GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DIELKUNDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DIELKUNDE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De ontwikkeling van 'tbeyrip „ziel" in de Heilige ScHrift.

(We verwijzen naar onze opmerking aan het begin van het eerste artikel. Redactie.)

De oudste beteekenis van het Bijbelsch woord „ziel" is wat wij zouden noemen „individu", ©en afzonderlijk bestaand wezen. Abram kwam in Kainaan met zijn have en zijn zielen. Jakobs zielen, die uit zijn heup zijn voortgekomen, zijn zeventig zielen. God eischt het bloed der zielen van de hand van den doodslager. Zelfs ©en slaaf was ©en ziel, die kon geroofd worden. (Deut. 24:7). Het bloed van het dier mocht niet gegeten worden, want het bloed is de ziel (Deut. 12:23), ©en verbod, dat waarschijnlijk ziet op bet gebruik van afgodische volken, die ook in dieren een individueel leven aannemen, waarmee men zich kon vereenigen door hun bloed te drinken. Ook werd de ziel figuurlijk toegekend aan de Sheöl, Jes. 5:14. De onderscheiding van levende zielen van doode was noodig, omdat aan dooden ook nog zekere individualiteit toekwam, blijkens Num. 6:6, waar nephesh, ziel, vertaald is door lichaam. Het sterven van de ziel, dat in Num. 23:10 en Ezech. 18:4 sterk uitgedrukt wordt, beteekent het ophouden van de aardsche individualiteit. Men kan ook de ziel van eenig vee verslaan en moet dan ziel voor ziel betalen, omdat met den dood het afzonderlijk bestaan en dus ook het bezit van ©en dier ophoudt. (Lev 24:18).

Israël is echter bij deze algemeene beteekenis van „ziel" als afzonderlijk bestaand wezen niet blijven stilslaan. God als Wetgever ziet in den mensch iets meer. God ziet in hem een ambtsdrager. De ontwikkeling van het begrip ziel wordt idaarom door de profeten geleid in de richting van 's menseben i-oeping tegenover God en menschen.

Den Heere liefhebben met hart en ziel, zoo sterk mogelijk, is een uitdrukking, die in Deuteronomium herhaaldelijk voorkomt. De liefde stijgt op uit het hart en krijgt haar beslag in de ziel. Ze schrijdt voort in den wordenden mensch van natuurlijke liefde tot zedelijk-religieuse Uefde. Vandaar dat reeds in de Boeken van Mozes de ziel alle verantwoordelijkheid heeft voor het gedrag. De ziel dwaalt, zondigt, is sdiuldig, draagt haar ongerechtigheid en wordt verzoend of gelost bij verootmoediging, (Exodus 21 en 30, Lev. 7 en 16, Num. 5 en 15).

In dichterlijke Boeken en stukken komt later het gebruik op om de ziel aan te spreken, o.a. Richt. 5; 21: O, mijn ziel, vertreed de sterken, (volgens anderen: prijs Jehova's kradit) en Ps. 116:7: Mijne ziel! keer weder tot uwe rust. Uit de afwisseling bij 'dichters van de ziel met „mijn ©enige", „mijne eere" bhjkt echter, dat zij bij die aanspraak denken aan bet uitnemendste deel van hun individueel bestaan, dat de roeping heeft God te verheerlijken.

Nog een andere uitbreiding ondergaat het begrip „ziel" bij de latere Profeten. Bij hen worden niet alleen alle gewaarwordingen en emoties aan de ziel toegekend, maar ook de zelf-activiteit, n.l. die bij den geestelijken arbeid. David had zijn vriend lief met de liefde zijner ziel, doch de Jebusieten waren van Davids ziel gehaat, omdat zij het Koninkrijk des Heeren onder Israël in den weg stonden. De profeet Jesaja spreekt bij den komenden Messias van den arbeid Zijner ziel. 'De profeet Jeremia troost Gods volk met de •l> eloftie, dat zij rust ziülen vinden voor hun zielen, die strijden voor God.

Een hoogtepunt bereikt het Oud-Testamentische begrip „ziel" in de Spreuken en enkde Psalmen. De ziel treedt daarin op als een dienaar Gods, die Ihet hart doorzoekt met een licht Spr. 19:2. Ze heeft haar eigen wetenschap, beraadt zichzelve, en heeft de hoogste begeerten, die als ze vervuld worden de ziel verkwikken. Dit kan van den geest, hoewel een actief begrip, niet gezegd worden, want de geest wordt zelf beneerscht door den wil van een persoon. Hier treedt de ziel op niet alleen als de eenheid van het receptieve en het actieve deel van 's menschen zieleleven, maar ook als de onderhouder van Gods verbond, die zegen ontvangt en mtdeelt, en slechts leven behoeft om God te loven en he prijzen. (Ps. 119:167, 175; Spr. 11:25).

In het Nieuwe Testament komen van zelf al deze uitdrukkingen terug. Het wetsprindpe uit Deut. 5 wordt gedteerd in Matth. 22, Matth. 12 en Lucas 10. De toevoeging van „het verstand", dianoia, afgeleid van nous, wijst op Griekschen invloed. De nous komt herhaaldelijk voor bij den apostel Paulus, en wel in tegenstelling met pneuma (geest). Bijv. 1 Kor. 14:14: mijn geest bidt Wel, maar mijn denken is zonder vrucht". Ook worden beide begrippen nous en pneuma soms verbonden, zooals Ef. 4 vs 23: „de geest van mijn denken", doch dan wordt geest blijkbaar gebruikt in zijnoudebeteekenis van activiteit. Maar de nieuwe beteekenis van pneuma, ontstaan onder Griekschen invloed, isblijkbaar de grond van 't zieleleven, evenals de adem van den neus de voorwaarde is van het lichamelijk leven. Vandaar dat in het Nieuwe Testament pneuma soms wordt verwisseld met psyche (ziel). Tweemaal staat psyche naast pneuma (1 Thess. 5:23 en Ilebr. 4:12), omdat de grond ©n het wezen van ons individueel leven niet één en hetzelfde zijn, hoe onafscheidenlijk ze ook aan elkaar zijn verbonden.

De tegenstelling van nous (denken) ©n pneuma (geest) is echter die van den grond van het zieleleven en het redeUjk denken. De Heilige Geest begint te werken in den geest van den geloovige, en moet zal het goed zijn de geheele ziel ook het denken doordringen.

Ook het begrip „psyche" (ziel) ondergaat in het Nieuwe Testament soms een merkbare verandeiring. De ziel wordt de tegenstelling van het lichaam, en dus ons individueel bestaan los van het lichaam. De Heere Jezus zegt, dat de vijanden de zielen van zijn discipelen niet konden dooden en de apostel Johannes zag zielen zonder lichaam.

Openb. 6:9; 20:4. Deze nieuwe beteekenis is echter zeldzaam, want meest is „ziel" in het Nieuwe Testament de aanduiding van 's menschen wezen, als individueel bestaande, evenals in het Oude Testament.

Het beroep van de Westersche psychologen voor hun terminologie op de Heilige Schrift is dus niet geheel ongegrond. Onder Griekschen invloed is een dichotomie (tweedeeling) opgekomen, geen trichotomie (driedeeUng). Ook is er een spoor te ontdekken van de vermogensleer. Maar dit feit geeft ons geen recht om te zeggen, dat die onderscheidingen behooren tot de doorgaande leer van de Heilige Schrift. Zelfs het Nieuwe Testament is nog vol van de oorspronkelijke onderscheidingen van het actieve en het receptieve zieleleven, geest en hart. De Heere Jezus zucht zwaar in den geest, Hij geeft den geest, en de apostelen zijn ontroerd in hun hart bij zijn heengaan. Uit het hai-t stijgen allerlei zonden op, zelfs onverstand. Ook is in het Nieuwe Testament de ziel nog de naam van den individueelen mensch en in het bijzonder van den ambtsdrager, die verantwoordelijk is tegenover God. De apostel Paulus roept God tot getuige over zijn ziel, en Jezus' ziel is bedroefd in Gethsémané tot den dood toe. Die vraag is thans, in hoever bij de persoonlijkheid met de ontwikkeling van bovengenoemde begrippen wordt gerekend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

DIELKUNDE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's