GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EVEN PARKEEREN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EVEN PARKEEREN.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een droom.

Eens stopte de trein mijns levens vóór ik mijn bestemming bereikt had. De machinist verklaarde, dat mist de oorzaak was van deze stagnatie. Aan een schim met een baanwachtcrspet vroeg ik, waar ik zoo onbedoeld terecht was gekomeai'. Hij deelde mij mede, dat ik in het dorp Depressie was gearriveerd en dat er maar één gelegenheid tot logies bestond, namelijk het hotel Inzinking. Daarheen begaf ik mij met loome schreden. De kellner Be dr uk th eid serveei-de mij den maaltijd, dien ik genoot met de drie, overige gasten, namelijk de heeren Verveling, Bitterheid en Ergernis. Wij waren homogeen in onze gedachten over de slechtheid der tijden en de. ondankbaarheid der menischheid ten opzichte van onze respectievelijke verdienisten. Wel meende ik onder de gesprekken een zachte stem te hooren: Wat maakt gij hier? maar ik schreef 'het geluid toe aan den wind, Üie om heiü hotel loeide. De dienstmaagd Neerslachtig ging mij voor naar mijn kamer. Onder dit geleide door gangen en trappen zong zij met een neusstem: Tel uw ergernissen, tel ze één voor één, Tel ze allen en vergeet er geen... Ik kon den slaap niet vatten, ik liefkoosde de lidleekeais die het leven mij geslagen had. „Gij hebt mij niet voor een kwart gegeven wat ik van u gehoopt had!" zoo kapittelde ik het leven. „Denkt ge dat ik honderd word! Ik krijg al grijze haren en mijn wangen worden plooibaar". En het leven zat mix maar aan te kijken met een verbaasden, bedroefden blik, maar bet zei niets terug. Daarop viel ik in slaap met de woorden van den Prediker: „Ik haatte dit leven, ook haatte ik al mijn arbeid dien ilf bearbeid had onder de zon...."

Toen droomde ik. In mijn droom bevond ik mij op een hoogen bergtop. De lucht was er frisch en opwekkend, het licht blonk in een veelheid van kleuren en tinten als ik op aarde nooit gezien had'. Om mij heen stonden eenige engelen, die God tot bescherming van de ktcinen aangesteld hoeft. Deze jongelingen hadden reeds zesduizend jaren hun Schepper gediend, maar hun oog was niet donker geworden en hun kracht was niet vergaan. Zij zongen een recitatief. De eerste begon met een zachte stem te zingen: „Een verslagen geest, wie zal dien opheffen? " De tweede viel in met ©en forsch stemgeluid: „Hij geeft den moede kracht!" De derde sloeg zijn oogen in een richting, waar ik uit de verte een gouden glans ontwaarde en hief aan: „Mijn hulpe is van den Heere, Die hemel en aarde gemaakt heeft". Toen zongen zij te samen, terwijl stralen van blijdschap uit hun oogen schoten: „Zijn dienstknechten zuUen Hem dienen."

Met bevende stem zong ik mede

„Broeder" zoo sprak mij één der hemelboden aan, „wij hebben opdracht u de aarde te toonen".

Zoo sloeg ik dan den blik omlaag en trachtte de aarde vanuit mijn verheven standpunt te ontdekken. Schitterende hemelboUen dreven diep beneden mij. Nog lager, klein, als een dwerg onder de planeten, hing onze aarde als aan een niet. „Mijnheer", zoo vroeg ik aan den engel, hoe is het mogelijk, dat ik deze aarde die toch zoo klein is, zoo duidelijk kan aanschouwen? " De engel antwoordde: „Dat komt door het licht van Gods Welbehagen, dat over haar is uitgegoten!"

Overal zag ik heldere plekken als vuurtorens opvlammen. „Mijnheer", vroeg ik, „wat zijn deze plaatsen? " Blijde antwoordden de engelen als uit één mond: „Dat zijn de Gemeenten van onzen Heere Jezus Christus! Gij weet toch hoe Hij gezegd heeft tot Zijn Kerk: „Gij zijt het Licht der Wereldl, een stad boven op een berg!" Vol ontroering blikte ik neer, ik zag Rusland stralen als een helder licht! „Het is 't bloed der martelaren, dat dit licht zoO' helder maakt", nierkte mijn uitlegger op. Ik zag in Azië en Afrika de zendingsgemeenten stralen, over het algemeen was hun licht reiner dan dat van de kerken in de Oude Wereld, het was de eerste liefde die aan hun lichten dien zuiveren schijn verleende. Ten slotte zocht mijn oog ook de plaats, die God mij gegeven had onder de zon. Maar hoe ik zocht, ik vermocht niet haar te ontdekken. Vol angst greep ik de hand van den engel. „Broeder", zoo klonk troostend zijn stem, „gij zijt te klein om uzelf te vinden onder deze millioenen. Maar onder de talloozen die in den Zoon geliefd zijn, is ook voor u een plaats. Onder millioenen heeft Hij ook u in 'toog. Als wij u dienen moeten op Zijn bevel, geeft Hij ons hel vergrootglas der genade en zoo hebben wij u gezien". En weer zongen de engelen een lied, dat ik ook wel eens op aarde gehoord had en waarvan het refrein luidde: „Schoon ik voor Hem als niets verdwijn. Toch is Hij mijn en ben ik Zijn".

Toen ontwaakte ik...

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

EVEN PARKEEREN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's