GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verbondsoefening.

Krachtens de elementaire beteekenis van het verbond kan geen enkele relatie tusschen God en mensch hiervan worden geabstraheerd. Ook niet die van toorn, en straf. De Schrift zegt, dat het verbond en de wraak bij elkander behooren, immers: de wraak is feitelijk verbondswraak, wijl ze den verbondsbreker als zoodanig treft. De bijbelsche uitspraken over de „verbondswraak" gelden niet slechts voor één volk (Israël) en voor één bepaalde periode (de bedeeling der „schaduwen"), doch, althans voor wat de grondgedachten betreft, voor alle menschen èn alle tijden; want het verbond zelf is in Adam tot allen gekomen. Hel, dood en straf zijn binnen den verbondskring aangekondigd, en blijven dus verbondstermen. De beteekenis van dezi> opmerking wordt aanstonds duidelijk voor wie zich herinnert, hoe vaak de „numineuze angst" werd vooigesteld als vóórbereiding, of als eigenlijke acte vasi de „religieuze" ervaring of van het religieuze „gevoel". De bijbel zijnerzijds stelt de dingen gansch ander-^; want waar het verbond zelf de allereerste strafdreiging in het paradijs gesproken kon doen worden in een allen angst uitsluitenden toestand van verbondsinwilliging, daar kan de angst slechts optreden waar het verbond verbroken is, en is de angst zelf dus in ieder geval in strijd met de verbondstrouw. Daarom zegt de Schrift: daar is in de liefde geen vrees. „Vrees" is het tegendeel van de „vrijmoedigheid"; en deze is zelf de oer-verhouding van elk menschelijk leven in het verbond, en in den verbondsomgang met God. Wanneer dan ook in 1 Joh. 4 : 18 aan deze woorden toegevoegd wordt, dat de op kracht gekomen liefde de - vrees uitdrijft, haar naar buiten werpt, dan is dit laatste — dit „uitwerpen" n.l. niet een bloot-natuurlijk anthropologisch fenomeen, doch in de eerste plaats een gevolg van het feit, dat de vrees in strijd is met den aard en de natuur der liefde, en voorts een uitvloeisel van de erkenning, dat deze vrees, in den zeer bepaalden zin van angst, bangheid, onvrijmoedigheid, zonde is. Niet alleen toch komt daarin uit, dat de verbondsrelatie niet geloovig-vertrouwend wordt aanvaard, doch ook handhaaft de mensch, die „vreest", daarin zijn zonde. De vrijmoedigheid ontbreekt, zoolang hij vreest; de vreezende is dus niet teruggekeerd tot de oorspronkelijke verbondsverhouding zijnerzijds tot God.

Uit de aldus ontwikkelde verbondsgedachte volgt zeer | veel voor wat betreft de mogelij kheid der religie. Religie is alleen mogelijk door de openbaring, en | kan Rechts geschieden ten overstaan van den geopenbaarden God, onder voortdurende erkenning 1 van zijn openbaring. Religie kan bij den mensch niet opgaan in een bloot passief of receptief opgenomen I zijn in een staat van vrede; want het verbond stelt de | activiteit van den mensch als voorwaarde voor 1 het verbondsverkeer. In deze activiteit neemt heel de | existentie van den mensch aandeel; ook zijn denken, willen.

Een voorbeeld van de erkenning dezer gedachte levert b.v. de Heid. Gat., als hij zegt, dat tot het gebed o.m. dit vereischte behoort, dat wij „allein don einigen waren Gott, der sich uns in seinem Wort hat offenbaret, umb alles dasz er uns zu bitten befohlon hat, von hertzen anruffen". Dit is geen „ G e b e t s- theologie", gelijk Heiier ze niet alleen aan Origenos, Tertullianus, Cyprianus, Alexander Halesius, maar ook aan Calvijn toedicht, en die dan hierin getypeerd zou zijn, dat ze voornamelijk door een filosofisch georiënteerd problematiek bepaald Is; bij het naïeve religieuze beleven komen dan ook nog ethische en rationeele gezichtspunten (Heiier, Gebet, 36). Neen — het is juist zeer bewust een ontkenning van de waarheid der stelling, dat het z.g. „naïeve religieuze beleven" (de'' naïef-religieuze „ervaring") met den ambtelijken dien.st van God ook maar iets te maliën heeft. Déze naïveteitsgedachte ligt feitelijk bij Calvijn reeds veroordeeld in het opschrift, dat hij plaatst boven dat gedeelte, da' in de Institutie (III, 20) aan het gebed gewijd is: „over het gebed, hetwelk de voornaamste oefening desB geloofs is en waardoor wij Gods weldaden dagelijks ont|| vangen". Het gebed is niet maar een naïeve zelf-ontvou-' wing, een zelf-u i t spraak, doch het is aan-spraak.i

Het is noodzakelijk, hierop te letten. Immers door del binding van het gebed aan zulke vereischten wordt tenl eenenmale de pas afgesneden aan elke beschouwing, [ die de religie opvat als ongecontroleerde, naïeve, onl getoetste ontplooiing van het eigen wezen. Heinriclij F riek zegt, dat Luther slechts ééne ware religie kent, ! d.w.z. het geloof aan het Woord, waarin God Zijn eigen I „religie". Zijn hart, openbaart (19). Ons is het nietl te doen om Luthers meeningen hier; we wijzen slechtsl op de zeer bepaalde opvatting van religie, gelijk zei hier even aan het woord komt. Deze opvatting ligt zelfl reeds veroordeeld in wat we hierboven uit de Schrifl| hebben afgeleid.

Religie is meer dan ontblooting van het „inner-1 lijke", al was het alleen maar om deze reden, dat totJ het „innerlijke" óók behoort de oude mensch, die geeul recht heeft tot naïeve zelf vertooning in Gods tegen-1 woordigheid, doch gekruist, gedood en begraven worde» j moet. Ook het „kweeken", het „verzorgen", het versterken van eenigen religieuzen aanleg terwille van dien religieuzen aanleg z e 1 f in den mensch kan daarom niet het eigenlijke werk, de wezenlijke taak der religie zijn. Want al be-l hoort de verzorging en bewaring en zuiver-l houding of wat in den mensch door den Schepperj gelegd is, inderdaad tot de taak van den mensch, menl mag toch nimmer deze functie „op zichzelf" religieusl noemen; de vraag is slechts, of zij v e r b o n d s hande-f ling is, of zij geschiedt uit het geloof, naar de wel| Gods, Hem ter eere.

Indrukken van de Synode.

N.S.B, en CD.Ui

Tot mijn groote spijt kan ik over de verhandelingen! die over het probleem van 't lidmaatschap van N.S-B-I en C.D.U. ter Synode gegeven zijn, mijn „indrukken"! niet geven. Want ik heb er geen recht toe. De Synodff heeft zelf goedgevonden, de besprekingen over dezfl zaak in comité te houden, en de pers moet daaroni| zwijgen. Slechts over wat in publieke zitting behand werd, mag de pers zich uitlaten.

Over den gang der discussies spreken we dus niet; alleen zullen we, evenals Prof. Dijk dit reeds aankondigde, zoo goed als zeker nog op dit onderwerp terugkomen, als de Acta verschenen zijn. Er is n.l. één punt, dat de belangstelling waard is, doch dat wachten moet tot na verschijning der Acta.

We gelooven inmiddels geen geheimen te verklappen, als we zeggen, dat het bekende besluit met een overweldigende meerderheid is genomen. En dat achten we een zegen, vrucht van getrouwmakende genade Gods over onze kerken en zóó ook over haar dwalende leden.

Was alleen de C.D.U. te beoordeelen geweest, allicht zou de behandeling openbaar geweest zijn; men lette op dit „allicht", want ik spreek alleen maar over mijn indruk. Wat men ook van de C.D.U. moge zeggen, zeker is, dat ze er niet zulke domme, en derhalve grove propagandisten en artikelen-met-hun-naam-onderteekenende zaakwaarnemers op uit stuurt, als de N.S.B., die „eer" en dat „geweten" „der natie", pleegt te doen. Reeds in de eerste zitting zat op de galerij de N.S.B.-man, die nog altijd den moed gemist heeft, althans in het openbaar, de schandelijke persproducten terug te nemen, waarmee hij velen tot een aanstootssteen geworden is, op hun weg van verantwoordelijkheid jegens God. Wij zouden hèm te veel, en de Synode te weinig ee r geven, indien wij zouden onderstellen, dat o m z ij n e n t w i 1 de galerij der Keizersgrachtkerk gesloten werd, tijdens de behandeling van deze zaak. Want de Synode had daarvoor andere redenen. Wèl meenen we, dat een zedelooze propaganda, als de N.S.B, voert, het recht mist, zich or over te verwonderen, dat haar employe's geen kans kregen, het gif te verspreiden, dat zich ontwikkelt, als het levende lichaam der kerk, in vergadering bijeen, in aanraking komt met hun lippen in het uur van hun propagandawellust.

Over het besluit zelf heb ik niets meer te zeggen; wat ik noodig achtte, heb ik gegeven in de reeds aangekondigde brochure „Geen Duimbreed".

N.S.B, èn C.D.U. — „ach, waarom die combinatie? ", ! zoo is gevraagd, ik meen in een orgaan der C.D.U.

Toegegeven zij, dat het voor ieder onprettig is, met ; de N.S.B, in één adem genoemd, en in één rapport be- ' oordeeld te worden. Vooral ook voor de C.D.U. is dit eenigszins pijnlijk, wijl één van haar voormannen, Ds J. J. Buskes, tegen de N.S.B, meermalen scherp en klaar gepolemiseerd heeft.

Alleen maar: niemand is er aansprakelijk voor, dat juist deze twee organisaties zóó dicht bij elkander kwamen. Dat lag aan den gang der geschiedenis; zij zijn beide in de kerkelijke aandachtssfeer gekomen, doordat hun leden gingen afwijken van Schrift en belijdenis. En als 't er op aankomt, is de C.D.U. voor wat de principiëele breuk met de belijdenis betreft, minstens even bedenkelijk, zoo niet gevaarlijker, dan de N.S.B. Laatstgenoemde is nog nooit aan het christelijke belijden tóe geweest, begreep er ook nog nimmer een syllabe van. Maar eerstgenoemde is aan den anderen [ kant er van gaan staan. En dat is minstens even gej vaarlijk, zoo het niet nog veel erger is in de losweeking f van het christelijke gemeenschapsleven.

K. S.

Mannenvereemgingen.

Onze mannenvereemgingen hebben in den laatsten i tijd meer en meer de aandacht gevraagd. En terecht. Een enkel woord ter opscherping van de aandacht, die : zij verdient, moge ook hier worden gegeven.

Want deze vereenigingen, in haar organisatie, doen - zeer veel nut. Al was 't maar alleen reeds hierom, dat ; zij den christelijken ambtsdrager de gelegenheid bieden, de klok van onzen tijd bij te houden.

En is dat niet veel waard?

Hoeveel is niet in een paar jaar veranderd?

Tien jaar geleden hadden we geen last van ^-rS.B. : of C.D.U.; en twaalf jaar geleden nog niet van^rfe problemen van „Assen". En we hadden nauwelijfe iets gehoord van de dialectische theologie en voelden in ons vaarwater geen deining als gevolg van haar inwerking. En we liepen nog warm voor ons christelijk : onderwijs, en vonden het in de lijn van dézen ijver : liggen, dat we dan ook als christenen ons organiseerden in „christelijke politiek". Het waren er toen nog maar ; énkelen, die smalend deden over het: „antirevolutionair und kein Ende", en die enkelen waren wel gauw ge- • téékend ook. De onderscheiding tusschen principiëele tegenstanders en medestanders scheen ons in die rustige dagen nog al gemakkelijk, en in elk geval zeer noodzakelijk. We hadden nog maar kort geleden geofferd voor ons Kuyperhuis, en de C.D.U.-er was nog in geen velden of wegen te zien, die al onze offers, voor dat Kuyperhuis, onder inwerking van de speeches der heeren Idenburg en Colijn, gebracht, zou ridiculiseeren in den stijl van „het kladschrift van Jantje", smalende:

In den winkel van Sinkel is alles te koop.

En nu is alles anders. We onthouden ons van praeciseering; herhaaldelijk hebben we in ons blad het verschil tusschen toen en nu trachten duidelijk te maken in zijn concrete punten.

Welnu, zet nu den besten leerling van Vonkenberg 1 — en die lui waren wat waard! — uit de periode van twaalf jaar geleden, eens midden in de problemen van 1936, en denk den ontwikkelingsgang van zijn geest ! daarbij eens even weg, — zélfs die man zal zich dan onwennig voelen in dézen tijd. Hij kreeg een heele I sleutelbos mee; maar op de sloten van vandaag passen i ze niet meer.

Nu ben ik me bewust, te spreken over wat niet werke- I lijk is. Want de échte leerlingen van Vonkenberg heb­ ben natuurlijk de ontwikkeling van de problematiek der laatste jaren gevolgd; anders waren ze zijn leerlingen niet geweest. Onze abonnementslijst bewijst het trouwens.

Maar — er zijn ook minder stevige leerlingen uit Vonkenbergs periode. En ook afgedacht daarvan — de akute verschuiving der problemen zelf demonstreert reeds de noodzaak van de verdere vorming der ex-jongelingen in de marmenvereeniging.

Daarom bevelen we van harte deze organisatie aan en wekken tot aansluiting op. We doen dat van harte. En hopen, dat we het al hartelijker zullen kunnen blijven doen.

Dit laatste zal verzekerd zijn, indien de leiding dezer organisatie minder haastig dan in 1936 soms het geval gebleken is, sympathie betuigt met vrijwel uit de lucht vallende, en niet aan den ernst der tijden beantwoordende losse klachten over noodzakelijken arbeid tot opscherping der liefde, en, nog meer dan reeds gebleken is, verstaat den klop van het gereformeerde leven, dat over heel de linie vechten moet om het bederf te weren, — benevens den waan, dat er moet worden geloofd op heilige-huisjes-gezag.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's