GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EVEN PARKEEREFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EVEN PARKEEREFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de provisiekamer des Heeren.

Daar is een vrouw bezig in haar provisiekamer. (1 Kon. 17:10—16.) De meesten van ons kennen zulk een vertrek alleen bij herinnering. Wij zijn menschen geworden van liet onsje en onze provisiekan gemakkelijk in een velletje boterhammenpapier! Als wij ooit gereformeerde huizen gaan bouwen zal daar misschien geen hal, geen salon, geen badcel in voorkomen, maar zeer zéker een provisiekast. Want daar ligt een stuk van liet vrouwelijk levenselement, van de eerepositie der vrouw. God beeldde in haar iets af van de zorgende liefde die Hij Zelf voor Zijn schepselen oefent. Halfslachtig-modem als wij vaak zijn, noemen wij zoo'n bakkend en bradend moedertje misschien een sloof. Maar ik denk dat profetessen en moeders in Israël éérder zullen te voorschijn treden achter een fornuis of uit een kelder met wintervoorraad dan uit een salonnetje!

Een eerepositie gaf de Heere ook aan de heidensche vrouw uit 1 Kon. 17. Zie haar bezig in haar provisiekamer! Het is er treurig gesteld. Er staat een fleschje met olie, de vrouw houdt het tegen het licht en schudt moedeloos het hoofd. Nog voor één keer! zegt ze toonloos. Er staat een kruik met meel, ach wat tilt deze licht! Nog voor één keer! herhaalt zij dof. Want armoede is gekomen in het land van Baal, den god der vruchtbaarheid. Ook heeft zij van de menschen geen hulp te verwachten. Baal heeft geen diakenen! Afgetobt van zorg zet zij haar weduwenkap op en gaat buiten wat hout sprokkelen voor het galgemaal van haar en haar kind. Gebogen loopt zij over den grond en raapt met moede handen de takken op. Daar hoort zij een besliste en vriendelijke stem, die haar vraagt wat water voor hem te halen. Zij ziet op, een Joodsch man staat bij haar, een van de belijders van Israels God, Die strijdt met haar volk. Als zij zwijgend heengaat om aan het verzoek te voldoen, wordt haar nog iets nageroepen: Breng mij ook een weinig brood. Dan berst zij uit: ik heb niet dan een galgemaaltje voor mij en mijn zoon! Pardon, zouden wij zeggen, dat heb ik niet geweten, natuurlijk, ü behoeft niets te geven. Wij begrijpen best dat er niets afkan. Zoo willen wijzelf immers ook behandeld worden: kerk en diaconie, zending en evangelisatie moeten ophouden met vragen, wij hebben niet meer! Maar de profeet van God doet anders, want de barmhartigheden van God zijn anders! Gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, zijn Zijn barmhartigheden hooger dan onze barmhartigheden! God, die alles geeft is ook de God Die alles eischt! Elia legt in den Naam des Heeren beslag op het galgemaal van deze weduwe en haar zoon. Breng m ij éérst brood, daarna zult g ij eten! Maar dan ontvangt zij ook de belofte, dat het meel in de kruik niet zal verminderen en dat de olie in de flesch niet zal worden verteerd. Dagelijks is er in de provisiekamer hetzelfde tafereel. Eiken dag zeggen Icruik en flesch: nog voor één keer! Eiken dag spreekt het geloof: éérst moet de man Gods eten, daarna ik en mijn kind. Eiken dag getuigt de (jod van het Wonder: het meel in de kruik zal niet verminderd worden en de olie in de flesch zal niet verteren. Zoo werd deze heidensche weduwe met haar. galgemaaltje door God gesteld tot een commissie van beheer voor Zijn profeet.

Wij zijn geneigd op den rijken troost in deze Godsspraak als af te vliegen! Inderdaad, wij hebben dien troost ook noodig, méér dan ooit! Maar tot deze vrouw kwam éérst de eisch en in verband daarmede de troost. De Heiland heeft deze geschiedenis niet toegepast om Israël te troosten, maar om het tot verootmoediging te brengen. Ook Eliza kon met diepe smart zeggen: voorwaar, zulk een geloof heb ik ook in Israël niet gevonden!

De onderhouding van het Huis des Heeren en van den arbeid in Gods koninkrijk valt ons zwaar. Ik vraag mij af of wij niet hierin een weinig ge-i kastijd worden over onze zelfvoldaanheid op dit punt. Wij waren gewoon te zeggen: wij, gereformeerden, hebben geleerd te geven! Dat schreven wij ook en lieten het drukken met vette letters. Er was ook wel waarheid in, maar de linkerhand wees wat al te veel met een vergenoegd gebaar naar de rechterhand, die zoo _gul in den zak tastte. En nu kiinnen wij niet meer! Wij masseeren die rechterhand zoo goed mogelijk als wij kunnen, zoo af en toe komt er wel eens een vleugje kracht in, maar zij beeft zoo erg, zij trilt zoo als zij geven moet.

Zal dat veranderen? Ik denk niet éér, vóór wij nederig geknield hebben en met schuldbesef beleden: O, Heere, wat ben ik een ophakker geweest! Ik heb nog nooit van mijn galgemaaltje gegeven, altijd uit een volle kruik en uit een volle flesch. Ik kón het niet, Heere, wij kunnen het niet wat Gij van ons vraagt. Dan zal de Heere Die alles eischl, ons alles geven. Van onze werken zal de Geest getuigen: de laatste zijn meer dan de

eerste! Dat geve ons God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

EVEN PARKEEREFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's