GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenige opmerkingen over en naar aanleiding van „Gehoorteljeperlcing" floor T. Olflenburger.')

V. (Slot.)

Mijn tweede bezwaar tegen het boek van Oldenburger is van geheel anderen aard.

Betrof het eerste meer de conceptie van het boek, thans moet ik mij richten tegen een uitspraak, die beti-ekkelijk achteraf voorkomt, maar die toch voor de bepaling van onze zedelijke houding ten opzichte van het voorkomen der zwangerschap van de grootste beteekenis is.

Niet dat hiermede is toegegeven^ dat ik het met de andere uitspraken van den schrijver steeds volkomen eens ben. Integendeel, hoewel ik mij in de groote lijnen van ganscher harte bij Oldenburger kan aansluiten, gebruikt hij toch menige uitdrukldng, die ik niet gaarne voor mijn rekening zou willen nemen. Verschillende dingen zou ik gaarne anders gezegd willen hebben. Maar het is niet doenlijk om daarop verder in te gaan. Zooals reeds is betoogd, is het boek daarvoor ta onrustig, te weinig vanuit één gezichtspunt geschreven. Ter demonstratie daarvan wil ik den zin aanhalen, waarmee Oldenburger zijn boek besluit. Hij schrijft dan: „Zonder de hulp en de invloed van de bovennatuurlijke godsdienst en de Christelijke ethiek zal het programma van het herstel van het gezin met al zijn afdwahngen en huiselijke verdrietelijkheden voor altijd mislukken, want , .een menschheid zonder Godheid raakt in verval en eindigt in dierlijkheid"." Het kan aan de vertaling liggen, maar een go^ed Calvinist zal toch liever woorden als „bovennatuurlijke godsdienst" en „Godheid" in het verband, waarin ze hier voorkomen, vermijden, omdat ze al te zeer herinneren aan een theologie, wier gedachtengang zeker niet past in bet GereJÉormeerde denken.

Maar dit alles nu daargelaten, één uitspraak meen ik dan toch niet zoo zonder meer te mogen laten passeeren. Aan het slot van zijn boek vat de de schrijver in 95 stellingen te zamen wat hij in de voorafgaande bladzijden bedoelde te Z'eggen. En nu luidt stelhng 77: „Slechts ingeval van ziekte van een of twee partijen en van armoede mag natuurlijke geboortebeperking worden toegepast. Zoo moeten in geval van natuurlijke ongesteldheid of gedeeltelijk onvermogen, beide partijen zich onthouden door zelfbeheersching".

Nu is het jammer, dat hier niet verder ingegaan wordt op het idterst gewichtige vraagstuk der onthouding. Deze is wel ter sprake geweest in het hoofdstuk: „Wat de Bijbel leert aangaande geboortebeperking", maar toch in den geheelen samenhang van het boek te weinig in het oog vallend en onderstreept. Daarom had ze zeker in een aparte stelling behandeld dienen te worden. Wie de gedachteuwereld en de middelen van het Neo-Malthusianisme geheel en al verwerpt, moet er zich tóch rekenschap van geven, of en in welke omstandigheden onthouding dan zedelijke eisch kan zijn.

En nu kunnen inderdaad armoede en ziekte een zedelijk motief voor onthouding vormen. Prof. Geesink ^) acht tijdelijke of zelfs algeheele onthouding in het huwelijk plicht, als bij voortgezetten huwelijksomgang de mogelijkheid bestaat, dat aan kinderen het leven wordt geschonken, door wier geboorte de ellende van het gezin, hetzij van een der beide ouders vermeerdert (armoede of krankzinnigheid). Maar hij noemt ook nog andere gevallen. Zoo b.v. wanneer het leven der vrouw, als zij bijna zonder tusschenpoozen telkens moeder wordt, in gevaar komt. Ook wanneer er vrij groote zekerheid bestaat, dat het opnieuw moeder worden haar het leven zal kosten.

Maar zijn dit nog abnormale omstandigheden, terecht legt Ds Delleman in zijn artikelen in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift (nr 5 en 6 jaargang '33) over: „Geboorteregeling als theologisch probleem in dezen tijd" er den nadruk op, dat een zekere regeling der geboorten in ieder huwelijk als zedelijke plicht dient gesteld te worden. De kinderzegen kan tenvolle geëerd blijven, als men zich desniettemin uit zedelijke motieven toch verplicht acht weer niet aanstonds na de geboorte van een kind de mogelijkheid van een nieuwe bevruchting te scheppen. Inzonderheid om de krachten der vrouw niet uit te putten kan het gewenscht zijn, dat de zwangerschappen niet te snel op elkaar zullen volgen. En het is een misbruik maken van de leer der Voorzienigheid, wanneer Christenen de uitkomst van hun huwelijksgemeenschap zonder meer aan God overlaten.

Ook Prof. Geesink onderscheidt tusschen zorgeloosheid en onbezorgdheid van de ouders. Hij meent, dat er vaak een lichtzinnigheid kan heerschen, die zich met vroomheid dekt.

En Dr Wielenga^) schrijft: „Een misbruik maken van Gods ordinantiên is er stellig ook, wanneer er, ten koste van den welstand en de levenskracht der gehuwden, tot schade van den opbloei van het gezin, zonder ook nog eenigermate met de uitkomst te rekenen, in het huwelijk wordt samengeleefd."

iHet huwelijk ontslaat dus geenszins van het besef van verantwoordelijkheid in de echtelijke samenleving. Er dient ook sparende liefde te zijn, tucht en zelfverloochening. Maar anderzijds moet er toch ook op gewezen worden, dat tenslotte de tijdsbepaling tusschen het eene en het andere kind aan ieders consciëntie moet worden overgelaten. De eene vrouw is de anjdere niet. Hier is weer een terrein, waar het advies van den geneesheer, die hetzelfde standpunt als dat van da ouders deelt, meermalen gevraagd zal moeten worden.

Toch dienen bij dit alles twee dingen te blijven vaststaan. Niet het Neo-Malthusianisme, maar de zelftucht moet beoefend worden. En de overwegingen, die tot deze geboorteregeling door onthouding leiden, mogen nimmer beheerscht worden door de beginselen, die voor de beweging voor geboortebeperking het uitgangspunt vormen.

Het is hier niet de plaats om verder op deze zaak in te gaan. Maar ze verdiende in elk geval in de stellingen van Oldenburgers boek uitvoeriger en ernstiger behandeling dan wat we in het begin van de 79ste stelling lezen: „Het is zinnelijk en een vergrijp jegens God om zooveel kinderen op te voeden, als je kunt, wat in sommige gevallen de vijf en twintig zou overschrijden, maar het is even zondig om er zoo weinig mogelijk op te voeden."

Evenwel, ons hoofdbezwaar tegen de stellingen 77 en 79 is niet gelegen in wat ontbreekt, maar in wat stelling 79 verder inhoudt. Na de hierboven aangehaalde zinsnede vervolgt de schrijver: „In geval van ziekte en verschrikkelijke armoede is de moeder misschien niet in staat het leven aan nog een kind te schenken. Dan is het toelaatbaar om periodiek geslachtelijk verkeer te hebben op tijden, dat de kans van bevruchting het geringst is."

Het valt op, dat wat hier uitgesproken wordt, feitelijk een tegenstelling vormt met hetgeen in stelling 77 staat. In deze laatste wordt in dezelfde omstandigheden, ook al voegt men hier aan „armoede" het praedicaat „verschrikkelijk" toe, algeheele ontliouding door zelfbeheersching gepredikt. Maar in stelling 79 wordt deze eisch ia al zijn gestrengheid losgelaten en de z.g. periodieke onthouding naar voren geschoven. Deze is gebaseerd op de onderzoekingen van Ogino en, Knaus, die er op wezen, dal in het leven der vrouw z.g. veilige periodes voorkomen, gedurende welke huwelijksomgang mogelijk is zonder dat er gevaar voor uitbreiding van het gezin bestaat. Oldenburger meent dus, dat van de kennis dezer feiten mag worden gebruik gemaakt, niet slechts bij geneeskundige, maar ook bij sociale omstandigheden.

Het is niet genoeg te betreuren, dat zulk een uitspraak zonder eenig nader bewijs als vanzelf sprekend wordt neergeschreven. Ze vloeit zeker iet als een logische consequentie uit de bedoeingen van het boek voort. Het vraagstuk van liet aanvaarden der periodieke onthouding uit medische overwegingen laat ik hier nog rusten, omdat de zedelijke gevolgen daarvan niet zoo diep in het volksleven ingrijpen. Ze blijft tot enkele gevallen beperkt en aan den geneesheer blijft het laatste woord. Het meest ingrijpende element van deze stelling is, dat periodieke onthouding op grond van een sociale indicatie toelaatbaar wordt geacht, zonder dat zelfs één argument daartegen genoemd wordt. Dat hiervoor anders wel plaats was, moge uit het volgende blijken.

Het. is vooral in Roomsche kringen, dat deperiodieke onthouding als middel tot geboorteregeling aanhang heeft gevonden. De Roomsch-Katholieke arts Smulders was de eerste, die haar met kracht onder ons volk propiageerde. In ongeveer vijf jaar tijd beleefde zijn boek zeven drukken! Hij acht de periodieke onthouding, om zwaarwichtige of gi-ondige redenen aanvaard, zedelijk toelaatbaar en zonaer schade te zijn voor de moreele, physieke en psychische gezondheid dor beide echtgenooten en voor de gaafheid van het huwelijk zelf. Roomsch-KaUioIieke moraal-theologen ondersteunden zijn streven.

Op dit feit wijs ik met opzet, om te doen uitkomen, dat de periodieke onthouding juist hij Rome aanknoopingspunten kon vindcii. Immers, in tegenstelling met Calvijn aanvaardt zij heel sterk de natuur als norm. En waar deze methode van geboortebeperking in tegenstelling met het Neo-Malthusianisme, van geen tegennatuurlijke middelen gebruik maakt, kon zij daar een kans maken. Maar daarom hebben wij als Gereformeerden hier wel goed toe te zien en op onze hoede te zijn.

. Op het eerste gezicht zou men kunnen oordeelen, dat, wanneer de Roomsche Kerk, wier standpunt wij ten opzichte van den kinderzegen zoo goed kennen, de periodieke onthouding in bepaalde, ook niet-medische gevallen, toelaatbaar aciht, ook wij haar op dien weg kunnen volgen. Maar we vergeten dan, hoe de Gereformeerde ethiek op andere grondslagen rust dan de Roomsch- Katholieke. Doordat de laatste de natuur te veel als uitgangspunt neemt, staat zij altijd aan hel gevaar bloot, dat het zwaartepunt van het leven vanuit het innerlijke naar het uiterlijke wordt verlegd. Bij het Gereformeerd belijden is dat anders. Ik denk hier aan het groote verschil, dat tusschen Rome en de Reformatie te Geneve bestaat inzake de uitlegging van het tiende gebod. Zelfs de minste lust of gedachte tegen eenig gebod Gods mag, naar de Heidelbergsche Catechismus leert, in ons hart nimmermeer komen.

Heeft dus de periodieke onthouding vooral in Roomsch-Katholieke kringen aanhang gevonden, toch mag niet verzwegen worden, dat er daar ook anderen zijn, die voor haar als middel tot geboorteregeling waarschuwen. Een bekend Roomsch- Katholiek vrouwenarts, Dr A. W. Ausems, ziet in deze wijze van onthouding den weg gebaand tot het Neo-Malthusianisme, omdat wie zijn echtelijk leven eenmaal heeft gericht op de beperking, bij mislukking of wanneer dit stelsel te lastig wordt, gemakkelijker andere middelen zal grijpen. En zoo onschadelijk acht hij de periodieke onthouding voor de psyche der echtgenooten niet. Daarenboven wordt zijns inziens ook door haar de natuurwet geschonden. En tenslotte tracht hij 'aan te toonen, dat aan heel deze methode de vereischte wetenschappelijke basis ten eenenmale ontbreekt. Van honderd procent zekerheid is geen sprake. En als men op die honderd procent stellig zal moeten rekenen, dan zal ze zoodanig moeten worden ingeperkt, dat ze practisch geheele onthouding beteekent. Slechts bij een bepaald type van vrouwen, zou men, wat de zekerheid betreft, op de periodieke onthouding kunnen staat maken.

Nu staat Ausems in deze laatste meening niel alleen. Merkwaardigerwijze verscheen nog kort geleden een werkje van C. van Emde Boas, zenuwarts len sexoloog, een vurig voorvechter van 't Neo- Mialthusianisme, in welk werkje deze zijn onderzoekingen meedeelt omtrent de doeltreffendheid der periodieke onthouding. Op grond daarvan komt hij tot de conclusie, dat voor vele echtparen deze onthouding als afzonderlijke of als aanvullende methode te aanvaarden is; dat er echter talloozen zijn, bij wie dit middel niet of nog niet' toegepast kan worden.

Maar ook nog op een punt van geheel andereu aard moet gewezen worden in verband met de periodieke onthouding als middel tot' geboorteregeling. Wie haar als zoodanig aanvaardt, geeft daarmee een overtuiging prijs, die voor het zede- Hjk leven van de grootste waarde is en in den strijd tegen het Neo-Malthusianisme onverbiddelijk door Katholieken en Gereformeerden werd gehandhaafd. Want beide weerspraken steeds ten steUigsle de meening, dat onthouding in normale huwelijksomstandigheden de lichamelijke en geestelijke gezondheid zouden schaden en het levensgeluk vernietigen.

Integendeel, mits het leven op de juiste basis was ingesteld, zouden er genoeg middelen en wegen te vinden ziijn om dit tekort te overwinnen en dat leven te verdiepen en te heiligen. Maar nu juiclil het Neo-Malthusianisme. Dr van Emde Boas schrijft in zijn liierboven aangehaald boekje: „D^

ontdekking van de periodieke onthouding heeft nog verheugender gevolgen gehad. Hiet is de Katholiek Smulders, die llians in enthousiaste bewoordingen de wereld voorhoudt, welke zegenrijke gevolgen de bewuste geboorteregeling heeft voor de gezondheid van de moeder en de welstand van het gezin; het is de Katholieke deskundige zenuwarts Smulders, die de onmogelijkheid en de rampzalige invloed van de absolute onthouding eerlijk constateert. Dit alles is door ons, die reeds vóór de ontdekking van de periodieke onthouding streden voor de bewuste regeling der geboorte, duizenden malen in woord en geschrift niet de grootst mogelijke nadruk verkondigd".

En tenslotte liggen daar nog de reeds hierboven geciteerde artikelen van Ds Delleman. In zijn hoogst ernstige studie handhaaft liij met kracht de stelling, dat de natuurlijke behoeften van het lichaam, sinds de zonde ons menschelijk leven verstoorde, niet meer normatief zijn en dat iedere intieme huwelijksomgang zonder de bereidheid tot het kind ongeoorloofd is. En als hij dan aan het slot van zijn betoog de vraag stelt, of dan in gevallen, waarin een nieuwe zwangerschap bezwaarlijk of niet gewenscht is, ten allen tijde onthouding plicht moet blijven, en of het dan ook geen dure plicht kan worden de onthouding op te geven, dan antwoordt hij op de laatste vraag bevestigend. Wanneer deze n.l. te zwaar blijkt •en tot verzoeking wordt.

„Nu" — zoo gaat hij voort — „in de meeste huwelijken zal dit niet zoo gauw gezegd mogen worden. Maar mogelijk is het. Welnu, in zulk een geval kan het plicht worden de nieuwe zwangerschap te aanvaarden. Maar de plicht moet dan aanvaard worden,

„Door den nood gedrongen zullen de gehuwden, hoe moeilijk het ook zijn moge, dan die plicht biddend als een roeping moeten aanvaarden, wetende, dat de welstand der moeder en van het gezin zijn in de Hand van Hem, die hen samenvoegde.

„Zalig de man en welgelukzaüg de vrouw, die uit zulk een geloofsheroïsme leeft.

„Dan wordt een leven uit eigen stijl openbaar, dat wel heel sterk afsteekt bij de teveel aangetroffen houding, waarbij man en vrouw zonder ambtelijk besef samenleven, waar geen bereidheid tot het kind aanwezig is, al aanvaardt men het wel, wanneer het eenmaal zoo is, en al groeit door Gods goedheid met de vrucht ook de liefde voor het wordend kind."

Uit dit alles moge blijken, hoe oppervlakkig (om geen sterker woord te gebruiken) Oldenburger handelde door in stelling 79 de periodieke onthouding in bepaalde gevallen zedelijk geoorloofd te achten, zonder dat hij er zich verder eenige rekenschap van gaf, wat aan zulk een conclusie vast zit en welke verwarringen, vergissingen en consequenties lüer dreigen. En nu weet Ik wél, dat hij haar slechts in geval van ziekte en verschrikkelijke armoede toelaat, waarbij de moeder misschien niet in staat is het leven aan nog een kind te schenken. Maar vooral de laatste indicatie, die van socialen aard is, brengit hem op een hellend vlak en ontneemt hem de basis voor principiëele bedenkingen tegen geboorteregeling door middel der periodieke onthouding „om zwaarwichtige of grondige redenen", zooals Smulders dit uitdrukt. En wat in dit geval onder meer op het spel staat, hoop ik in het bovenstaande voldoende te hebben aangetoond.


1) „Geboortebeperking voor geloovigen en ongeloovigen", een zuiver critische beschouwing van de theorie en de practijk en van de argumenten voor en tegen deze beweging, door Teunis Oldenburger, Th. H. Th. D. Vertaling van Dr A. Dupont, schrijver van „Het Huwelijk". Uitg. H, A. van Bottenburg N.V., Amsterdam. , -

2) W. Geesink, Gereformeerde Ethiek II, pag. 289.

3) B. Wielenga, Ons huwelijksformulier, biz. 100 (overgenomen uit de Artikelen: 'van Ds Th. Delleman).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's