Maar zulke stukken geven dan weer te sterkei-aan het boek zijn dagboekkarakter en hebben alszocdanig in het raam van 't geheel hun verdienste.

Een tekstregister vergemakkelijkt ten slotte het gebruik.

Een en ander van wat ik hier zei moge doen zien, dat dit nieuwe Bijbelsch Dagboek inderdaad in 't bijzonder onze aandacht waard is.

Juist daarom meende ik er over te mogen schrijven als niet-theoloog. Voor den niet-vakknndige zijn telkens de tekstslukken verraslsend, door het andere, hel nieuwe van den wezenlijken inhoud der behandelde Bijbelplaatsen. En dat beteekent verrijking en verdieping, een leeren kennen inderdaad van verborgen schatten in een bezit, dat men bekend achtte. Eens een jaar lang dit dagboek gebruiken zal een cursus in Bijbelstudie zijn, waarvan men met dankbaarheid de vruchten zal oogsten.

XII.

(De kern van de zaak. 2.)

Hel vijfde bezwaar, dat de predikanten Van Lingen en Wisse op de synode te Amsterdam van 1892 indienden, luidt als volgt:

„e. En eindelijk is het ons een overwegend bezwaar, voor Gereformeerd te erkennen, wat door voorgangeren der Doleerende Kerken in den laatsten tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de Wedergeboorte en den Heiligen Doop." 1)

Hieruit blijkt al aanstonds, dat de afscheiding van 1892 niet plaats gehad heeft om de leerbeslissingen der synode van Utrecht van 1905, die tegenwoordig telkens voor den dag gehaald worden. Ik acht het niet onmogelijk, dat, indien het straks tot een samenspreking met de Chr. Geref. broeders komt, zij vooral verzoeken zullen om over 1905 toet ons te handelen. En waarschijnlijk zal er onzerzijds wel geen bezwaar zijn om aan dat verlangen te voldoen. Mits men dan maar niet vergete, dal wij dan praten gaan over andere dingen dan die, waarop wij in 1892 uit elkaar zijn gegaan. Het is haast te onnoozel, maar — gezien het vele misverstand dat heerscht — toch niet overbodig om op te merken, dat besluiten uit den jare 1905 noodt aanleiding geweest kunnen zijn tol een scheur, die dertien jaar vroeger getrokken werd.

Zelfs durf ik verder gaan en uilspreken, dal ook in 1892 de leergeschillcn de eigenlijke kern dei-zaak niet zijn geweest. Ik weet wel, dat Ds Jongeleen mij dit zal betwisten. Toen ik ©enigen lijd geleden, nog vóór het verschijnen van zij'n brochure, op een andere plaats dit ook eens bef weerd had, heeft hij mij in „De Wekker" ver^ welen, dat ik van de beweging van 1892 maar weinig wist, en als eenige bron zeker een boekje van Ds Van der Linden gebruikt had. Maar nu komt zijn eigen brochure mij in 'tgelijik stellen. Indien in 1892 de leergeschillen werkelijk de hoofdzaak zijn geweest, waarom besteedt hij dan in zijn boekje van ruim 40 bladzijden, hieraan slechts even twee pagina's, en gaal al het overige over andere zaken? De heele opzet en uitwerking van zijn boekje bewijst, dat de leergeschillen de spil niet zijn geweest, waarom alles heeft gedraaid.

En walmeerzegl, 'tofficiëele stuk van de Di Van Lingen en Wisse stelt mij in 't gelijk. Want het bezwaar van de leergeschillen wordt daar pas op de vijfde of laatste plaats genoemd, wat toch zeker niet juist is, als dat nu de hoofdzaak was.

Misschien zal men zeggen: ja, maar de prolesteerenden wilden een climax aanbrengen en daarom noemden zij hun ergste grief het laatst. Maar ook dit wordt door het stuk zelf weersproken. IWanl de bezwaarden noemden niet het vijfde, taiaar het vierde punt „niet hun geringste", dus: hel ergste. En dit punt ging niet over de leer, maar over de liefde.

En als wij het vijfde bezwaar zelf nader beschouwen, dan blijkt het, hoe totaal ontoereikend en ongemotiveerd het is, om daarop een nieuwe kerk te slichten. Want men zeide niet, dat men bezwaar had tegen de leer of de belijdenis der doleerende kerken. Dat zou nog zin gehad hebben. Want de beide partijen, die zich zouden vereenigen, waren niet afgescheiden en doleerende personen, doch de Chr. Geref. kerk eenerzijds en de Nederduitsch Geref. kerken aan den andoren kant. Maar men wierp zich op wat door sommige voorgangers was uitgesproken. En bij deze voorgangers had men bezwaar niet tegen wat ze altijd, maar wat ze in den laatsten tijd geleerd hadden. En geleerd hadden, niet over stukken die het hart der belijdenis uitmaken, maar over die van wedergeboorte on doop. En zelfs hierbij zeiden de protesteerenden niet, dal die bedoelde doleerende voorgangers in deze stukken in hun. geheel onbijbelsch en on gereformeerd waren. Maai' het ging slechts over dingen, die in verband daarmee waren uitgesproken. En als ge vraagt, welke dan die onjuiste voorstellingen waren, dan krijgt ge uit het bezwaai-schrift zelf geen antwoord. Dat geeft niet meer dan een vage aanduiding, waarin ieder lezen of niet lezen kan, wat hij wil. En deze vaagheid trachten de protesteerenden dan aldus te verdedigen:

„Wij achten hel overbodig dit nader te ontwikkeen. Om zelfs den schijn te vermijden dat het ons m personen te treffen te doen zou zijn, noemen ij geene namen. Er is in 't publiek genoeg over eschreven, dat U niet onbekend kan zijn" ^) Stelt eens, dal iemand, die niets van onze vaderandsche kerkgeschiedenis afweet en vandaag als reemdeling bij ons komt binnenvallen, zich van onze kerkelijke toestanden op de hoogte wil stellen en welen, om welke dogmatische afwijking och de 'Chr. Gereformeerde Kerk ontstaan is, an zal hij uit het officiëele stuk, dat men bij de synode indiende, en waarop men ook is heengeaan, met geen mogelijkheid kunnen raden wat cü! toch geweest is.

Terwijl èn de belijdenis èn de kerkenorde èo de liturgie geen andere conclusie overlieten, dan dat vereenigd moest worden, heeft de huidige Chr. Geref. kerk dit alles voor niets geteld, en de kerkelijke gedeeldheid der christenen nog grooter gemaakt om pai-licuiiere uitlatingen van sommige voorgangers; en zij heeft dit gedaan zonder bijl de wettige synode precies haar bezwaren te formu-j leeren en zonder aan te toonen, op welke bijbelsche gronden hierom vereeniging verboden werd.

Welk een gansch ander standpunt werd inge nomen b.v. door Prof. Lindeboom. Deze zeide, reeds vóór het samenkomen der synode, van dit bezwaar:

„Ook wij zouden niet gaarne voor onze rekening nemen al wal de broeders op het oog hebben, doch evenmin al wat in eigen boezem wordt gezegd en geschreven^), gedaan en gelalen. Maar — dat wordt immers ook niet ge-j eischt. Met Ds Sikkel zeggen we: wij vereenilfe gen niet met gevoelens enz. van geleerde en on-K geleerde broeders en znsters, maar met Gerefi'^ Kerken. En als het dan ten eenigen tijde blplK dat er inderdaad ongereformeerde leer geleerd B wordt, dan zullen de Vereenigde Kerken recht f doen, in den Naam van den Heere der Kerk.

Alleenlijk — men noeme niet te spoedig een en ander o n gereformeerd, en make zich niet bang voor zeer vrijmoedige sprekers of schrijvers. Niet aan een of ander broeder of — zuster, maar aan de Kerk zelve staat het, over iemands zuiverheid uitspraak te doen; en al te vrijmoedige beoordeelaars kunnen altijd door de Kerk tot de orde; worden geroepen." *) I

En de synode zelf oordeelde: „Aangezien it. ereeniging geschiedt op den grondslag van eea-i heid in Geref. belijdenis en Kerkenorde, bezwaren' tegen gevoelens betrekkelijk het een of ander stui der leer steeds op bevoegde kerkelijke vergade! ringen kunnen worden gebracht om aldaar bei oordeeld te worden."') [

En dit ook terecht. Indien het waar zou zijn^ dal voor kerkelijk samenwonen niet meer eeni heid in belijdenis en kerkenorde voldoende is, | maar ook eenheid van inzicht in allerlei onder-1 geschikte kwesties binnen het kader der belijdenis noodzakelijk; dan kunnen wij niet alleen in de J toekomst alle pogingen tot hereeniging staken, r." maar dan zouden wij ook nu reeds alle kerke» f moeten ontbinden, en ieder geestelijk op onszeil; ^ gaan staan. Want zulk een algeheele gelijkheid tol in de kleinste onderdeelen, komt binnen dc| aardsche kerk nooit. |: .ï

Mocht Ds Jongeleen dit alles van mij niet wi 1* aannemen; dan wil ik hem nog het oordeel ^' twee van zijn kerkgenooten voorleggen; die voffl hem misschien meer gezag hebben.

Het eerste is van zijn eigen voorwoordschrij «'il Prof. Wisse. Ds Jongeleen verklaart in zijn hro-| chure het vijfde bezwaar nader. Hij vertelt, d^'l hierbij gedacht is aan Dr Kuyper, die leerde, da'! in ons doopsformuleer de te doopen kinderen niel| als nog buiten alle genade liggende voorkomen, | en die meende, dat het geloofsvermogen lang i"! de diepte van ons steenen hart werkeloos verborg gen kan liggen zonder dat gij zelf cf een ander | daar iets van merkt, s) En oo'k Prof. Wisse schijiil|, door het schrijven van zijn voorwoord dit zu"*! een ernstig dogmatisch geschilpunt te vinden, dal| men hierop kerkelijk uiteen moet gaan. Maar hot. heeft diezelfde Prof. Wisse, toen hij, nog in li*'| Gereformeerde kerkverband, voor de plaatselij^V ineensmelling te Leiden ijverde, en toen ook daarj als bezwaar werd geopperd, dat er door ver-


1) Acta, art 36.

2) id., art. 36.

3) Deze spatieering is van mij, E. D. K. „ B

4) Mag en zal de Vereeniging doorgaan? Brief van '• - Y en Z, 8-9. '

5)Y en Z, 8-9. ' ") Acta, art. 36.

6) t. a. p. 34.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Verborgen Schatten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's