GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het huwelp.

Een broeder uit Rotterdam zond mij enkele vragen, die betrekking hebben op onze houding tegenover het sluiten van — en het leven in het huwelijk.

Ik ben zoo vrij het zestal vragen t© reduoeeren tot een tweetal, bij de beantwoording waarvan, naar ik hoop, toch alles, wat de vrager bedoelt, wel' een plaatsje zal krijgen.

De eerste vraag is deze: „Is het, in het algemeen, de roeping van een mefisch om te trouwen? "

Op die vraag antwoord ik, uit volle overtuiging: , , ja, inderdaad".

Ifc grond dat antwoord op wat in G-enesis 2:18—25 gezegd wordt omtrent de schepping van de vrouw.

Wat hierin bijzonder treft is dit: God had ©erst Adam geschapen en schept daarna Eva.

Maar hoe schept God Eva? Schept Hij Eva als vrouw, zonder meer, naast Adam, het aan hemzelf overlatende of zij voortaan als man ©n vrouw saam zullen leven, dan of zij ieder op eigen gelegenheid, op zijn hoogst, als kameraden hun pad zullen gaan?

Neen, zoo staat het niet. God Schept Eva niet maar als „vrouw", maar als „vro'uw van Adam". Dat blijkt hieruit, dat Hij haar, onmiddellijk nadat Hij haar geschapen heeft, neemt en tot Adam brengt en haar aan hem geeft.

En als God Eva zóó schept, dan ligt daarin voor mijn besef, dat God dat doet met iedere vrouw.

Ook nu nog zet Hij niet maar „mannen" en „vrouwen" op d© wereH, maar hij doet ©en vrouw geboren worden opdat zij „echtgenoot©" zal zijn van een man en hij geeft aan ©en man het leven, opdat hij „echtgenoot" zij van een vrouw. Daarom is het in het algemeen eens menschen roeping om te trouwen.

Geen mensch heeft het recht om te zeggen: „Het getrouwde leven lijkt mij niet prettig; zorgvol en zwaar; en daarom blijf ik maar vrijgezel."

Dat is zonde.

Of er dan geen reden kan zijn, op grond waarvan iemand zich van het huwelijk zou mogen onthouden ?

Ongetwijfeld.

Als God bijvoorbeeld iemand in zijn jeugd ziek en zwak maakt, zóó, dat hij, naar menschelijk© berekening, nooit een gezin zal kminen onderhouden, dat zij nooit een huishouding zal kunnen bestTiren, dan is het God Zelf, Die daardoor zegt: „Ik ontsla u van de huwelijksroeping".

Als God ons nooit iemand doet ontmoeten die wij zóó lief kumien hebben, als het tusschen man en vrouw behoort t© zijn, dan zegt God Zelf daarmee: „Ik ontsla u van de huwelijksroeping".

En dan is er nog één categorie van menschen, die, naar liet Woord' !Gods niet behoeven te trouwen.

Dat zijn de menschen over wie Paulus spreekt m 1 Corinthen 7. In vers 1 zegt de apostel: „het, is een mensch goed geen© vrouw aan te raken".

".IGoed" drukt hier niet uit de tegenstelling met „zondig".

„Goed" boteekent hier ook niet: „pr©ttig©r, gemakkelijker, voordeeliger".

„Goed" zou men hier kunnen weergeven door: j, niet minderwaardig".

Paulus wil hiermee zeggen, dat een mensch, dio ongetrouwd blijft, wat zijn plaats in de wereld en in de kerk Gods betreft, niet per sé beneden den getrouwde behoeft te worden gesteld.

Hij behoeft niet per sé als een onvolwaardig mensch t© worden beschouwd.

Integendeel, voor sommige menschen kan het zelfs beter zijn, niet te trouwen, dan zich wèl in het huwelijk t© begeven. (Verzen 32—35.)

Maar dat geldt dan ook maar van ©©n bepaald soort menschen. En welke zijn dat?

o^nt- Alléén zij (vers 9), die de gave der houding hebben.

De vraag, die hier onmiddellijk rijst is deze: „wat wordt met die gave der onthouding bedoeld ? "

Er zijn er die zeggen, dat Paulus hier doelt op menschen, die geen gevoelen voor sexueele liefde hebben; mannen en vrouwen, die heelemaal geen toeneiging hebben tot het andere geslacht.

Deze verklaring, die voorgedragen wordt door Prof. Geesink in zijn „Gereformeerde Ethiek" II, blz. 279, Ujfct mij verwerpelij'k om twee redenen; in de eerst© plaats komt h©t mij voor dat h©t woord, dat in het oorspronkelijk voor onthouden gebezigd wordt, wel duidelijk er op wijst, dat men iets te overwinnen heeft om tot onthouding te kunnen komen, terwijl bij deze soort menschen van „overwinning" geen sprake is, omdat er niets is te bevechten.

In de tweede plaats zijn mensclien die geheel vreemd zijn aan sexueele neigingen in g©estelijk opzicht zeker niet d© meerderen van anderen, die dez© neiging wel bennen. Eigenlijk hebben wij bij .Jien te doen met zulken, aan wie toch iets mankeert.

En wie er zich nu rekenschap van geeft, dat Paulus zelf tot deze menschen behoord heeft, die gevoelt, dat er hier aan zulke onvolledig uitgegroeiden toch wel niet gedacht zal kunnen worden.

Oob wil het er bij mij niet in, dat hier gedacht zou moeten worden aan hen die, door voortdurenden strijd en worsteling, er in slagen de sexueele neiging te overwinnen, zich van het huwelijk te onthouden en toch rein te blijven.

Kan men zich indenken, dat Paulus zijn leven lang , , het zich onthouden" heeft beleefd als een worsteling ?

Daarom kan ik mij ook bij deze opvatting, die voorgestaan wordt dooir Ds DeUeman in zijn: „Het Huwelijks vraagstuk in 1 Corinthen 7", niet neerleggen.

Het komt mij voor, dat een dergelijk leven veel zou hebben van een „zich voortdurend in verzoeking geven".

Ik voor mij zie in dat: „zich kunnen onthouden" dit:

Het is mogelijk, dat bij ©en mensch, die wel kent de neiging tot het huwelijksleven, in het hart tegelijk woont zulk een krachtige liefde tot één of andere taak in Gods Koninkrijk, dat in het vuur dier liefde, de vlam der „huwelijksliefde" wordt opgenomen en gesublimeerd, zoodat zij zich niet moer doet gelden en ophoudt ©en dwingende, drijvende kracht in het leven te zijn.

Aan zulke menschen hebben wij hier te denben. D© liefde tot hun taak in Gods Koninkrijk absorbeert de huwelijksliefde. In zulk een geval nu is het goed en dus oofc geoorloofd, kan het zelfs wenschelijk zijn ongetrouwd te blijven.

Maar ook alléén in zulk een geval.

Zoo sterk mogelijk herhaal ik het:

Als God Zelf ons bet trouwen niet onmogelijk maakt; als God Zelf ons niet de gave der onthou.ding schenbt, heeft geen mensch het recht om te zeggen: „Ib trouw niet".

Zelfs niet de moeilijke tijdsomstandigheden geven daartoe het recht.

Niemand, die de liefde in zijn hart voelt ontwa, ken, mag zeggen: , , ik smoor die liefde, de tijd is er niet naar om te trouwen".

Hij heeft, het recht niet zijn leven te maken tot één verzoeking tot zonde.

Hij zal aan de liefde een plaalts in zijn levep. geven; hij zal verloven; hij zal uitzien en, zoodra hij ©en klein stukje brood heeft, gaan trouwen. Dat is Gods weg ©n in dien vrog alléén zijn wij veilig.

De volgende maal sproken wij over het tweedie stuk van wat de vrager ons voorlegde.

In dit verband wijs ik gaarne op het uitnemende boekje van Ds Delleman, dat ik boven reeds noemde.

AI zou men het niet in alle dingen met he(m eens zijn, D's Delleman geeft zulk een bezonken en blara en gedocumenteerde studie over 1 Cor. 7, dat ieder, di© onder ons belang stelt in de hiei' besproken zaken, dit geschrift niet dan tot zijii schade ongelezen kan laten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's