GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Banner"-nieuws inzake Amerikaansche reis.

„De Heraut" (men weet het) heeft het „Banner"artikel van ds Kuiper vertaald, en daarna heeft, dank zij met name het Nederlandsch Christelijlc Persbureau, directeur dr H. W. van der Vaart Smit, de vaderlandsche pers, voorzoover zij niet beter op de hoogte was, de zaak genoegzame ruchtbaarheid gegeven. In een verscholen hoekje heeft voorts „De Heraut" het onzen lezers bekende ingezonden stuk van dr S. O. Los geplaatst. Verder niets. Daarom stellen wij naast een en ander de mededecling, die aan den „Heraut"-redacteur toen reeds bekend had kunnen zijn en waarvan we eens zullen nagaan of ze ook door het Chr. Persbureau wordt doorgegeven, dat namelijk blijkens een artikel van ds L. van Laar, ook opgenomen in „The Banner", een predikantenconferentie („The Holland Inter Nos Circle") besloten heeft de noodige schikkingen te treffen voor een openbare lezing van dr K. Schilder, hiervan publieke aankondiging te doen en zoo mogelijk een informeele conferentie met dezen hollandschen theoloog te beleggen, waarin gehandeld zal worden bver hedendaagsche kwesties en problemen in de gereformeerde theologie. Dr Danhof en ds Zwier zijn aangewezen als commissie ad hoc. Aan het a.s. bezoek worden in deze publicatie belangstellende en waardeerende woorden gewijd.

In gewone gevallen zou ik er niet aan denken, dit nieuws hier te vermelden. Nu echter „De Heraut", gesteund door het bureau van dr Van der Vaart Smit, gemeend heeft zich met amerikaansche kwesties te moeten inlaten en over deze aangelegenheid slechts van één kant berichten doorgeeft, geef ik mijnerzijds nu eens dit bericht verder. Ik kies juist uit de vele dit eene:

a. omdat het eveneens in „The Banner" te lezen staat (de vriendelijke begroeting in het amerikaansche zusterorgaan „De Wachter" heeft „De Heraut" genegeerd, hoewel ze spontaan opgekomen was en veel en veel ouder dan het „Banner"-artikel van ds Kuiper); en

b. omdat het in ds Van Laar's artikel meegedeelde besluit der predikantenconferentie genomen is vier dagen na het verschijnen van ds Kuiper's artikel en dus in zekeren zin als een indirect antwoord daarop be-

schouwdmagworden.

K. S.

Anti- of GoatradictatoTJaal? (II. Slot.)

Wie het bovenstaande artikeltje gelezen heeft, gal verstaan, dat op zichzelf het geval van het „nobele" „Heraut"-gebaar thans wel als „erledigt" zou te beschouwen zijn (tenminste voor een niet-„Heraut"-redacteur). Toch willen we een enkele opmerking ons veroorloven, die de algemeene situatie raakt.

Ze is deze: het incident bewijst, hoe sterk soms de druk is, die, o neen, niet in de z a k e 1 ij k e discussie, doch in de sfeer van het persoonlijke, geoefend wordt van de zijde dergenen, die in 1936 de kerken zijn gaan occupeeren met kwesties als thans onder ons de aandacht vragen. Dat „De Heraut" juist déze ééne amerikaansche stem liet hooren, en de andere, en oudere, verzweeg, bewijst, dat het blad niet refereeren wil, maar suggereeren, beïnvloeden; en dat het daarbij zich niet ontziet te suggereeren tegen den prijs van wat ik „verdachtmaking" noem. Heel wat van de bewogen volzinnen, die indertijd aan prof. Wencelius, en mij, gewijd zijn, zouden letterlijk op dit incidentje toepasselijk zijn. En het is juist deze bizonderheid, die wijst op dictatoriale nelgingen.

Want, laat men zich eens indenken, waartoe men komen zou, als de „logica", die thans door „De Heraut" gevolgd wordt, leidinggevend worden zou, hetgeen gelukkig het geval niet is. Het zou dan hierop neerkomen, dat de professoren Kuyper en Plepp maar behoefden te beschuldigen, en dat vervolgens ieder, die het tegen l}un beweringen opnam', zou moeten worden uitgesloten, zélfs van de mogelijkheid van contact met kerken in het buitenland. De som ware dan gauw opgemaakt. Prof. Hepp behoeft maar te roepen: alarm, alarm; prof. Kuyper behoeft maar te zeggen: attentiesein op, onze dogmaticus (d.w.z. die van Amsterdam) zal 'tu wel eens allemaal duidelijk vertellen; daarna behoeven anderen (het waren er thans heel veel) maar aan te toonen, dat prof. Hepp zich vergist in dit, en in dat, en in nog wat anders, of zich maar te verdedigen tegen onhoudbare klachten; en men kan van eikéén der bovengenoemden zeggen: de man is betrokken in een „confessioneel" geschil, ergo: het is beter, hem thuis te houden, als hij soms naar buiten wil, ook al kost het den Kerken geen cent. Op die manier kan men het altijd „winnen"... bij de groep, die op deze manier toont, hoeveel lood er zit in haar waarschuwing tegen groepsvorming!

Ik heb dezer dagen teruggedacht aan één der momenten van de synode van 1936. Prof. Hepp bracht (Acta, 209) rapport uit „over de ingediende rapporten van de deputaten voor de correspondentie met buitenlandsche kerken". Hoor de breede zinnen aan:

„Nu kwam uw commissie ter o o r e, dat in de komende jaren eenige broeders, die zeer wel onze kerken kunnen representeeren, door particulier initiatief daartoe in staat gesteld, de Vereenigde Staten zullen bezoeken. Bedenkt men, dat van de 3 bovengenoemde algevaardigden naar Noord-Amerika (de vroegere bezoekers van Amerika, n.l. de H.H. Greijdanus, Hepp, Los, inzender van verleden week, K. S.), er één geheel buiten de kas der deputaten viel, en een andere slechts een geringe bijdrage in de vergoeding der reiskosten vorderde, zoo kan worden verwacht, dat wanneer de te benoemen deputaten^) de aangewezen gelegenheid benutten, de kosten van afvaardiging naar Noord-Amerika öf niets óf zeer weinig zullen bedragen. Wellicht kunnen deze besomd worden op ten hoogste f400, —."

Toen ik deze wporden aanhoorde, interesseerde mij nog al de vraag,

a. wie de broeders toch wel zouden zijn, die hier op grond van de voordeden van het particulier initiatief al naar voren geschoven werden bij voorbaat, zij het zonder naamsvermelding;

b. of bij de afvaardiging, als men eenmaal daarvoor particuliere — niet nader aangeduide — fondsen wilde aanspreken, wel het principe der billijkheid en der evenredige vertegenwoordiging zou worden gevolgd, m.a.w. niet een kringetje van gelijkgezinden, doch menschen, die, om HEEL het kerkelijk leven te „kunnen representeeren", in aanmerking moesten komen in eerster instantie;

c. welk particulier initiatief de gelden zou foumeeren, waarover de synode, wat de herkomst betreft, geheel in het onzekere werd gelaten.

Ik heb dan ook dienaangaande — 'twas een openbare zitting, ik verklap dus geen geheimen — enkele vragen gesteld. Het antwoord, dat prof. Hepp mij gaf, liet mij in de duisternis; ik werd er niets wijzer van. Wat natuurlijk aan mij kan liggen... Heden ten dage weet ik nóg niet, welke fondsen hadden kunnen zijn aangesproken voor het afzenden van „eenige broeders", die naar het oordeel van de commissie, waarvan prof. Hepp rapporteur was, „zeer wel onze kerken kunnen representeeren"; en evenmin, wie deze bepaalde broeders zijn geweest Ik heb vermoedens, wat de „richting" betreft. Maar tegen den achtergrond van wat zich onlangs afspeelde, krijgen dergelijke détails, uit een rapport van prof. Hepp toch wel eenig relief. Zijn commissie is iets ter oore gekomen. Het is de moeite des rappo^ teerens waard; zelfs worden deputaten, die nog benoemd moeten worden, reeds bij voorbaat min of meer uitgenoodigd, te rekenen, met wat de commissie nog maar ter óóre gekomen is. Zullen zij dit doen, dan moeten ze, tenzij de volgens het rapport destijds reeds tot eefl reis in staat gestelde, en met name aangewezen personen zelf zich melden^), maar op informatie uitgaan. Bij wie? Bij... de commissie, waarvan prof. Hepp rapporteur was? Maar die is ontbonden. Bij den rapporteur, zullen we dus maar aannemen. Hij zal dan de namen der all round repraesentatieve figuren wel willen melden; want de synode hoorde ze niet, hoewel er nog al eens sprake was van respect voor synodes in 1936. Natuurlijk zal die informatie bij prof. Hepp door deputaten op tijd moeten gebeuren, opdat zij goed beslagen ter vergadering komen, en kunnen weten, wat

zij zelf uit de kerlcelijke financiën kunnen voteeren, of misscliien heelemaal niet hoeven te voteeren, wijl de reizigers van het particuliere initiatief reeds in 1936 inzake de financiering, hunner reis volkomen zeker waren, mag men het rapport met zijn (niet: zij „kunnen", maar): „zij zullen gaan" gelooven.

Nu meen ik te weten, dat voor bezoek van Amerika (als kerkelijk vertegenwoordiger) reeds een hoogleeraar der Vrije Universiteit aangewezen is door deputaten. Of de beurt aan de V.U. v; as, laat ik rusten, al zal ik me desnoods deze vraag volstrekt, niet schamen tegenover wie spreken van repraesentatie der kerken. Er is nog altijd een school der kerken. Of voorts prof. Aalders behoort tot diegenen, van wie de commissie vernam, dat zij krachtens particulier initiatief in 1936 reeds wisten te zullen gaan, hoe het ook voorts met deputatenoverleggingen loopen mocht, weet ik niet. In elk geval hebben we alsdan nog niets vernomen van de(n) andere(n) broeder(s), die óók nog van dit particulier initiatief zou (den) profiteeren, en door de com.missie bij voorbaat, zónder eenige opzettelijkheid natuurlijk, hoewel na keuring, waren aanbevolen. Naar het schijnt, zal het bij één broeder, prof. Aalders, blijven.

Men zou zoo zeggen: wie nu tegen groepsvorming is, en van Kampen evenveel houdt als van de V.U., en prof. Hepp's publieke verzekering gelooft, dat het te gen niemand ging ter synode van 1936, die zou verwachten, dat een danktoon zou oprijzen uit zijn naaste omgeving voor het feit, dat er althans nog iemand naar Amerika trekt; en dat nog wel zonder eenig bezwaar voor eenige kas, en dan wel niet tegen den tijd eener synode, maar dan toch op een tijd, waarin voor spreken en praten veel gelegenheid zich opent. Een gereformeerde, genaamd K. S., wiens in- en uitgaan bij den kerkeraad zijner woonplaats bekend is. Het contact met Amerika is tot innig leedwezen der broeders tóch al zoo gering, er is tenminste nog een man uit Kampen.

Maar 'tis mis.

Neen, niet in Amerika, maar in de omgeving, vanwaar de vereende aanvallen gekomen zijn, die een model heetten van liefde en zachtmoedigheid. Men heeft geen enkelen naam genoemd, in die aanvallen. Dat moest vanwege liefde en vrede voorkomen worden. Maar — 'tis waar ook — sinds het „Handelsblad" namen noemde, ging „De Heraut" na brochure IV (toen voor 'teerst. Kampen een beurt kreeg in K. S.) er dan ook maar toe over. En aldus is het kunnen geschieden — o wonderlijke loop der zachte en onpartijdige polemieken van „De Heraut" — dat dan per slot van rekening nog nèt de „Banner"-kogel door de nederlandsche kerk kon. O „Handelsblad", waart gij er niet geweest, „De Heraut" zou ook ditmaal geen naam kunnen noemen, en „The Banner" had het maar met zijn amerikaansch rayon moeten stellen. O „Handelsblad", o liberale pers! 'Waarom, ach, noemdet Gij namen? Waarom nóópt Gij „De Heraut" amerikaansch nieuws door te geven? Het blad weent ervan, denk ik. Maar zou prof. Hepp ons niet eens willen zeggen, wie die broeders zijn, die in 1936 van plan waren te gaan, uit welk fonds ze zouden gaan, en wanneer we eventueel hun gang nog mogen tegemoet zien? Want we willen ook wel eens censuur oefenen. Het ééne commissielid (K. S.) valt bij prof. Hepp's medehelper in het beschuldigen niet in de termen, hoewel de synode hem tot lid der commissie inzake de bekende onderwerpen-van-meeningsgeschil benoemde. Het andere commissielid, prof. Aalders, zou die wèl door de censuur heenkomen? Wie bepaalt eigenlijk de normen? Zijn wij Hog vrije kerken? En hebben wij nog wat aan een ongerepte positie in het kerkelijk leven? En zouden •penhartige rapporten niet goed en nuttig zijn?

Intusschen, de kerken kunnen uit dit incidentje zien, hoe gemakkelijk verdachtmakingen in de pers worden gelanceerd, door één dergenen, die in '36 een aanval ondernomen hebben op broeders, tegenover wie zij, wat de argumentatie betreft, naar veler uitgesproken overtuiging, den strijd hebben verloren. Ze kunnen er uit zien, hoe funest het inbrengen van zulke aanklachten werken kan, zoolang de methode gevolgd wordt van wèl beschuldigen, maar niet op de zaak terugkomen, ook al is van alle kanten een bres geschoten in de muren van het kasteel, vanwaar de aanvallen ondernomen worden. Ze kunnen zien, hoe de geest is van hen, die wel aanklagen, maar die, als de argumenten van de andere zijde gegeven zijn, weigeren in te gaan op de ook in het openbaar gelanceerde gedachte, om Bu eens als mannen met elkaar te spreken, en dan publiek enkele punten vast te leggen in een aangelegenheid, die immers van de zijde der professoren Hepp en Kuyper ook in het openbaar is aan de orde gesteld. Onlangs heeft in Friesland de redacteur van „Friesch Kerkblad" (ds Veldkamp) geroepen om een samenspreking. Toen is gebleken, dat ondergeteekende daar al veel eerder op aangedrongen heeft, en blijft aandringen, maar dat de professoren Hepp 'en Kuyper niet willen. Zelfs de friesche redacteur legt vervolgens het hoofd in den schoot; hij zwijgt althans over zijn eigen voorstel, schoon het den ernst van een oproep om 'sHeeren wil vertoonde. Deze houding trof ik meer.

Ik vrees, dat ik dit alles zeer goed begrijp. En dat benauwt me meer dan heel wat anders. Ik vrees, dat hier, mede onder het aspect van groepsvorming in laatster instantie gesproken, of althans gezwegen wordt. En ik zie geen enkele reden, om dit in het openbaar te verzwijgen, nu het over „konkelen" en „groepsvorming" gaat, ja, gesproken is van een „geest uit den afgrond".

Hoe het zij, wij zullen ook ditmaal het gesprek van de personen naar de zaken herleiden, en daarom, gelijk gezegd is, prof. Hepp's gemeene-gratie-theorie gaan bespreken, wat zoo spoedig mogelijk gebeuren zal. Het gereformeerde volk intusschen vragen wij: wat dunkt U? Broeders, die met prof. Haitjema, den barthiaan, in een calvinistencongres samenkomen op de basis der gereformeerde belijdenis, en die dan boos worden, als men daartegen opkomt; die zwijgen, als ze lezen, hoe in Amerika deze hoogleeraar ontvangen is, ook in kringen der Chr. Ref. Church; die eveneens geen woord van bezwaar indienen, als — zooals dr H. Beets nog in het jongste nr„van „De Heidenwereld" meedeelt — prof. dr H. Kraemer in Amerika in de kerken van beide groepen, dus ook in de Chr. Ref. Church kon optreden, en die voor wat hierin ons fout schijnt voor een groot deel de verantwoordelijkheid dragen krachtens hun houding met betrekking tot dat calvinistencongres, zulke menschen — en ik denk hier uitsluitend aan Nederland — springen op de ketting, als iemand, die door Gods genade in de Geref. Kerken zijn confessioneele plaats heeft mogen innemen, maar hün tegengetreden is in onderscheiden vragen van de leiding van het gereformeerde leven, naar Amerika gaat, teneinde de hoorders van Haitjema, van een kansel, waar ook prof. Kraemer stond, en in zalen, waar naar beiden geluisterd werd, in een periode van veldwinnend barthianlsme, en vlak vóór een nieuw calvinistencongres te ontmoeten, en als broeders met hen te spreken. Ongehoord noem ik dat niet meer; want ik ben zoo langzamerhand wel wat gewend, wat de verplaatsing en de verflauwing der grenzen betreft. Maar het heeft toch — ik weet het uit brieven — meer dan één de oogen geopend voor de gevaren, die hier dreigen. Gelukkig gaat de waarheid verder, en laten we het aan „De Heraut" over, zijn lezers in te lichten over het besluit der predikanten-conferentie, boven bedoeld, en over het hartelijk welkom, mij publiek toegeroepen door dr H. Beets, één der synodale figuren ginds, en lid van

het regelend comité.

K. S.

Prof. Dr A. H. de Eartog.

De sterke man is plotseling gevallen. Een der onzen was hij niet, al is hij uit onzen kring voortgekomen. Zijn denken, al heeft het ook zich willen bewegen in de richting van „noodzakelijke aanvullingen op de Institutie van Calvijn", heeft zich van dezen theoloog al verder verwijderd. De kloof tusschen hem en ons werd dieper en dieper.

Maar een groote eerbied voor zijn persoon heeft ook mij altijd vervuld. Hoe heeft die man met zijn open oog, en zijn eerlijke stem den tegenstander kunnen ontmoeten! Ééns heb ik met hem gecorrespondeerd naar aanleiding van een persgeschilletje; hoe spoedig was het opgelost, en hoe goed. Hij behoorde tot de weinigen, met wie men een geschil hebben kon, en die men juist daarna veel fijner en prettiger in de oogen zien kon, dan daarvoor. Van De Hartog's leer zouden onze kerken achteruitgaan; van omgangsvormen als de zijne zouden ze alleen maar kunnen vooruitgaan. Met gevoel van spijt "-over wat in dezen ons bij jubilea en begrafenissen en in den strijd naar binnen en naar buiten werd onthouden, over ons schreiend tekort aan wat wij „gemeene gratie" hooren noemen, hebben wij dit graf zien sluiten, en hebben we in den geest met dit sterven meegeleefd.

Er is eens gesproken van een zekere tragiek in het leven van. De Hartog. Ik geloof, dat dit niet geheel ten onrechte was. Hij sprak van nieuwe banen, daar waar geen banen, en goed bezien, ook niet eens veel nieuws was. En wij hebben bezwaren over heel de linie. Maar ondanks dit alles heeft hier een man gestreden vóór fundamenten, die wij soms vergeten te beschermen. En tegenover welke wij vergeten ons te schamen.

Dank, ook voor wat in dit leven goed geweest is.

K. S.

Eerken en Jengdlieweging.

Hieronder volgen enkele gegevens uit een rapport inzake de verhouding van de Kerken tot de Jeugdbeweging, in de classis Apeldoorn uitgebracht. (Rapporteur: ds Chr. W. J. Teeuwen).

Aan de kerkeraden werd een vragenlijst toegezonden. Vraag 1 luidde ongeveer: „Hoeveel procent van de daartoe in aanmerking komende jeugd is er gemiddeld bij u georganiseerd in de bestaande jeugdorganisaties op G.G.?

Het gemiddelde resultaat was 65 %.

Vraag 2: Wat acht u de oorzaak dat het overig percentage zich niet organiseert? Heeft het bestaande jeugdwerk daar ook schuld aan?

De antwoorden kwamen meestal op hetzelfde neer: onverschilligheid, luiheid, beweerde geleerdheid op de vereenigingen, geen tijd voor studie, bezwaren tegen de leiding op de vereenigingen, ook wel verre afstanden, enz. Eén kerk antwoordde: gebrek aan opvoeding in de gezinnen en onverschilligheid. Het tweede gedeelte van de vraag bleef meestal onbeantwoord. Eén kerkeraad meende, dat de arbeid in jeugdorgaan en leidraden van den Bond van J.V. zich jneer moet aansluiten aan het karakter der jeugd.

Vraag 3: Ziet Uw raad een weg om deze oorzaken zooveel mogelijk te ondervangen?

Hierop werd o.m. geantwoord: contact tusschen kerkeraad en leiding der vereenigingen, huisbezoek.

Vraag 4: Verdient het aanbeveling, dat iedere ouderling zich speciaal moet wijden aan de belangen der jeugd in zijn ressort?

Vrijwel alle kerkeraden gaven hierop een toestemmend antwoord. Dan blijft echter nog de vraag naar de geschiktheid van alle ouderlingen voor dit werk.

Vraag 5: Acht u het stelsel van jeugdouderling aan­

bevelenswaardig? In 't algemeen wordt de behoefte aan speciale jeugdouderlingen niet gevoeld. Een enkele kerkeraad heeft principiëele bezwaren.

Vraag 6: Acht u het noodig, dat de kerken zich in classicaal verband over hun taak t.o.v. de jeugd beraden?

Deze behoefte wordt meer bij de grootere dan bij de kleinere kerken gevoeld. Eén kerkeraad schijnt bezwaren te hebben van principiëelen aard (autonomie der plaatselijke kerk).

Zie vervolg op blz. 84.

Vraag 7: Hoe zou dan dit classicaal contact het best kunnen worden geregeld?

Antwoord: versterkte kerkvisitatie. Hierbij werd als vergelijking gewezen op de plaats der zending bij de kerkvisitatie.

Vraag 8: Bestaat er uwerzijds toezicht op de jeugdorganisaties, en hoe?

Over 't algemeen luidde het antwoord toestemmend. De jeugdvereenigingen worden door afgevaardigden van den kerkeraad bezocht.

Vraag 9: Moet dit toezicht alleen gaan over de theologische vorming der jongemenschen of over heel hun principiëele vorming?

Eén kerkeraad antwoordde in eerstgenoemden zin; enkele andere meenden het toezicht niet te mogen beperken tot de theologische vorming.

Vraag 10: Acht u een blijvend contact tusschen de gezamenlijke kerken en bestaande jeugdorganisaties gewenscht, en hoe?

Een enkel antwoord ging in de richting van een jeugddeputaatschap. Andere wezen een contact in algemeenen vorm af.

Vraag 11: Hebt u nog andere opmerkingen ten dienste van dit classicaal onderzoek?

Hierbij werd een verzoek geuit om een concept voor samenwerking tusschen kerkeraad en plaatselijke jeugdorganisaties. Ook het interkerkelijk karakter der jeugdvereenigingen kwam ter sprake.

Het concludeerend overzicht merkt op, dat de toestand der jeugdorganisaties binnen het classicaal ressort bevredigend mag worden geacht. Het is echter wel gewenscht, dat er nauwer contact tusschen kerkeraden en jeugdorganisaties komt. Daartoe zou de classis bij de gezamenlijke bondsbesturen stappen kunnen doen om door samenspreking te komen tot een bruikbaar concept van samenwerking. Ook moet worden overwogen of de classis niet goed zou doen, een commissie te benoemen tot uitbreiding van de visitatievragen inzake het jeugdwerk.

K. S.

Ds Sillevis Smltt.

Ten vervolge op onze nieuwsberichten citeeren we het verslag van de vergadering van den kerkeraad van Semarang d.d. 2 Dec:

Br. Femhout geeft in een hartelijke toespraak tot ds Sillevis Smitt uiting aan de dankbaarheid, die den Kerkeraad vervult, dat ds Sillevis Smitt aan de Kerk van Semarang verbonden blijft en voor het beroep naar de Kerk van Amsterdam-Zuid H.V. heeft bedankt.

K. S.

Iiiturgie.

Blijkens „Amsterdamsche Kerkbode" heeft een commissie studie gemaakt van een kwestie, „waarover onder ons verschil rees". Het verschil beti'ol voornamelijk het zingen van een „toepasselijk" lied na het lezen van de wet, na het uitspreken van de geloofsbelijdenis en bij de doopsbediening. De commissie stelde voor, te besluiten tot de instelling der gewoonte van het zingen van zulk een lied na lezing van wet en geloofsbelijdenis, met dien verstande, dat bij de wetslezing de gedachte van de schuld zooveel mogelijk naast „de idee der dankbaarheid" tot uitdrukking moest komen; vervolgens, dat ook na de bediening van den doop een toepasselijk lied gezongen moet worden, maar dan nadat de predikant den kansel en de ouders hun zitplaats weer zullen be­

reikt hebben.

K. S.

Hulp opleiding predikant Argentinië.

In hartelijken dank ontving ik met bestemming mede voor hulp opleiding predikant Argentinië:

ƒ27.03, gecollecteerd tijdens bijeenkomst in het belang der Theologische Hoogeschool, gehouden te 's-Gravenzande; ƒ 10.— per girobiljet no. 86, gedateerd 8-12-'38; op verzoek wordt de gever alleen aangeduid als N.N.; ƒ2.50 van f am. v. D.—R. te K.; ƒ 1.— van E. J. K. te W.; ƒ 15.88, collecte Geref. Kerk te Wapenveld; ƒ2.50 van Mevr. Wed. v. d. Z. te W.; ƒ10.90, collecte jaarvergadering Mannenvereeniging Hattem.

Bij elkaar dus f69, 81. Waarvoor we hartelijk danken.

Mochten er nog belangstellenden zijn, die mij een gift voor dit doel willen zenden, zou ik hen dan mogen vragen, hun bijdrage thans mij te doen toekomen? Ik hoop n.l. spoedig te vertrekken naar Amerika, en wilde gaarne vóór dien alles afwikkelen. Men dient er een goede zaak mee, en, als ik een persoonlijk element erin mag mengen: de vreugde van een reis wordt op die manier vergroot.

K. SCHILDER.

Giro 127278.

Se Groote Oatechismus van Zacharias Ursinus. (XIV.)

159. Waarom noemt God Zich de Heere? Om ons daardoor te leeren, dat Hij de hoogste bevoegdheid heeft om ons te gebieden, daar Hij de Schepper en Onderhouder van alle dingen is.

180. Waarom (noemt Hij Zich) onze God, die Israël uit Egypte uitgeleid heeft?

Ten eerste, opdat wij ons zullen herinneren, dat Deze alléén de ware God is, die Zich vanaf het begin in de Kerk door Zijn onfeilbaar Woord en doorluchtige Goddelijke getuigenissen (of: teekenen) heeft geopenbaard. Ten tweede, opdat wij, gedachtig hoe wij door Hem bewaard en uit alle kwaad bevrijd worden, zullen weten, dat wij Hem dankbaarheid en gehoorzaamheid vei'schuldigd zijn.

G. B.


1) De H.H. prof. Aalders, prof. v. Schelven, mr A. J- L; V-. Beeck Calkoen, dr G. Keizar, dr S. O. Los.

2) Tot op heden niet publiek gebleken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's