GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

AIzóó zegt de HEERE der lieirscharen: III heb bezocht hetgeen Amalelr Israël gedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gesteld heeft op den weg, toen hij uit Egypte opkwam; ga nu heen en sla Amaiek en verban alles wat hij heeft en verschoon hem niet, maar dood van den man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de ezels toe. 1 Sam. 15 : 2 en 3.

De ban over Amaiek.

't Bevel uit onzen tekst, dat Amaiek verbannen moest worden, was geen nieuw gebod. Reeds Mozes had in zijn afscheidsrede Lot het volk Islraël gezegd: „Gedenk wat u Amaiek gedaan heeft op den weg... het zal dan geschieden, als u de HEERE uw God rust zal gegeven hebben van al uw vijanden rondom ... dat gij de gedachtenis van Amaiek van onder den hemel zult uildelgen: vergeel het niet! (Deut. 25:17—19). En ook dat bevel was niet geheel nieuw: reeds onmiddellijk na den slag in de woestijn, waarbij Israël Amaiek krenkte met de scherpte van het zwaard, had Mozes geprofeteerd: zoo zal de oorlog des HEEREN tegen Amaiek zijn van geslacht tot geslacht. (Ex. 17:16). Dan moet het een bedoeling hebben, dat God juist nu, aan Saul, de opdracht geeft, dit oud© bevel ten uitvoer te brengen; niet reeds aan Jozua, niet pas aan David, den man naar Gods hart, doch nu, aan Saul.

Daarin schittert op ontroerende wijze Gods genade en lankmoedigheid uil. '

Israël had een konmg begeerd. Daarmee had hel de zeer bijzondere plaats, die het van God ontvangen had — Zijn eigen volk te zijn — ver^ smaad en zich gelijkgesteld' met de heidenvolkeren, In den grond was dat niet anders dan de zonde van Ezau, die om een linzengerecht den eerstgeh boorto-zegen verkocht. Immers om de ijdele eer met de andere volkeren te kunnen wedijveren, lette Israël er niet op, dal God zijn Koning was, dat hel 't Messiaansche volk was, dat 't Koning Christus in zich droeg.

Toen heeft God een koning aan Israël gegeven, doch in Zijn toorn! Om te huiveren! Nu zal toch in dien hi loom geschonken koning, 't Messiaansche lichl wel niet schijnen? Ziel nu Gods barmhartigheid over Zijn volk: toch geeft de HEERE ook in Saul de openbaring van de heerlijkheid van den komenden ChrisLus. Immers hij verlost eerst, in den Naam des HEEREN, het volk van de onderdrukkende Ammonieten en Filistijnen — Messias zal Zijn volk verlossen van allen druk en last en zonde — en nu wordt Saul geroepen Amaiek te verbannen en daarin mag hij uitbeelden de volkomen overwinning van den Christus, , Z ij n u i t e i n d e 1 ij k e zege over al Zijn vijanden, over alle macht, die tegen Hem zich verzet, over den Antichrist ook. Die zege begint nu al, bij Saul!

Want de verbamiing van Amaiek was heel iets anders, dan b.v. de overwinning over de Ammonieten, waarmee Saul begon. De verbanning. Die was niet altijd gelijk. De volkeren in Kanaan moesten worden getroffen met een volkomen ban, omdat hun ongerechtigheid volkomen was, ook opdat ze Israël niet tot een valstrik zouden zijn. Omdat dat laatste gevaar bij de volkeren buiten Kanaan niet bestond, mochten die getroffen worden met een gedeeltelijken ban ('t vee en de ongehuwde meisjes b.v. mochten worden geroofd). Maar nu moet Amaiek, hoewel 't enkele dagen reizens van Kanaan af woont, door een volkomen verbanning van mensch en dier worden uitgeroeid

Waarom? Omdat in Amaiek, den eersteling der heidenen, zich concentreert de haat van het heidendom tegen Gods volk en God Zelf; omdat hij type is van den Antichrist, en met alle macht den strijd voert tegen den komenden Christus; want Amaiek behoort tol die groep van volkeren, die, zoo al niet wat afkomst aangaat, dan toch in geestelijke verwantschap samenhangen met Edom Ezau, en de strijd van Ezau tegen Jacob was de worsteling van hel anligoddelijk woelen tegen Gods volk. Daarom is de verbanning van Amaiek profetie van de vernietiging van den Antichrist,

Dus mag in Saul hel Messiaansche licht zeer heerlijk schijnen: hij mag uitbeelden, dal Christus is volkomen Triumphator, Hij, Saul, mag dal doen!

Israël verlcochl den eerslgeboorte-zegen; Israël werd in beginsel Ezau, Edom, Amaiek gelijk. Zal de HEERE nu Zijn volk niet verstooten en met Amaiek doen ondergaan? Geprezen zij Gods genade: Hij zet vijandsch^ tusschen 't slangenzaad en 't vrouwenzaad; juist nu mag Israël zegepralen over Amaiek en over den Antichrist,

Hier schittert het Messiaansche licht vvel zeer heerlijk, 't Heil ligt vast, niet in Israël, maar in de onwankelbare trouw van Hem, Die dwars door do zonde heen, Zijn zege bereikt.

Hoe dan ook de zondemacht zich openbaar| in al haar kracht, ook in onze dagen, toch vreezen WO niet. God zal in Christus overwinnen, en geheel vernietigen alles, wal Hem tegenstaat! En zoo Zijn volk volkomen bevrijden van alle zondemachlon, en tor overwüming voeren!

F. de V.

Artikelen over het verbond.

Al hebben we de strenge orde van vervolgartikelen vermeden, toch waren onze laatste artikelen een eenheid, inzooverre ze alle over het verbond enkele opmer-, . kingen gaven in aansluiting aan publicaties van den laatsten tijd.

Gereed zijn we met deze reeks nog niet. Evenwel wil ik- de volgende artikelen nog even ophouden, voornamelijk uit hoofde van vacantie. Verscheiden lezers bleken er prijs op te stellen, dat deze reeks, die ietwat zorgvuldiger lezing vordert dan losse artikelen, wordt voortgezet als ze weer tot het gewone leven zijn teruggekeerd. Bovendien is eenige afwisseling in onderwerpen in den zomer goed; mede om in deze maanden daarvoor ruimte te houden, vermeden we den strengeren vonn van vervolgartikelen.

Wat we dus inzake het verbond nog te zeggen hebben, blijve tot over enkele weken bewaard. We zullen zorgen, dat de draad te grijpen blijft in een korte samenvatting van het voorgaande.

K. S.

Respect voor meerdere vergaderingen. (I.)

Hier en daar kan men uitingen vernemen, die de vraag doen opkomen, of het niet goed is, althans één keer met elkaar rondweg te praten over de vraag, wat de goede en Gode welbehaaglijke offerande van den eerbied voor „meerdere" (kerkelijke) vergaderingen nu eigenlijk wel is. Opzettelijk druk ik me zoo uit, als ik het hierboven deed. Niemand onzer zal willen, dat we wierook plengen aan een meerdere vergadering zélf. Primo niet, omdat ook zij maar stof en asch, vleesch en bloed is, in zichzelf, en omdat ook zij derhalve valt onder dat stuk onzer belijdenis, volgens hetwelk alle menschen in zichzelf leugenaars zijn en ijdeler dan de ijdelheid zelf. En secundo niet, omdat een meerdere vergadering volgens gereformeerd kerkrecht voorbij is, zoodra de hamer na de sluitingsacte viel. Aan afgoden rooken mogen we niet, en als het afgoden betreft, wier doodzijn wijzelf uitroepen, dan willen we het niet eens. Ergo: zal er respect mogen zijn voor meerdere kerkelijke vergaderingen, dan zal het een offerande voor den H e e r e onzen God dienen te v/ezen. Een offerande der dankbaarheid voor verkregen verlossing. De gemeene gratie kan hier met gemeen gevoelen buiten beschouwing blijven; we zijn op het terrein der kerk. Daarom sprak ik van dankbaarheid voor verkregen verlossing. Verlossing, verkregen of bevestigd door Christus' Geest, om Christus' bloed, en door middel van Christus' daar en daar en toen en toen vergaderde kerk. Verlossing, die wij erkennen als door Hem gewrocht, en die wij daarom aan de kerk, welke ergens elders en op een volgenden tijd wederom vergaderd worden zal, onder de aandacht brengen om er winste mee te doen, teneinde in dezelfde lijn voort te varen.

Theoretisch zijn wij het wel eens met deze constructie. Maar of wij in de practijk op dézen theoretisch aanvaarden grondslag elkander ook plegen te ontmoeten? Ach neen, het is er ver vandaan. Dat is wel gebleken, b.v. uit de manier, waarop critiek, natuurlijk niet zoozeer op meerdere vergaderingen, als wel op eenige besluiten daarvan, ontvangen wordt door sommigen. Toen Prof. Greijdanus met klem van redenen een versche daad van één meerdere vergadering (in classis) bestreed met beroep op de overoude besluiten van alle vergaderingen (de kerkenorde), was een opvoedend orgaan (Jongelingsblad) dadelijk gereed met scherpe critiek op deze immanente critiek, uitgebracht in ons kerkelijk leven; en het blad is nog niet in staat gebleken, zijn onbehoorlijke woorden terug te nemen. Toen ik zelf eens niet accuseerend, doch critiseerend wees op het feit, dat tengevolge van besluiten van onderscheiden kerkelijke instanties de zelfde kerkelijke kwesties vaak aan dezelfde menschen in onderscheiden qualiteit worden voorgelegd ter beslissing, hoorde ik daartegen eens iemand opponeeren met een opmerking in dezer voege: welk bestuur, welke organisatie, welk lichaam laat toe dat op zijn gedragingen zóó gecritiseerd wordt door één van zijn leden? Allicht stellen tegenover dezen pathetischen uitroep anderen weer, dat volgens gereformeerd kerkrecht een synode heelemaal geen bestuur, geen organisatie, geen vast lichaam is, dat de besluiten der onderscheiden benoemingen geen resultaat van één, doch van verscheiden vergaderingen waren, en dat deze critiek van ons blad was voorafgegaan door de critiek van een anderen hoogleeraar (Prof. Hepp), die eens geweigerd heeft, in de kvyestie-Ubbink, tweemaal te handelen over dezelfde zaak. En zoo is er natuurlijk veel meer te noemen ten bewijze, dat ons respect voor meerdere vergaderingen niet altijd even concreet wordt uitgedrukt, noch tot gelijke gedragslijn voert. Zelfs in de laatste weken wordt door denzelfden publicist, die critiek op de classis en de particuliere synode (betrokken bij de kwestie-Drachten) afkeurt, niet zonder teeken van instemming gewezen op het feit, dat dagbladen een schuldbelijdenis publiceerden, die niet alleen den persoon van den belijder, doch heel den kerkeraad, die besluiten nam met hem als predikant, in een vreemd daglicht plaatste. Als een predikant zegt: ik heb me door zondige verblindheid laten verleiden tot verkeerde voorstellen inzake de kerkelijke tucht, dan is heel de kerkeraad, die die voorstellen toch zeker geaccepteerd heeft (er was nog een predikant, en er waren zooveel kerkeraadsleden), daarbij betrokken. Critiek op meerdere vergaderingen zou verkeerd zijn, en die op de (volgens Kuyper-Rutgers-Greijdanus) hoogste vergadering (kerkeraad) moet in de dagbladpers komen?

Och neen, consequent zijn we niet terzake van dat respect voor meerdere kerkelijke vergaderingen.

Respect voor meerdere kerkelijke vergaderingen, wat is^dat eigenlijk?

Bij het valsche systeem van kerkregeering beteekent dat respect: eerbied voor een hooger bestuur.

Bij gereformeerd kerkrecht evenwel, volgens hetwelk „meerdere vergaderingen" samenkomsten van de kerken zelf zijn, beteekent respect voor meerdere vergaderingen: zelfrespect. Hoe denkt ons volk over den eisch van zelfrespect?

Toetsing van meerdere vergaderingen, wat is dat? Volgens het valsche kerkrecht is dat: toetsing van de wettige overheid, een trekken van een rechtsprekend overheidslichaam voor de vierschaar van onze (lagere) rechtbank.

, - Naar gereformeerd kerkrecht evenwel, volgens hetwelk meerdere vergaderingen onderlinge samenkomsten van de kerken zelf zijn, beteekent onderzoek van meerdere vergaderingen zelfonderzoek. Hoe denkt ons volk over den eisch van zelfonderzoek?

Het antwoord is niet geheel onduidelijk, want de vraag is min of meer rhetorisch. Zelfrespect vindt ons gereformeerde volk, zoolang het niet een psychologische vakterm is, een bedenkelijk ding; het wil dat elk zijn daden in het gericht zal brengen bij de vierschaar van Gods wet. Daarom vraagt het ook terecht geloovig zelfonderzoek, behoorlijke zellbeproeving. Zeker, het maakt verschil, of men in die zelfbeproeving voorkomt als enkele persoon, dan wel als collectiviteit. Maar een principieel verschil is dat niet. Want volgens gereformeerd kerkrecht is de aanvaarding der wettig genomen kerkelijke besluiten geen opgelegde acte van onderwerping, doch de vrije daad van samen-leving; de lastbrieven spreken reeds uit, dat de kerkeraden de te nemen besluiten V r ij w i 11 i g zullen accepteeren, tenzij ze bevonden worden te strijden tegen Gods Woord en de aangenomen belijdenis of orde. En in de kerkeraden staan dan weer de enkele leden als slechts aan Christus ondervv' o r p e n, doch tegenover elkander tezamen als met de anderen vrijgemaakte leden van Zijn lichaam. En daarom vraagt elk besluit eener „meerdere" vergadering om toetsing door de singuliere, de particuliere, om toetsing óók door de vrije leden van Christus' duurgekochte kerk. Wie dit ontkent, of met dezen eisch van toetsing eigenwillig manoeuvreert, d.w.z. zóó, dat hij hem stelt, als de besluiten hem goed dunken of nuttig, doch hem verzwijgt of tegenspreekt in het tegenovergestelde geval, die bederft het bloed der kerk.

Critiek op de besluiten der meerdere vergaderingen is dan ook een levenseisch voor de kerk, en van de vaderen recht (of ook wel niet recht, dat hangt van de trouw aan Gods Woord af) gebruikt geweest. Als studenten hoorden wij indertijd op college kerkrecht meer dan eens Prof. Dr H. Bouwman critiek oefenen op synodale besluiten in hetJöfficiëele onderwijs der Theol. School. We vermoeden, dat de vrijheid der wetenschap aan de Vrije Universiteit eveneens in gelijken zin zich heeft laten gelden. 'Prof. Dr H. H. Kuyper heeft in „De Heraut" meer dan 'eens synodale besluiten afgekeurd. En het ware dwaasheid, anderen te ontzeggen, wat van deze voorgangers — om maar niet meer te noemen — onder den naam van „libertas prophetandi", of onder anderen naam, als goed recht, zoo niet als plicht, is aangenomen met gemeene toestemming, „gemeene" althans voor wat het feit der uitgebrachte critiek betreft.

Trouwens, hoe zou het ook anders? Kerkelijke vergaderingen roepen zelf om critiek, als ze indiening der lastbrieven (met bekenden inhoud) vorderen vóór zij gedeputeerden der kerken of andere vergaderingen toelaten als lid der samenkomst (zie boven). De Nederlandsche Geloofsbelijdenis roept er al even luid om: „Men mag" niet „de gewoonte met de waarheid Gods" „gelijk stellen", „noch de conciliën, decreten of besluiten: want alle menschen zijn van zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve" (art. 7). „En daarom verwerpen wij alle menschelijke vonden en alle wetten, die men zoude willen invoeren om God te dienen en door haar de consciënties te binden en te dwingen, inwatmanierhetzoudemogenzijn" (al was het b. v. door een verkeerd besluit inzake „Drachten", geregistreerd bij het „geschreven recht"). „Zoo nemen wij dan alleen aan hetgene dienstig is om eendrachtigheid en eenigheid te voeden en te bewaren, en allen te houden" (dat moet er vooral bij, opdat het eerstgenoemde geen toren-van-Babel-eenheid worde) „in de gehoorzaamheid Gods" (art. 32). Art 32 baseert op dezen grondslag den tucht plicht der kerkelijke vergaderingen. En daarom zou elke verkeerde theorie over het tucht recht der meerdere vergaderingen ook zelve moeten worden tegengesproken, niet in afwijking van de confessie, doch in getrouwheid daaraan.

En hiermee zijn we vanzelf al toegekomen aan een der oorzaken, die het noodig maken, dat op de besluiten óók van meerdere vergaderingen critiek geoefend wordt. Deze vergaderingen doen dat soms zelf, door van de besluiten van andere, of van haar „geest", af te wijken, en daardoor anderen te dwingen tot de vraag, of zij den éénen dan wel den anderen ingeslagen koers zullen volgen. Wie tusschen twee lijnen in hetzelfde boek of in de zelfde kerkregeeringspraxis kiezen moet, KAN niet gezegd worden, oneerbiedig te staan tegenover dat boek of tegenover de „successie" dier praxis. Respect-loos is alleen hij, die zonder nader onderzoek die twee lijnen allebei aankijkt „met een lodder-oog", zooals „Constantyntje" uit het vers van een oud-nederlandsch poëet, die Constantyntje had gepromoveerd tot een „zalig kyntje", ja, tot „een cherubyntje van omhoog", dat nu voorts „d'ijdelheden hier beneden uitlacht met een lodder-oog".

(Zie vervolg op blz. 392.)

Respect voor Voetius was het, toen Prof. Greijdanus aanwees dat in diens leven twee lijnen loopen: de lijn der beginselen, verantwoord uit de Schrift, èn de lijn der practijk, hier en daar, die hem soms in strijd met zijn eigen beginselen deed handelen. En ondermijning van dit respect was het, toen een hooggeleerd criticus van Prof. Greijdanus daartegen opmerkte: dat is een ingaan tegen Voetius. En zoo is het ook met onze doorloopende praxis. Als een synode den éénen keer zegt: een synode is geen wetenschappelijk college, en daarom kunnen wij niet beslissen over het Kamper promotierecht, on een andere synode zegt: deze en die schorsingspraxis is verdedigd door „de beste canonici", en dus als kerkelijke vergadering een wetenschappelijk oordeel velt niet over de kerkorde, doch over geleerdcnvan-het-kerkrecht, en dan mede op grond van zulk een puur wetenschappelijke overweging kiest voor een tuchtrechtelijke praxis, die volgens andere wetenschappelijke canonici principieel veroordeelenswaardig is, en die bovendien in tijden van kerk-crisis en van kerkelijke reformatie voor Gods heilig aangezicht ten stelligste is weersproken en in gebeden en psalmgezangen is vervloekt — het woord is niet te sterk —, dan plaatst zulk een vergadering ons voor tweeërlei lijn. Ze wacht zelf niet eens af, welke der twee lijnen in nieuwe beslissing door de g e z a m e n 1 ij k e kerken zou aanvaard worden, en brengt zoo dus zelf ons allen in de onaangename situatie van te moeten kiezen tusschen de eene èn de andere lijn. En dan zeggen wij vrijmoedig: ieder, die een appèl op de kerkrechtelijke praxis van Rutgers, Kuyper, de doleantie afwijst als uiting van gebrek aan respect voor de kerkelijke vergaderingen, is bezig, het booze oog, het „lodder-oog" te proclameeren — natuurlijk zonder het zelf te willen — als het goede oog. Maar de vrije consciëntie van wie onder zijn broeders in de vrijheid van Christus staat (rechtop staat) zal tot spreken, en tot tegenspreken verplicht zijn. Want hij brengt niet wat nieuws, hij neemt geen plaats onder de „innovatores" (de lieden die „nieuwigheden" in de kerk bedektelijk invoeren), doch beroept zich op het oude, dat met gemeen accoord aanvaard is. Het respect voor de meerdere vergaderingen heeft bij hem zijn goede oefening gevonden; want de meerdere vergaderingen zijn te respecteeren, niet om der personen doch „om des werks wille". En dat werk zal daarom te toetsen zijn; anders wordt de gemeenschap van profeten, priesters en koningen ontbonden en wordt het ambt aller geloovigen, dat altijd de kracht was van het gereformeerde leven in dagen van reformatie, beroofd van zijn konkreten dienst in konkrete situaties.

Het komt er op aan, elkaar goed te verstaan. En daarom willen we volgende week in een slot-artikel nog enkele opmerkingen ten beste geven.

(Slot volgt.)

K. S.

De zelfstandigheid der plaatselijke kerk. (IV.)

Alles wat tot heden gezegd is over de zelfstandig'heid der plaatselijke kerk doet niet te kort aan het gezag der meerdere vergaderingen.

De belijdenis als accoord van gemeenschap legt aan de meerdere vergadering in de Geref. Kerken de roeping op, om toe te zien, dat de belijdenis door de kerken gehandhaafd wordt.

Wanneer er een predikant is, die hieraan niet voldoet, maar van de Heilige Schrift afwijkt, zoo stelt hij zich, krachtens zijn 'belofte in 't onderteekeningsformulier, ipso faoto buiten het kerkverband, en een kerk, die op de afwijkende lijn meegaat, doet evenzoo.

Het opzicht van de meerdere vfergadering, dat nooit eigenmachtig dwingend ingrijpend wordt, geldt ook voor de dingen, die betreffen het handhaven der orde in de plaatselijke kerken, en het voldoen aan de te samen opgenomen verplichtingen.

De meerdere vergadering heeft dan niet alleen het recht, maar den plicht om zulk een kerk of zulk een ambtsdrager terdege te kapittelen, omdat in al die dingen een breken ligt van het kerkverband en dus ontrouw aan het eigen woord van belofte, wat in zijn Kerk bijzonder in strijd is met de eer van Christus, Dien ze vertegenwoordigen, en naar Wien ze zioh noemen. Zulk een vermanend optreden is ook tucht, en de meerdere vergadering heeft tegenover zulk een kerk ook macht. Want aohter al deze vermaningen ligt de beschuldiging van ontrouw en op grond daarvan ook in de verte de bedreiging met uitscheiding uit het kerkverband, wat een zeer zware straf is.

/ Het is echter duidelijk, dat dit gezag van de meerdere\ vergadering zich nimmer boven het ambt in zulk een plaatselijke kerk mag stellen of in haar interne particuliere aangelegenheden eigenmachtig mag ing r ij p e n. Daarmee zou de meerdere vergadering de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk aantasten en feitelijk opheffen. Immers vast staat wel, dat wanneer de synode macht heeft van bovenaf ambtsdragers af te zetten, zij ook wel in alle andere aangelegenheden gebiedend mag optreden, en 'hiermee is ide zelfstandigheid van de plaatselijke kerk finaal weg. Dan staat ler een hoogere gebiedende mensohelijke macht boven de ambten, die zeer gemakkelijk ontaardt in een ander gezag dan dat van 't Woord. Het kerkverband heeftsteeds te'handelen met de kerk als geheel, die zich als zoodanig bij het kerkverband heeft gevoegd. 'Dus beeft de meerdere vergadering zich niet eigenmachtig in de plaats te stellen van den kerkeraad, om zioh te mengen in de interne aangelegenheden van de gemeente en te heerschen over het ambt. Op dezelfde wijze, mutatis mutandis, zooals ook de kerkeraad zich niet mengt in de particuliere aangelegenheden van de leden. Dit is een verwarring der terreinen.

Daartegenover mag aan de meerdere vergaderingen als eisch gesteld worden, dat zij niet alleen de zelfstandigheid der plaatselijke kerk zullen eerbiedigen, maar erop zullen werken, dat dit beginsel eteik aan de kerken worde ingescherpt.

Op deze wijze wordt opvoedend gewerkt en wordt aan ambtsdragers en gemeente de eigen verantwoordelijkheid ingeprent.

Er moet gewaakt worden tegen alle overheersching van vreemde machten in de plaatselijke kerk, en de ambtsdragers hebben ook zelf de volle onderwerping aan de Heilige Schrift als Gods Woord te beoefenen.

Hiërarchie toch brengt onmiddellijk het gevaar mee, dat het gezag van Christus, dat zeer teer is, verdrongen wordt. Dit gedoogt geen enkel gezag naast of boven zich, noch van mensohelijke dwaling, noch van mensohelijke heerschappij, want alle macbt moet ondergeschikt zijn aan het Woord. Elk© maoht, üe wederrechtelijk in de kerk indringt, verdringt Hém. Gevolg is ook, dat de ambtsdragers, die zulke hoogere machten toelaten en erkennen, er heel gemakkelijk toe komen, om de verantwoordelijkheid te schuiven op die hoogere machten en het besef van aansprakelijkheid 'krachtens hun eed voor God verliezen. Zoo is het overal gegaan waar priesterof synodemaoht over de kerk de heerschappij: heeft gekregen.

Dit groote gevaar was door de kerken der Hervorming in de 16de eeuw van de zijde van Rome aan den lijve ondervonden.

Vandaar dat men doodsbang was, om weer hoogere machten te krijgen boven de ambten. Daar kwam het uit voort, dat de synode van Wesel 1568 en later die van Embden 1571 (in navolging van de Fransche K. O. 1559) reeds zoo scherp vooropstelde: „Geen kerk zal over andere kerken, geen dienaar over andere dienaren, geen ouderling of diaken over andere eenige heerschappij voeren" (thans art. 84 K. O.).

Een ander voorbeeld van deze vrees voor insluipende hiërarchie levert het feit, dat in het oorspronkelijke ontwerp van Wesel (art. 18) was opgenomen de bepaling: „Geen ambtsdrager mag de kerk verlaten tenzij' met toestaan van de c 1 a s s i s". Maar in het volgende is deze bepaling vervangen door dit: „Nochtans staan wij de classicale vergadering hierin geen recht toe over eenige kerk of hare diensten, tenziji dat dezelve dat vanzelfs zullen toestemmen, opdat de kerke niet tegens haar dank 'berooft werde van baar recht ende gesach". (Lobman en Rutgers, „Rechtsbevoegdheid".) Men wilde dat de kerkeraad in alle zaken de hoofdpersoon zou zijn.

Diezelfde vrees voor het insluipen van onrechtmatige machten komt óók weer uit, na de vrijmaking der Geref. Kerken in Nederland van het synodale juk. Als een bewijis hiervan zou ik kunnen aanvoeren hetgeen voorviel op 'het ouderlingencongres . (1888), dat samengeroepen was door Dr W. v. d. Bergh. Toen werd uitgesproken, dat de ouderlingen als regel levensang mochten en moesten dienen. Daartegen kwam Prof. Rutgers in verzet: „Onze vaderen", zoo eide hij, „stelden slechts een dienen van twee jaren achtereen, omdat de kerk niemand dien last langer ocht opleggen en men huiverig was voor een nieuwe iërarcbi e".

Het is dan oo'k geen wonder, dat velen er vreemd van ophooren, nu in onze dagen binnen do GereformeerdeKerken weer gesprokenwordt van hoogere m a o 'h t © n boven d e a m b - ten in de plaats ie lijke kerk.

Van alle verschijnselen, die wijzen in deze richting, noemen we alleen maar de dissertatie van Dr M. Bouwman: „Voetius over het gezag der Synoden".

De hoofdstelling van Dr Bouwman luidt: „De meerdere vergadering beeft niet een mindere of lagere macht, doch een meerdere of hoogere macht dan de Kerkeraad".

Kort& r: de meerdere vergadering heeft een hoogere in a o h t dan de Kerkeraad.

Opzettelij'k wordt hier het woord „meerdere" in de uitdrukking „meerdere vergaderingen" in tegenstelling met wat wij altijd geleerd hebben (n.l. vergaderingen van meerdere gelijke kerken) gelijk gesteld met „hoog e r e". Volgens deze stelling staat dus de plaatselijke kerk met haar kerkeraad onder een drievoudige hoogere macht, aan wier hevelen ziji zou hebben te gehooizamen.

Het zou ons te ver voeren, om de meening van Voetius hier na te speuren. We weten, dat daarover verschil bestaat, en herinneren aan het reeds aangehaalde woord van Ds Joh. Jansen: „Men moet bij dezen groeten cano^ nious er goed op letten tegen vne hij strijdt: tegen Rome of tegen de Independenten. Opereert hij tegen de Independenten, dan verdedigt hij het beslissend en bindend karakter der synoden". Lohman en Rutgers (Rechtsbevoegdheid) oordeelen anders over Voetius dan Dr M. Bouwman. Ttegenover Dr H. G. Klein, die op grond van uitspraken van Voetius verdedigde, dat de classis tegenover de doleantie mocht doen wat des kerkeraads was, zeggen zij: „Alsof de tegenwoordige aldus genoemde uitspraken van classioale besturen zoo ongeveer hetzelfde waren als Voetius bedoelde! En alsof Voetius daar niet juist opkwam tegen zulke, het recht en de vrijheid der plaatselijke kerken krenkende handelingen! Wat zou Voetius zelf daarvan gezegd hebben, hij, die zulk een aartsvijand was van alle hiërarchie".

Het is beken-d, dat Voetius zelf voor independentist uitgescholden werd. Men kan zich echter voor deze hoogere machten boven de plaatselijke kerk op Gods Woord niet beroepen. Dit geieft er geen aanwijzingen voor. Het gezag der apostelen eischt deze hoogere macht niet. Ook het apostelconvent (Hand. 15) niet. Wel ligt in het samen-^ roepen van dit convent een aanwijzing des Heiligen Geestes voor het kerkverband.

Gaarne erkennen we, dat de vergadering vermeld in Handel. 15 niet een convent van louter apostelen was, en dat het verordenen van dogmata voor de kerken veel meer beteekende dan een advies. Ook dat het convent had te bevelen in Christus' Naam. Dit laatste deden wèl de apostelen, maar niet rechtstreeks de kerkelijke verg'aderingen van heden. Dit is juist het punt van verschil. Maar al geven we gaarne toe, dat het apostelconvent over de kerken mocht gebieden, dan blijft nóg het feit, dat een beroep op deze eerste synode voor het geval waarover wij spreken geen zin heeft, omdat het daar niet gegaan heeft over de vraag, of de meerdere vergadering eigenmachtig mag ingrijpen in de plaatselijke kerk door ambtsdragers af te zetten.

Maar immers het gezag der apostelen was tijdelijk en buitengewoon. Voor hun macht is in de plaats gebleven, niet de meerdere vergadering, maar de macht van het geschreven Woord, hetwelk de macht van Christus is.

Dus de dienst des Woords in de plaatselijke kerk door het ambt op gezag van het Woord, dat nog altijd bindt en ontbindt, zoodat wat het Woord uitspreekt, ook in den hemel gebonden of ontbonden is.

Maar het gezag van de meerdere vergaderingen draagt een geheel ander karakter. Dat is ordenend. Daar treden de ambtsdragers niet op in de uitoefening van het ambt, dat ze in de plaatselijke kerk hebben.

Het is het gezag van h et W o o r d, dat tucht oefent in de plaatselijke kerk, over de leden der kerk en ook over de ambtsdragers. Maar dit gezag kan nooit overgaan op een vergadering, buiten de plaatselijke kerk, al is zij daar vertegenwoordigd, die een ordenende macht heeft en voor elke samenkomst nieuw samengesteld wordt uit afgevaardigden door elke plaatselijke kerk zelfstandig gestuurd.

In de plaatselijke kerk wordt de tucht geoefend. Daar brandt het vuur. Daar liggen de ambtsdragers door hun eed aan Christus vast. Maar geen synodale macht heeft het ambt te hevelen, of eigenmachtig in de plaats van de ambtsdragers heerschend en hevelend in de gemeente in te grijpen en op te treden. Ik zeg eigenmachtig. Het is natuurlijk niet uitgesloten, dat de plaatselijke kerk in geval van nood of eigen onmacht, de hulp van de meerdere vergadering inroept. Hoever de synode in uitzonderingsgevallen mag gaan, is moeilijk uit te maken. Dan is het geen hoogere, maar een te hulp geroepene en dienende macht, die uitgaat van dé macht en het vermaanreoht, dat de meerdere vergadering heeft tegenover de plaatselijke kerk als geheel, en dat voortvloeit uit het kerkverband of uit het onderling accoord.

Dit toch is het punt waar alles op aan komt: Mag de synode eigenmachtig ingrijpen in de zaken van de plaatselijke kerk?

Mag de synode eigenmachtig tucht oefenen over het ambt en over de gemeenteleden?

Mag de synode eigenmachtig ambtsdragers afzetten?

En op deze vragen kan het antwoord niet anders luiden dan: Neen!

J. S. POST.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's