GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pluriformiteit der kerk en epigonisme. (VIII.)

In ons voorgaand artikel kwam de Synopsis ter sprake; we wezen erop, dat door Prof. Hepp geen aandacht was geschonken aan den door ons uit de Synopsis geciteerden volzin van Cyprianus, al werd die volzin ook in de Synopsis zelf reeds als een gevleugeld woord aangediend.

Dat zij dit niet zonder reden deed, blijkt wel. Immers, vóór en na treft men dezen befceinden zin telkens in de geschriften der gereformeerde theologen. Ik heb' voor deze artikelen geen tijd om boeken aan te vragen van buiten, en heb wegens datzelfde tijdsgebrek ook niet eens een der weirken uit de Theol. School kuim'Sa raadplegen. Ik citeer alleen maar wat op mijn eigen kamer aanwezig is; en indien dit uiteraard weinige dan re> eds telkens den befcenden zin uit de Synopsis te lezen geeft, dan kan men toch wel veilig concludeeren, dat een rustig onderzoek naar de meening der gereformeerde theologen, en dan heusch niet alleen uit den eerstien tijd^) na d© Reformatie, zéker uit zou wijzen, dat veel meer gereformeerde theologen, dan ik zoo maar voor de hand weg citeeren kan, op dezelMe wijze Cyprianus' mee.ning-op-ditpnnt in bet bewustzijn der lezers willen indragen, als de Synopsis het deed. We noemen dus nu alteen maar die plaatsen, die ik voor de hand weg vond.

Natuurlijk denkt men hier het eerst aan Walaeus; want hij' is de man, onder wiens voorzitterschap de disputatie gehouden werd, welke in dat hoofdstuk van de Synopsis opgenomen is, waaruit we verleden week Prof. Hepp hoorden argumenteeren. Men vindt trouwens dat Synopsis-hoofdstuk letterlijk in Walaeus' werken terug, Tom. II, 345— 349. Behalve daar, treft men den bektenden zin van Cyprianus ook in Walaeus' disputatie: de ludicio Doctrinae et Convocatione Synodorum, Tom. II, p. 65, b'. Het gaat daar over de vraag, hoe de kerk zal waken voor de zuiverheid der leer en de ware eenheid der kerk van Christus, naar de mate der gave van Christus. Niet van de dienaren (des Woords) één voor één, in eigen plaats, maar ook van hen allen gezamenlijk wordt gevraagd, dat ze voor die zuiverheid en eenheid vlijtig zullen waken. Want, zoo zegt Cyprianus: het episcopaat is één, en de enkele bisschoppien hebben slechts een deel daarvan, staan met dat deel weer naar het geheel' toe, mogen zich niet daarvan isoleeren. Er moeten dus synodes zijn, d.w.z. concilies, tot beslechting van leergeschillen. Het groote verband wordt hier uitdrukkelijk vastgehouden, groote concilies. Maar er wordt niet aan gedacht, dat buiten de geïnstitueerde kerk te laten omgaan. De pluraliteit wordt hier geen pluriformiteit gebeeten, laat staan: geprezen. Een concilie als de Dordtsche synode (Walaeus zelf wijst op Nicea, Constantinopel, Efese, Chalcedon, e.a.) geeft ons een fluidelijk voorbeeld van wat Walaens, en dus ook de Synopsis, heeft bedoield met zijn teekening van de verhouding van algemeene en „particuliere" kerk. Dat dit absoluut iets anders is, dan wat Prof. Hepp uit Cal'vijn in de Synopsis dacht weer te vinden, is wel duidehjk.

Men kan trouwens bij Walaeus de opvattiag die ik tegenover Prof. Hepp omtrent den inhoud der termen van de Synopsis verdedigde, ovecral in zijn werken (met name in zijn verhandeling over de kerk) bevestigd vinden. Ook met betrekking tot wat ik zeide over die „simpliciter" dwalende kerk, waarmee niet (gelijk Prof. Hepp het voorstelde) de ware kerk, maar een persoon (viri boni, Tom. I, 457) gemeenschap mag oefenen, ter verbetering, en zoolang ze hem niet in zijn wil-tot genezing vervolgt(!) (I, 457). Op alle punten bevestigt Walaeus, de vader van de Synopsis op het in geding zijnde punt, wat ik tegenover Ptof. Hepp ervan opmerkte. Hij bewijst, dat Prof. Hepp zich vergiste, toen hij meende, dat de Synopsis in de WARE kerk verschil maakte tusschen zuivere en onzuivere kerk, ea tot de WARE kerk dus ook de schismatieke, en haeretische rekende (zie het verleden week van Prof. Hepp gegeven citaat). Walaeus, 1, 462, wil juist andersom te werk gaan: Mj wil opzettelijk do kenmerken van de „ware" ea zuivere kerk aangegeven zien, waardoor zij 'VAN de onzuivere en haeretische kan worden onderscheiden (462, b); ja, hij doet in het vervolg van zijn betoog, 463, b, 464, a, zijn best, te bewijzen, dat men eigenlijk van een schismatieke kerk nooit kan zeggen, dat ze de zuivere leer heeft, want ze zondigt tegen het gebod der liefde, en maakt daar practisch haar leer van. Precies, wat „De Reformatie" schreef, toen daar werd opgemerlvt, dat men niet volstaan kan met te zeggen: er wordt ergens toeh nog zuiver ge^ preekt? omdat immers een kerk, die schismatiek is, op dit punt Gods Woiord nooit zuiver preekt; en omdat voorts leer en leven niet te scheiden zijn, vooral niet zoO', alsof de in geding zijnde kwestie van het institueeren buiten de „leer" kon gehouden worden. Prof. Hepp spreekt aan het eind van zijn artikel over wie afvpijken van de Reformatoiren, en, in hun gebruik van den naam „secte" Rome toevallen. Walaeus, de vader van de Synopsis, laat op dczelMe pagina, die ik zooeven citeerde, onmiddellijk daarna, over de „secten" spreken door menschen, vner meening hij op een ander, maar niet op dit punt bestrijdt, en beroept zich, zooals trouwens herhaaldelijk gebeurt in de werken der gereformeerden van dien tijd, op Thomas, den grooten teeraar der roomsche kerk.

Maar keeren we tot de bekende uitspraak van Cyprianus terug. Men vindt ze ook bij' Rivetus, dien ik in de tweede plaats noem, omdat hij, naast Walaeus, ook een auteur der Synopsis is. Rivetus citeert den bekenden zin in zijn summa Controv., Op. lil, 121, b. Hij bestrijdt daar de Roomsche leer van het primaat van de kerk van Rome. Maar hij bestrijdt niet, dat het „episcopaat" één is, en dat men landelijk slechts een deel van het nimmer te breken geheel hebben kan. Hij wil alleen maar, dat men de afteefcening en de aanwijzing van de wettige voortzetting van de kerk-Hjn niet binden zal aan uiterlijke successie (dan was Jeruzalem eigenlijk voor het primaat aangewezen), doch aan het „uitgaan", naar Jes. 2:3, van ide wet en het Woord van God. Ook deze tweede vader der Synopsis bewijst dat men niet straffeloos bij de lezing der Synopsis het beroep op Cyprianus kan overslaan.

Ik sla vervolgens Zanchius op. Ik tref bij hem een hoofdstuk over de eenheid der kerk (Misoel., II, 5, sqq.). Opschrift van de paragraaf is: dat de ware kerk steeds slechts één geweest is, en altijd wezen zal; en waarin die eenheid nu bestaat, ü'an haalt Zanchius ten bewijze van die eenheid weer de bekende uitspraak van Cyprianus aan (naast andere), 59; bewijst dan, dat het bestaan van „particuliere" kerken (lands-, of bepaalde stadskerken) heusch igeen verhindering kan zijn voor die ^eenheid, omdat ze te vergelijken zijn met de vele steden in één rijk, de vele huizen in één stad, de vete leden van één lichaam (60). En omdat deze eenheid gelegen is in wat 'God aan die kerk gaf, daarom moet ze ook plaatselijk, geo^ grafisch uitkomen: op één plaats hebben de geloovigen er naar te staan, te zamen Gods WoorJ te hooren, en de sacramenten te gebruiken; Jes. 60 spreekt, volgens Zanchius, over de duiven, die naar haar „columbarium", baar „slag" (Prof. Ridder bos) zullen komen vliegen, en bedoelt dan met die duivenslag de kerk.

We slaan Franc. Tiirrettinus op (Inst. Theol. El, III, 172). We vinden wéér den volzin van Cyprianus; en, nóg duidelijker dan Rivetus, demonstreert hij daaraan de irï één verbalid optredende, of naar één verband dringende, veelheid der plurale kerken onder de ééne universeete kerk. Zijn er ovei de provincies van éénzelfde rijk telkens afzonderlijke gouverneurs, dan wordt daardoor de eenheid van het Rijk niet verbroken, zegt Terrettinus. Het rijk valt daardoor niet uiteen in een veelheid van rijken, al heeft de een geen macht over den ander. Zóó nu heeft, lezen we dan, het ook Cyprianus bedoeld, met zijn bekende uitspraak. De particuliere landskerken kermen geen elkaai ten aanzien van de wettige gezagsvertegenwoordiging weersprekende onderdeelen, noch spre^ ken ze elkaar op dit punt tegen. TUrrettinus' meening omtrent Cyprianus is op dit punt niet onduidelijk, want hij haalt hem aan juist in een verhandeling over de REGEERING der kerk.

Precies hetzelfde doet B. de Moor, op wien Dr Kuyper in zijn Encyclopaedic zich zoo vaak beroept. Hij haalt in zijn paragraaf over de REGEE­ RING der kerk Maresius, Syst. Theol. aan, en laat zien, hoe deze wèl de roomsche misduiding van Cyprianus' woord aanwijst, doch niettemin den regel van Cyprianus zélf aanvaardt (De Moor,

Comm. Perp., VI, 263). Nu heb ik dit geschrift van Maresius niet in mijn bezit, ik heb ook geen tijd, het te halen. Wel heb ik Maresius' Foederatum Belgium, d.w.z. een exegese van 'de NED: GE­ LOOFSBELIJDENIS. Merkwaardigerwijze vind ik daar in de exegese van art. 27 der Ned. Geloofsbelijdenis wéér den bekenden volzin van Cyprianus: bl. 381. Wéér hetzelfde betoog: een afwijzing van de Roomsclien, die uit de eenheid der kerk concludeeren tot één zichtbaar hoofd (den paus), maar voorts geen afwijzing, doch een handhaving van Cyprianus' uitspraak, dat die eenheid uitkomen moet (zij het op andere wijze) in het zichtbare, zoodat Cyprianus' uitspraak niet kan samengaan met de gelijktijdigheid of (inzake de instituuls-rechlen) onderlinge tegenstrijdigheid van verschillende plurale instituten; zoo iets pluriformiteit te noemen, is met Cyprianus' bedoeling ten eenenmale in strijd.

Ik laat de kwestie van de Sjmopsis hiermee verder rusten.

Om niet de eenheid van elk artikel te breken, bewaar ik het beloofde slot van mijn opmerkingen over Calvijn voor een laatste artikel over hem.

Daarna komt dan de beantwoording van de beide resteerende vraagpunten, die ik in den aan« vang beloofde te bespreken. Dat de bespreking van de eerste dier drie vragen zoo breed uitgedijd is, is te verklaren (naar ik zei) uit de omstandigheid, dat ik bij de bestudeering der kwestie op meer oneffenheden stuitte, dan ik eerst vermoed had. Het voordeel van deze breedere bespreking van Calvijn en de Synopsis is, dat ik nu korter kan zijn in de bespreking der resteerende vraagpunten.

Naschrift. Tot mijn verwondering bleek mij uit een correspondentie, dat door den correspondent het slot van mijn voorgaande artikel zóó is opgevat, dat ik Prof. H e p p in staat achtte, a) te bidden wat min of meer farizeeuwsch zou zijn, b) de waarde van de Synopsis achteraf te ! verkleinen.

Ik ben bang voor voortwoekerend misverstand, en concludeer dus, dat ik zoo iets nóch bedoeld, nóch gezegd heb.

a) Ten aanzien van het eerste punt lette men hierop, dat ik sprak niet over een gebed, dat door iemand gebeden werd, maar dat gebeden zou worden. Ik wilde maar zeggen: a 1 s men de opwekking tot het gebed konkreet zou volgen, zou men tot een konkreten tekst moeten komen; en voor dien konkreten tekst huiver ik dan als de (hypothetische) bidders aan bepaalde 1 namen denken zouden. Zóó heb ik het bedoeld; uu ik evenwel nalees, wat ik schreef, geef ik grif toe, dat het er onduidelijk staat, al staat er dan ook niet, wat mijn correspondent er in „aangeduid" zag. Men zie evenwel geen „aanduidingen" in wat ik schrijf; overigens betreur ik voor mezelf mijn al te gedrongen schrijfwijze in die bepaalde volzinnen.

b) Wat het andere punt betreft: hier staat toch zeer duidelijk, dat ik niet op Prof. H e p p doelde, doch op „toeschouwers", die geneigd mochten zijn, niet zakelijk de argumenten te [ wegen, docli aan voor-oordeelen te blijven hechten, j Dat dit gebeurt, is helaas duidelijk. !

K. S.

Rectificatie. Verleden week stond, blz. 187, 1 Ie kolom, regel 11 v.o. te lezen: „singuli", en dan daarna een haakje. Het haakje moet evenwel vóór I „singuli" staan; anders is de zin onverstaanbaar. |

K. S.

Buchman-beweging.

Nog steeds vraagt deze beweging de aandacht. Sommigen verwarren de vraag, inhoeverre inderdaad ook hier iets goeds is bereikt (wat niemand ontkent, evenmin als van het Leger des Heils, de z.g. Darbisten etc.) met de andere kwestie, hoe deze beweging is te taxeeren in haar principiëelen opzet.

Ds W. van 't Sant heeft reeds meer dan eens over deze beweging geschreven. Thans kwam bij Drukkerij Van Haeringen, Den Haag, een nieuwe brochure van denzelfden schrijver van de pers, onder den titel: „Beproeft de Geesten" (31 blz.). Ds van 't Sant bespreekt de beweging „vanuit de vraag naar onze verhouding en houding als Gereformeerde Kerken tegenover deze beweging". Hij doet dit op zeer bezadigde wijze, beide boven gereleveerde vraagpunten uit elkaar houdende. Na een inleiding volgt § 1: karakter en doel; § 2: de techniek der beweging; a) „leiding"; b) „stille tijd"; e) het „deelen"; § 3: de beweging en de kerk.

Gaarne beveel ik de lezing van dit bedachtzame woord over deze nog steeds practisch op ons kerkelijk leven en zijn taxatie ingrijpende kwestie aan.

K. S.


1) Hier denk ik aan 'Dr A. Kuyper, De Gem. Gratie, IH.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's