GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Of hü ook deze gewisse belofte Gods gelooft.

Wij hadden betoogd, dat men de gemeente van Christus niet tot zelfonderzoek mag opwekken op deze wijze: O, mijn broeder en zustör, gij meent wel, dat gij gelooft, maar onderzoek uzelf toch ernstig of uw geloof wel edht is.

Ja maar, zegt men, hoe moeten wij dan aan met het Avondmaalsforniulier, dat duidelijk tot zulk een zelfonderzoek opwekt met kleze woorden: „Ten andere onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft", eniz..

Is die opwekking niet in lijnrechten strijd met wat gij gezegd hebt?

Het komt mij voor, dat het metterdaad niet moeilijk is deze tegenwerping te weerleggen.

In de eerste plaats: er wordt hier heelemaal niet gesproken van echt of niet echt gelooven. IWanneer men dat er hier bijhaalt, dan draagt men een probleemstelling in het formulier in, waar het zelf niet van weet.

In de tweede plaats: het gaat hier niet over wat men zou kunnen noemien het „geloovig-zijn"; het gaat hier over het gelooven als daad.

Heel gewoon wordt hier dus aan de gemeente de vraag voorgelegd: „Gelooft gij nu en bij uw gaan ten Avondmaal, dat uw zonden u om Christus' wille vergeven zijn? "

Dat is een simpele vraag..

Voor de beantwoording daarvan is waarlijk niet noodig een onderzoek, waarbij men gebruik maakt van — en zich toetst aan allerhande kenmerken.

Iemand, aan wie die vraag gedaan wordt, kan, als hij een oogenblik tot zichzelf komt, toch wel zeggen, of hij dat gelooft ja dan neen.

Men beroept zich in zijn bestrijding van de door ons gegeven voorstelling van zaken telkenis op wat Ursinus in zijn verklaring van den Catechismus zegt bij Zondag 32.

Maar wat hij daar zegt is nooit goed te waardeeren als men daarbij ook niet let op wat !Mj zegt bij Zondag 7, de Zondag, die opizettelijk over •het geloof handelt.

Ursinus zegt daar: „D ie gel oo f t, wee t t oclh dat hij gel o oft".

Dat ligt toch ook voor de hand.

Als ik op een oogenblik mij realiseer mijn houding tegenover Gods belofte, dan kan ik weten of ilc die belofte geloof ja dan neen.

En als iemand dan tegen mij zegt: „ik weet niet, ik weet niet of ik het wel geloof"; dan antwoord ik: dan gelooft g ij niet.

En dan mag hij zóó niet ten Avondtnaal gaan.

Wie tot het Avondmaal komt, moet gelooven, metterdaad, de belofte Gods van schuldvergeving en eeuwig leven, hem in den doop beteekend en verzegeld.

Wanneer dus een broeder of zuster tegen mij zou zeggen in de week van voorbereiding: „domino, ik weet niet of ik wel geloof'; dan zal ik niet antwoorden: „onderzoek dan uzelf eens ernisUg of gij niet hebt kenteekenen van leven, van wedergeboorte en zóó."

Dan heb ik geen andere boodschap voor hem of haar dan deze ééne:

„Beste broeder, dan is het bij jou niet zooalis het behoort; gij moet met dat ongeloof breken, zoo goed als met elke andere zonde in je leven; gij moet, dat vraagt de Heere van je, van dit oogenblik af, op grond van Gods belofte, die niet liegen kan, aannemen, dat God de Heere je, om Christus' wil, de zonde heeft vergeven, ]< & tot Zi kind heeft aangenomen en je het eeuwige leven heeft geschonken".

„Of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft", bedoelt dus niet een opwekking tot een moeizaam zelfonderzoek, „of ik wel waaradiüg wedergeboren ben"; maar leenvoiidig een opwekking tot het zelfonderzoek „of ik werkelijk, kinderlijk, metterdaad, aanvaard de belofte des Heeren; om, als ik tot de ontdekking mocht komen, dat dat niet zoo was, dat als zonde te zien, als zonde te belijden en daarmee in Gods kracht te breken."

Och of wij toch leeren wilden onze gansche verliouding tot God meer te doen zijn ©en „geloofsrelatie"; laten wij niet langer probeeren half uit geloof, half uit bevinding te leven.

Dezer dagen zat ik bij een arme stumpeTd in het ziekenhuis.

Een vrouw wier leven gebroken was, die waden moest door een vloed van levensleed.

Geboren en opgegroeid in de Glir. Geref kerkl, 270 was ze door haar levensgang, door eigen schuM, van de kerk losgeraakt.

„Vermoeid en belast".

Ik wees haar op den Heiland, die tegen alle vermoeiden en belasten zegt: „Naar Mij toe; Ik zal u rust geven".

En wat antwoordt zij mij?

„Ik wou dat eerst zoo graag beter gevoelen".

Daar hadt ge het nu weer.

Zoo had men haar geleerd.

Eer zij zich aan Christus mocht overgeven, moest ze eerst dit of dat gevoelen.

En nu hijgde zij naar rust en heil.

En Christus staat daar en zegt: „Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijl"; en zij durfde niet komen omdat zij niet gevoelde, wat men baar had geleerd, dat zij eerst gevoelen moest.

Zoo strompelt zij voort in onrust en nood en loopt Christus voorbij; en Hij zegt: „Kom toch bij Mij."

Waarom nu toch den armen mensch gezegd: „eer gij u aan Christus overgeeft, moet ge zus of zoo zijn"; in plaats van op te wekken tot het geloof in de belofte des Evangelies en het aan den Heere zelf over te laten, dat Hij, Hij den mensdh, idie zicih verlegen in 'sHeilands armen werpt, zulk een hart geve, dat daarin de zaligheden, die ijU' Christus zijn, kunnen binnen vloeien. Hoeveel leedijsi daardoor al niet gebracht over de menschenkinderen, dat wij wijzer willen zijn dan de Schrift, die van ons niet anders vraagt dan geloof in Gods Woord en gehoorzaamheid aan Zijn bevel.

Gelooven; dat is de eenige band, die ons aan God bindt.

Geen bevinding; gel o o f. Het geloof, dat wij zondaren zijn. Het geloof, dat er vergeving is in Christus. Het geloof, dat God is onz© God in Christus.

Het geloof, dat God bij ons is in Christus. Het geloof, dat alle dingen ons in Christus moeten medewerken ten «oede.

Dat geloof maakt zalig.

Alle pogen om het gevoel van zijn zonde, hel gevoel van de vergeving, het gevoel van Gods gunst te maken tot ©en kenbron van zijn heü, is een miskenning van die geheel eigenaardige relatie, die er tusschen God' en ons bestaat, die gij iq twee woorden aldus kunt omschrijven: „God spreekt — wij gelooven".

Leven uit het geloof

Wij spreken er veel van. Laten wij het ook waarachtig aandurven in dte pracüjk van leven en sterven.

D. V. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1937

De Reformatie | 8 Pagina's