GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELUKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELUKLEVEN

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beisindrukken CVII.)

Tegen den dag, dat deze copie den lezers onder de oogen komt, hoop ik weer in mijn gewonen arbeid in^ geschoten te zijn. Aan het schrijven van de catechismusbijlage zal wel geen denken zijn voor het laatste nummer van April; want de copie dier bijlage moet altijd een dag eerder in Goes zijn. Maar volgende week zal, naar ik hoop, ook de catechismus-toegift weer op tijd kunnen verschijnen. En dan is daarmee tegelijk die periode van amerikaansche vreugden voorbij. Gelukkig niet wat de herinnering betreft. Die is goed, en blijvend.

Per „Zaandam" van de Holland-Amerika-lijn keer ik thcms terug; volgens verwachting mogen we Maandagmorgen 24 April aan wal. Eerst was een andere boot uitgezocht, die te Cherbourg zou stoppen. Maar de berichten in de amerikaansche bladen waren tenslotte te alarmeerend. Binnen een week — aldus een deel dier bladen — zou er oorlog in Europa zijn. Mijnen lagen Vóór de monding van Maas en Noordzeekanaal. De dijken zouden dadelijk kunnen worden doorgestoken. De troepen vóór de grens. Nederland en België zouden één der slagvelden worden van den nieuwen oorlog: drie maanden geleden was de nederlandsche regeering voor de keus gesteld: meedoen met dat „hoofd van een bevrienden staat", hetwelk tegelijk hoofd is van een (blijkens de radiografisch hier bekend gemaakte verkiezingsuitslagen) in Nederland niet bevriend geachte partij, óf de gevolgen riskeeren, in verlies van koloniën b.v. Aldus de amerikaansche bladen. En ook al leest men die persberichten op - z'n amerikaansch, d.'w.z., al neemt men niet alles wat daarin staat, voor honderd procent als waarheid aan, toch leek het beter, geen reis te riskeeren met een schip, dat ondanks zijn amerikaansch klinkenden naam („New York"), bij nader inzien toch onder duitsche vlag tleek te varen, en dus in geval van oorlog niet eens de toch al bezwaarlijke reis van Cherbourg naar Kampen door Frankrijk en België zou kunnen garandeeren. Derhalve zijn, hoe spijtig het ook was, de laatste toegezegde spreekbeurten, alsmede een voorgenomen lunch met de theologische faculteit van New Brunswick, op 't laatste oogenblik afgezegd, en is het vertrek vervroegd.

Het viel niet gemakkelijk, den amerikaanschen vrienden vaarwel te zeggen. Vele banden zijn gelegd, die, naar ik hoop, zullen blijven trekken. Het aantal dergenen, die kwamen groeten, was zóó groot, dat toen ds Kort van Hoboken (waar de booten der Holland- Amerika-lijn aanleggen), een afscheidswoord spreken wilde, mijn hut veel te klein bleek. Toen' hebben we maar den salon in beslag genomen; de aanblik van den dominee, die staande uit den bijbel voorlas ('t waren de psalmen 120 en 121), was voor enkele geverfde' dames zóó afschrikwekkend, dat ze vrijwillig rechtsomkeert maakten bij den ingang. In stilte heb ik toen ds Kort en den leider van het Hollandsche Zeemanshuis bewonderd, die hun werk ervan maken, schepen te bezoeken: zoo'n enkel zich haastig retireerend dametje Illustreert de groote moeilijkheid van dergelijken arbeid. Overigens hebben we den nog resteerenden tijd aan boord goed besteed: de familie van ds vai\ Halsema maakte enkele kiekjes, en zelfs is er gefilmd. Ook met een broer van Mevrouw Greijdanus ben ik aan boord gekiekt, en natuurlijk met de familie Van Genderen, die me de allereerste èn de allerlaatste oogenblikken met maassluissche, en dus royale hartelijkheid heeft in- en uitgeleid. De laatsten, die van boord gingen, waren de heer Eerdmans, uitgever van de engelsche vertaling van „Christus in Zijn Lijden", prof. Zijlstra van Calvin College, die de vertaling bezorgde, en prof. dr Jellema, die aan Harvard-University filosofie doceert, en ook het afscheidsdlner, met zijn ongeveer tweehonderd gasten, heeft willen bijwonen. Nooit vergeet ik het oogenbliki toen de „Zaandam" zich losmaakte en tusschen 'Vnjheidsbeeld en 'Wallstreet door den weg naar den oceaan ging zoeken. Het laatste gearticuleerde geluid dat van den wal tot mij doordrong, kwam in volle hartelijkheid van het echtpaar Dr Visscher—de Groot te Hoboken, mevrouw Dr Visscher is nog mijn catechisante geweest te Gorinchem. De wuivende zakdoeken kon ik nie meer verifiëeren; maar ook die deden goed. En toen de mijne weer in den zak gestoken was, kwam me voor den geest niet alleen het door ds Kort gelezen Schrift-

gedeelte, maar ook die ééne volzin uit dr Colijn's radio- • rede, die één der laatste gespreksthema's aan boord geweest was: volgens mijn berichtgevers had onze minister-president ons volk opgewekt, niet te vergeten, dat het lot van menschen en volkeren niet in handen van één man ligt, doch in Gods hand. Een goede boodschap, opwegende tegen heel wat enerveerende koplijnen van amerikaansche kranten.

Zoo stond het afscheid van Amerika wel „in het teeken" van de onrust in de volkerenwereld. Ik zag op de spijskaart van een restaurant, kort vóór mijn vertrek, tnet groote letters een opwekking gedrukt staan, om zich eens in te denken, wat er zoo al in Europa en elders te koop was, en dan God te danken voor het voorrecht van te mogen wonen in het vrije Amerika. Ik zag in de bladen een foto van een man, die uit Europa teruggekeerd, den bodem van Amerika bij aankomst kuste. Minder dramatisch, maar met zéker niet minder overtuiging verzekerden mij ook onderscheiden oud-nederlanders van gereformeerde belijdenis het dankgebed schier dagelijks te doen, waartoe die spijskaart van daareven opwekte. Hoezeer de band aan Nederland trekken mocht voor wat het kerkelij k-confessioneele leven betreft, zij zouden toch niet meer kunnen tieren op nederlandschen bodem. Was 't geen fries, die kort jïa'mijii"aankomst, niet met een „Fryslah bóppe", doch met een „Amerika boven" me aan boord kwam?

Nu, na mijn terugkeer, geloof ik dergelijke uitlatingen beter te kunnen verstaan dan in 't begin. Ik meen ook, dat men de plank misslaat, als men ter verklaring van dit vrij algemeene verschijnsel dadelijk en uitsluitend aan den dollar denkt. Zeker, die dollar verklaart veel. Maar lang niet alles.

Hij verklaart wél veel, dat dient gezegd. Ik heb ze ontmoet, van die merkwaardige figuren, die met een paar guldens, soms centen, voet aan wal hebben gezet in de „nieuwe wereld", en daar thans enorme zaken doen. Merkwaardig: er was geen enkel parvenu-type onder. Parvenu's worden in dit land gauw doorzien, ook als ze eens komen overwaaien. Allen, die me van hun snelle, maar moeizame worsteling tot succes vertelden, waren overtuigd, dat in Nederland de kans daartoe hun niet gegeven zou geweest zijn; en als ik tracht na te gaan, hóevele van dergelijke menschen gedurende vele jaren in Nederland, en hóeveel gedurende enkele maanden in Amerika mij tegengekomen zijn, dan ben ik geneigd hun gelijk te geven, niet alleen voor wat farmers betreft in streken, waar ruimte in overvloed is, doch ook voor wat betreft zakenlieden in drukke bevolkingscentra. Wie in Amerika de handen uit de mouw wil steken, — maar dat moet dan ook — die kan verder komen. Ik heb onderscheiden predikanten ontmoet, die alle studiekosten zelf verdiend hebben in vacantietijd: de één was chauffeur geweest, de ander landarbeider, smid een derde, boekverkooper of typist een vierde, enzoovoort. Liever dan op kassen te leunen, hadden zij zelf het geld verdiend. Maar toen enkele amerikaansche studenten me vroegen, of ze ook in Nederland op die manier de kosten van een eventueel studieverblijf zouden kunnen bijeenscharrelen, heb ik geen enkel aanmoedigend woord in deze richting durven spreken. Dollars zijn makkelijker te verdienen dan guldens. En men kan er meer mee doen. Tenminste in het leven. Niet in den dood, d.w.z. als er een begrafenis dient te geschieden. Maar daarover straks. Zoolang men niet aan zijn begrafenis toe is, kan men in Amerika met het geld veel bereiken. Ik heb allerlei huizen bezocht, van bewoners uit onderscheiden „stand". Maar de enorme verschillen in type, bouw, ruimte, materiaal, zooals wij die in Nederland kennen, ontbreken hier. Men kan b.v. aan de parkeerende auto's zien, hoe vol de kerk is; of, hoe groot het aantal arbeiders op de fabriek is; bijna iedere arbeider heeft zijn auto. Bijna elke dominee ook; en maar één keer viel het me ietwat moeilijk, tegen den motor in te spreken, toen een weleerwaarde bestuurder allerlei vragen opwierp over zijn en worden, mogen en moeten, boozen en goeden. Ik wil maar zeggen, dat de motoren meestal geruischloos loopen, en de cars (want „wagens" zijn het ginds niet) voor ons begrip doorgaans prima zijn, ook die van de dominees. Overigens hebben de amerikanen zoo geen last van de mentaliteit, die iemand beoordeelt naar het rammelen van zijn beurs. Ik heb hun dan ook veilig kunnen vertellen, dat in Kampen geen enkele der professoren een auto had. Ze konden 't zich niet goed voorstellen, geloof ik, maar' 't respect werd er niet minder om, of liever, 't werd er niet door verhinderd. Respect krijgen ze iginds overigens alleen maar na verrichte en genoteerde praestatie. Men behoeft dan ook als nederlander niet te probeeren in de verdedigende houding te gaan staan door de opmerking, dat zij auto's, doch wij dienstboden hebben. Inderdaad, een dienstbode ziet men bij onze amerikaansche broeders niet vaak, zoo'n meisje wekt in Amerika dadelijk associaties aan Riverside Park of een andere deftige buurt van New-York, of aan een filmsterrenwijk: in Hollywood kan men afzonderlijke souvenirfoulders koopen met afbeeldingen van de woningen van dit menschenslag. Maar 't ontbreken van dienstboden in gezinnen, die in Nederland er wèl een zouden hebben, wordt allerminst als gemis gevoeld. In de meeste huizen immers is centrale verwarming, die vaak met een enkele vingerbeweging te regelen is; de waschmachine kost geen zweet; voor schoenenpoetserij heeft men den neger in de barbierszaken of op straat; en voor een kleinigheid Worden de kleeren schoongemaakt en opgeperst. Daarop staan de Amerikanen erg. Ook bij de dominees, die Z6 hier vanwege 't zoo goed als geheel ontbreken van preekstoelen of ' derzelver imitatie, van top tot teen kunnen, en ook inderdaad plegen te bekijken: ook uw onderdanige dienaar is aan de kleerencensuur niet ontkomen, en had er erg veel schik van.

Maar men zou zich toch vergissen, en onrechtvaardig zijn, indien men alleen aan zulke factoren dacht ter verklaring van het warme gevoel, dat Amerikanen voor Amerika hebben. Er is zoo heel veel meer. Vooreerst: die vrijheid! Niet voor niets is het 't standbeeld der V r ij h e i d, dat de aandacht van eiken passagier bij aankomst in New-York trekt. Met name in dezen tijd is de amerikaan zich daarvan terdege bewust; en de sterke anti-nazi-campagne, die de pers voert, versterkt dit bewustzijn uitermate. Wie de critiek leest, die zelfs de president Franklin Roosevelt in de pers ondergaat, krijgt wel een levendigen indruk van de vrijheid van het woord. Aan den anderen kant: hoe weinig nierkt men van standsverschil. Mevrouw Roosevelt, de „first lady", schrijft artikelen voor allerlei bladen, waarin over doen en laten van de familie van den president gezellig gesproken wordt. Een eigenaardige trek trouwens: van publieke personen worden graag allerlei bizonderheden uit hun particuliere leven vernomen: in een geïllustreerd tijdschrift zag ik foto's, met zeer openhartige onderschriften, uit een vacantieverblijf, uitgezocht door Prins Bemhard en Prinses Juliana. Ik heb een sterk vermoeden, dat men van het begrip „majesteit" alleen via de film een indruk krijgt, die dan natuurlijk nog wat troebel is. Bureaucratie heb ik hier nergens ontmoet: wel uiterste beleefdheid: een postdirecteur, die noch mijn gastheer noch mij ooit gezien had, kwam in eigen persoon even aanloopen met een paar nieuwe zegels om mee te nemen vóór ze in gebruik kwamen. Een rechter is, tenminste in de rechtszaal, „your honour"; maar op straat is hij: Bill of Al, of Mr zoo en zoo, net als ieder ander sterveling. Het zou, verzekert men, me erg weinig moeite gekost hebben, den president der 'Vereenigde Staten een hand te geven; en zélfs voor die gelegenheid had ik mijn ondanks de vele diners totaal voor niets meegesleepte rokcostuums nèg hebben mogen thuislaten. Als ik me herinner, hoeveel moeite het in Nederland kost, een lijst van genoodigden voor een maaltijd in Nederland saam te stellen (kan A komen, als B ook komt? , kan men C passeeren, als D verschijnt? ), dan bewonder ik de vlotte gemoedelijkheid, waarmee zoo heel vanzelt bijvoorbeeld een afscheidsdiner in elkaar gezet wordt door amerikanen. Niet de „stand", doch de mate van belangstelling geeft in zoo'n geval den doorslag bij de kwestie van al of niet inviteeren. 't Lijkt me gezond. De omgang wordt er zóó door vergemakkelijkt en gezuiverd, dat men al gauw vergeet, zich te ergeren over een vrijgevochten farmer, die, als bij de kerkdeur zijn dominee passeert, hem als de tweede groet met de handen in de zakken en de sigaar in den mond. U kunt zich daaraan stooten, maar moogt toch niet vergeten, dat die zelfde broeder, toen hij nog kwajongen was, nooit een sneeuwbal een volwassene naar het hoofd gegooid heeft en reeds op de schoolbank gedresseerd is in het vrijmoedig publiek spreken. Misschien ontdekt ge hem' straks onder het mannenkoor, dat op beschaafde wijze een paar uitstekende nummers ten beste geeft in de meeting; en allicht staat dan de dominee naast hem te zingen op het platform. Overal treft u de vlotheid en sportiviteit van den omgang; wie een poosje amerikaansche lucht heeft ingeademd, kan er zoo langzamerhand inkomen, dat, toen een acht- JELrig zoontje van ds van Halsema aan den president der Vereenigde Staten een brief schreef, met verzoek, Nederland toch bij te staan ingeval dat land door Duitschland zou worden aangevallen, op dezen brief een heusch, en officieel antwoord binnenkwam; ik heb het stuk zelf gelezen.

Met name de dominees hebben in Amerika reden zich op hun gemak te voelen, wat hun positie als burgers betreft. Ik heb zoo den indruk, dat zij in het „goddelooze" Amerika, indien zij zich tot de overheid wenden zouden met een of andere petitie of protest, gereeder gehoor zouden vinden dan in het „christelijke" Nederland. Als volksopvoeders worden zij door overheidslichamen erkend en ontzien. Dat blijkt b.v. al dadelijk uit de manier, waarop de politie hen bejegent in geval van een verkeersovertredinkje. Ik hoorde een dominee zeggen, dat hij expres op zijn rijbevidjs zijn praedicaat „reverend" had laten noteeren; de politie kijkt dan dadelijk veel vriendelijker. Een ander, die door een rood licht gereden was (zoo heet dat, geloof ik) en aangehouden werd, kreeg, toen hij predikant bleek, alleen maar de vermaning, om voortaan wat minder aan den hemel, en wat meer aan de aarde te denken; het vermaningsobject vertelde 't zelf. Toen in Chicago de bestuurder met de auto, waarin hij me transporteerde, verkeerd manoeuvreerde (een niet geoorloofde wending naar een zijstraat) kwam vol vervaarlijkheid een geweldenaar te paard hem achterop: maar met een sisser liep het af: de bestuurder was een weleerwaarde.

Natuurlijk zit daar allemaal velerlei humanistische overweging achter, te meer in een land, waar het zoo ongeveer behoorlijk is, bij een kerk te behooren, eii waar vrijmetselaren menige kerk frank en vrij toebehooren: ik ben er haast wel zeker van, met theologische vrijmetselaars te hebben geluncht, ook al droegen ze geen opzichtige linten en mutsen, zooals een troepje van die heeren, die het schrijven van mijn eerste copie met amerikaansche reisindrukken, geschreven in den trein, door hun drukte en lawaai bemoeilijkten. Ik onderschrijf natuurlijk de bezwaren, die de Chr. Ref. Church tegen de combinatie van de lidmaatschappen èn van de kerk èn van de loge heeft ontwikkeld. Maar ik had toch wel gewild, dat die nationaal-socialist, dien ik in Erlangen (Duitschland) in de aldaar door de duitsche nazi's bij overrompeling en dus vóór mogelijke ontruiming in beslag genomen vrijmetselaarsloge de nieuwsgierige bezoekers officieel hoorde rondleiden, wat meer van de amerikaansche loges gezien had: hij zou dan misschien niet zóó gemakkelijk de menschen hebben kunnen wijs maken, dat de loge specifiek en uitsluitend een joden-zaakje was geweest.

Respect voor „den mensch", dat spreekt ook in de

begrafenisgewoonten, waarover we het nog even zouden hebben. Ik heb een paar funeral-homes gezien, d.w.z. van die inrichtingen, waar de begrafenis geregeld wordt. Maar met heel wat meer dan het begraven zelf occupeert men zich daar. Zoodra iemand gestorven is, wordt het lichaam weggehaald en naar de funeral home getransporteerd. Natuurlijk is er een medisch attest voor noodig; en dat is maar gelukkig ook; want wie schijndood mocht zijn, die krijgt geen kans op vier dagen voor tijdige ontdekking van den schijndood, doch wordt, is zijn lichaani eenmaal in handen van den (overigens geëxamineerden) directeur der inrichting gekomen, grondig dood gemaakt. Men neemt n.l. alle bloed uit het lichaam; daarna wordt een vloeistof ingespoten, die de lijken, naar men zegt, voor zeer langen tijd conserveert; en vervolgens wordt een bewerking toegepast, van dien aard, dat de gestorvene een voorbeeld van blakende gezondheid lijkt. Ik zag 't lijk van een man, die doodgevroren was: 't leek wel een door de zon gebruinde tourist. Een ouden man: hij zag er uit, alsof hij pas een flesch Rijnwijn verschalkt had. Een oud moedertje: ze leek even te hebben gerust na 't diner. De familie betaalt niet voor de begrafenis: ze kiest een kist, en al naar gelang van den steeds zeer achtenswaardigen prijs, die daarvoor betaald wordt, heeft de begrafenis verder haar meer of minder omslachtig verloop. De kisten zijn praalbedden: zijde, kussens, watten, dekens; heele gevaarten soms. En 't mooiste pakje wordt aangetrokken: men wordt bijvoorbeeld in smoking begraven.

En hier zal ik mijn babbeltje maar afbreken, al heeft het eigenlijk nog niet zijn plaatsje in de rubriek „Kerkelijk Leven" kunnen verdienen. Eerlijk gezegd: ik wil maar uitscheiden ditmaal. Een kwartier geleden kwam de loods aan boord, en we zijn zoo net de nachtboot Hoek van Holland—Harwich gepasseerd, die voor het station nog kalm ligt te wachten. De A.V.R.O.omroeper verkondigt juist, dat 't elf uur is, en voor 't eerst sedert 27 Dec. 1938 verneem ik de bekende stem van den man der radio-nieuwsberichten. Mijn horloge wijst gehoorzaam weer nederlandschen tijd. Al zijn we vlak bij Rotterdam, we mogen toch niet vóór morgenochtend acht uur van de boot. De passagiers zijn in goede stemming. Een amerikaansche dame, die in vijf dagen Nederland zal „doen", betuigde me haar spijt, dat 't donker was, en ze de polders niet kon zien; ze deed me denken aan prof. Bouwman, die in zijn „Amerika" vertelt hoe mooi de amerikanen het hollandsche landschap vonden, toen destijds zijn boot den Nieuwen Waterweg opstoomde. Een andere dame uit Amerika, niet meer ontdekkende dan lantarens even boven den grond, verkocht geestigheden over de skyscrapers, de wolkenkrabbers, van de Hollanders. Een hoUandsch jongetje zei: nóu ken d'r niks mieer gebeuren, hè, pappie?

En ondergeteekende denkt aan ds Kort: psalm 120 en 121.

•Volgende week wel iets anders, misschien wat degelijker dan dit algemeene praatje. Deze copie wordt gepost op de „Zaandam".

K. S.

Liefde en cement; Amerika en Nederland.

Bij mijn terugkomst enkele nederlandsche bladen inziende, vond ik in „De Heraut" een kort stukje van ds W. A. Winckel. Deze haalde uit een amerikaansch orgaan een uitspraak van dr H. Beets aan, waarin deze zijn instemming betuigde met enkele gedachten, die ik in een preek over het slot van 1 Cor. 12 had naat voren gebracht over het gereformeerde begrip van liefde; gedachten, die natuurlijk parallel liepen me( wat ik herhaaldelijk, ook in de pers, heb opgemerkt over het verschil tusschen het vleeschelijke en verwereldlijking-in-de-hand-werkende valsche begrip van „liefde" eenerzijds, en het gereformeerde, kerk-stichtende, den clubjes-geest brekende begrip van „liefde" en „gemeenschap" anderzijds. Dr Beets, die deze preek aanhoorde (dr Sietsma zal wel in z'n volgende kroniek willen meedeelen, dat ze in een presbyteriaansch g e- b o u w, maar niet onder een presbyteriaanschen kerkeraad werd gehouden), dr Beets, zeg ik, was het daarmee eens, en sprak uit, dat verdediging en handhaving van zulke gedachten niet ontbindend, doch samenbindend werken zou. Ze zou als cement kunnen werken.

Dat een zóó met de doleantieworsteling meelevend man als ds Winckel zich voor dit persberichtje interesseerde, is begrijpelijk; want dr A. Kuyper heeft in de bewogen dagen van dezen kerkstrijd het hart van wie tot de gehoorzaamheid terugkeerden, er meermalen door verkwikt. En dat hij het doorgaf in „De Heraut", naast de toch heusch, globaal genomen, eenzijdige berichtgeving van ds Doornbos, eert hem.

Natuurlijk zou ik er niet op terugkomen, indien ds Winckel niet had gezegd: laat ons nu, ook met het oog op de aanstaande synode van Sneek, hopen, dat in deze richting verder gewerkt wordt; „de liefde hoopt alle dingen".

Hier wordt dus publiek de naam van één der in de discussie der laatste jaren betrokkenen in verband gebracht met de voorbereiding der aanstaande synode. Ik heb niet zorgvuldig ds Winckel's rubriek kunnen nagaan, en weet dus niet, of ds Winckel ook andere namen in dit verband genoemd heeft. Er leek me anders wel aanleiding toe, als men „de liefde" alle dingen wil zien hopen. Maar zelfs, indien dit niet het geval zou zijn geweest, heb ik voor ds Winckel's schrijven, en den geest, waaruit hij spreekt, het grootste respect. Inderdaad roert hij een gewichtig vraagstuk aan.

En waar ds Winckel nu tusschen Amerika en Nederland een parallel trekt, daar vidl ik gaarne het volgende opmerken; het is ten deele iets nieuws, ten deele herhaling van wat reeds lang bekend kan zijn.

Het nieuwe is dit: tot mijn groote vreugde is er kort voor mijn vertrek uit Grand Rapids een samenspreking geweest, die ik bijwonen mocht, en waar dr H. Beets praesideerde, een samenspreking tusschen voorgangers der Chr. Ref. Church in Amerika en ds Hoeksema, onzen lezers welbekend, in gezelschap van enkele voorgangers der met hem samenlevende groep anderzijds. Ik verklap geen geheimen ('t staat in amerikaansche bladen) als ik opmerk, dat men uiteengegaan is met het uitgesproken voornemen, om opnieuw te confereeren. En ik geloof, ook wel te mogen meedeelen, dat ds Hoeksema mij gezegd heeft, bereid te zijn, de perspolemiek inzake de algemeene genade op te schorten, haar voorloopig stop te zetten, gedurende) den tijd der conferenties, indien men deze wil voortzetten. Ik citeer uit mijn geheugen, maar geloof niet, ds Hoeksema's bereidverklaring verkeerd weer te geven. Indien men dus wil, kan in Amerika de perspolemiek zwijgen, en voor conferenties plaats maken. Naar mijn meening is zoo iets een weldaad, wanneer men maar over en weer de baan voor publieke gedachtenwisseling v r ij houdt. Met moderaten, naar wie „De Heraut" destijds verwees, heeft dat natuurlijk niets te maken; ik denk, dat ook „De Heraut" ds Hoeksema niet tot de moderaten rekenen zal. Ik acht cement aangebracht. Of men het ook leggen wil, moet blijken.

En nu het oude. Het kan ds Winckel bekend zijn, dat in Nederland een commissie benoemd is om te spreken, en dat daarna één der commissieleden (prof. Hepp) andere commissieleden beschuldigde van allerlei. „De Heraut" heeft dat toegejuicht. Het kan ds Winckel óók bekend zijn, dat, toen ds Veldkamp en anderen aandrongen op samensprekingen, , J)e Reformatie" bereid was die gedachte te steunen. Maai'

„De Heraut" zei: de moderaten wilden altijd spreken; en daarmee werd de zaak afgedaan; ds Veldkamp hulde zich verder, voor wat het essentiëele puntje betreft, in stilzwijgen. Het kan ds Winckel óók bekend zijn, dat ondergeteekende die verwijzing naar dè moderaten afwees, omdat hij juist met prof. Hepp samenspreken wilde, maar dan met vaststelling daarna van enkele punten op schrift; dit leek hem noodig, a. omdat prof. Hepp publiek geschreven had, b. om alle verwijzing naar moderaten en dergelijke afvallige lieden bij voorbaat af te snijden (al hielp zelfs dat niet bij „De Heraut"). Het kan ds Winckel ook bekend zijn (blijkens een uitlating van prof. Greijdanus in „De Reformatie"), dat prof. Hepp voor zulk een samenspreking met schriftelijke vaststelling van tevoren geenszins door mij nog aangewezen punten niet te vinden was. Bij herhaling bleek het me onmogelijk, hem daartoe te bewegen. En natuurlijk heb ik, ook als commissielid,

de consequentie daaruit getrokken. De commissieleden weten dit.

Zou ds Winckel mij nu eens willen zeggen, of, waar de liefde èlle dingen hoopt, hij nog een weg weet, die uitnemender is! Hij kan in „De Heraut" of in „De Reformatie" zijn meening wat mij betreft volledig gepubliceerd zien. Ik zal afwachten, of ds Winckel op deze welmeenende vraag wil antwoorden. Zoo ja, dan ga ik voorloopig niet verder met mededeelingen; zoo neen, dan moet ik nog wel iets meer zeggen over aangelegenheden, die sommigen reeds in de pers vagelijk aanduidden — blijkbaar op grond van losse ge­

ruchten..: . fel--.'.-, K. S.

Calvijn over de samenkomst te Jeruzalem.

Op Hand. 15 : 6 schrijft Calvijn: „Laat ons overigens weten, dat hier ook de vorm en orde bij het samenkomen van Synodes van Godswege voorgeschreven wordt, wanneer er eenig geschil ontstaan is, dat niet op andere wijze bijgelegd kan worden. Want hoewel er zich dagelijks velen tegen Paulus verhieven, heeft alleen deze twist, uit welken gevaar van eene ontzaggelijke ruïne dreigde, en die reeds tot vijandelijke gevechten voortgeschreden was, hem naar Jeruzalem gevoerd".

Hier spreekt Calvijn van een Goddelijk voorschrift: divinitus praescribi = van Godswege voorgeschreven worden. Waarvan? Van het houden van Synodes? Niet rechtstreeks, maar van den vorm en de orde in het samenkomen van Synodes: forma et ordo in cogendis synodis, d.i. de vorm en de orde, waarin het bij het samenkomen of houden van Synodes moet toegaan. In het voorafgaande heeft hij de opmerking gemaakt, dat Lucas niet zegt, dat de geheele gemeente te Jeruzalem besliste, maar de apostelen en ouderlingen. De gemeente kan wel bij de disputen tegenwoordig geweest zijn, maar de ambtsdragers waren de rechters. „Lucas zegt niet, dat de geheele gemeente samenvergaderd was, maar degenen, die in kennis der leer (doctrina) en oordeel uitblonken (pollebant), en die krachtens hun ambt de wettige rechters over deze zaak waren. Het kan wel zijn, dat in tegenwoordigheid van het volk (plebs) het twistgesprek gehouden is. Maar opdat maar niemand zou meenen, dat de gewone geloovigen (vulgus) tot de behandeling der zaak toegelaten zouden zijn, noemt Lucas uitdrukkelijk de apostelen en ouderlingen: zooals zij meer geschikte beoordeelaars (cognitores) waren."

Calvijn handelt met deze woorden dus in de eerste plaats niet over een Goddelijk voorschrift, dat er Synodes moeten gehouden worden, maar hoe zij gehouden moeten worden, in welken vorm en in welke orde, op welke wijze het daarbij moet toegaan. En hij zegt, dat Synodes slechts gehouden moeten worden, wanneer een geschil niet op andere manier , tot oplossing gebracht kan worden. Paulus ging toch alleen vanwege dezen tvdst naar Jeruzalem, hoewel er dagelijks velen tegen hem in verzet kwamen. Maar nu dreigde een groot gevaar van scheuring of ondergang der kerk.

Daarmede is natuurlijk het houden van Synodes niet maar van Godswege geoorloofd verklaard, doch in bepaalde gevallen ook als door Hem voorgeschreven aangewezen. Bij gevolgtrekking valt dat uit Calvijn's woorden af te leiden, al wordt het er ook niet rechtstreeks door uitgesproken.

Maar welke macht zulke Synodes dan hebben, is daardoor nog niet bepaald. Allerminst, dat die Synodes, ook wanneer zij zich geheel houden aan Gods Woord en bij hare uitspraken louter op dat Woord rusten of steunen, iets meer geven dan eene rechtsbeslissing, welke doet weten, hoe het van Godswege, in het licht der Goddelijke openbaring, met een geschil staat. Er is niet mee gezegd, dat de macht van zulke Synodes bovendien het karakter draagt van overheidsmacht, die zou mogen dwingen, en over de door afgevaardigden samengekomen kerken met. hare ambtsdragers en leden gebiedend en heerschend zou mogen optreden. Matth. 20 : 25—27.

Wanneer eene Synode zich echter niet geheel aan Gods Woord houdt, en hare uitspraak of beslissing niet met dat Woord overeenstemt, heeft zij geenerlei macht van Godswege. Dat geeft Calvijn meermalen duidelijk te kennen. Eene Synode heeft geene macht of autoriteit van zichzelve, maar alleen van de overeenstemming harer uitspraken met Gods Woord. En naar dat Woord moeten dan ook door een ieder hare beslissingen beoordeeld worden, „...zoo dikwijls een besluit van eenig Concilie naar voren wordt gebracht, zou ik willen, dat eerst nauwlettend werd overwogen (expendi), op welken tijd het (Concilie) gehouden is, over welke zaak het gehouden is, en met welk doel, welke menschen er deel aan genomen hebben (interfuerint): vervolgens! dat hetgeen, waarover gehandeld wordt, aan den maatstaf van de Schrift onderzocht wordt", Inst. IV, 9, 8.

Het is dus volgens Calvijn maar niet: eene Synode heeft gesproken, en derhalve is het reeds daarmede en zonder meer uitgemaakt, dat het recht en naar Gods Woord is. Op allerlei moet daarbij eerst gelet worden. Eene Synode is nog niet = de kerken in Synode samengekomen. Spreekt eene Synode, dan is dat nog niet steeds Gods stem.

Dat laat Calvijn ook weten in zijne verklaring van Hand. 15, als hij bij vs. 2 schrijft: „Wel hing Paulus niet af van de neiging of gril (nutus) der apostelen, zoodat hij zijne meening zou veranderen, wanneer hij gewaar geworden was (expertus esset), dat zij tegen hem waren: daar hij toch zelfs niet voor engelen wijken zou, zooals hij in Gal. 1 zich beroemt. Maar opdat de goddeloozen niet lasteren zouden, dat hij een mensch was, die al te zeer aan eigen persoon geheeht en trotsch was, en met onwaardige minachting van allen zichzelven behaagde, — daarom — heeft hij zich aangeboden, zooals billijk was en nuttig voor de geheele kerk, om rekenschap van zijne leer te geven. Vervolgens heeft hij zich met vast vertrouwen op de overwinning vóór de apostelen gesteld, daar hij zich overtuigd hield (probe teneret), hoedanig hun oordeel zou zijn: die toch door denzelfden Geest geregeerd werden".

Eigenlijk was het zenden van Paulus en Barnabas door de gemeente te Antiochië naar Jeruzalem voor de zaak zelve niet noodig geweest. Maar dat geschiedde om aan de dwaalleeraars den mond te stoppen. „Toch kan hier gevraagd worden, in welke overweging (quonam consilio) de Antiochenen Paulus en Barnabas naar de overige apostelen gezonden hebben. Want indien hun eerbied voor hen — slechts — zooveel kracht had, dat zij onzeker bleven, totdat zij (de apostelen) zich in dezen of in dien zin uitgesproken hadden, was het vertrouwen in hen (Paulus en Barnabas) tot hiertoe verdwijnend gering en niets geweest. Maar het antwoord is gemakkelijk. Daar zij wisten, dat alle apostelen evenzeer door den éénen Christus met dezelfde opdrachten gezonden waren en met denzelfden Geest begiftigd, waren zij stellig overtuigd aangaande den goeden uitslag. En het is niet twijfelachtig, of deze raad is gegeven (profectum) door rechtschapen en moedige mannen, voor wie het allerminst verborgen was, dat de naam van Petrus en Jacobus ten onrechte door windbuilen voorgewend werd. Derhalve werd door hen niets anders gevraagd, dan dat de apostelen door hunne stem de goede zaak zouden helpen."

Calvijn breidt deze beschouvnng dan uit tot alle goede Synodes, die er van den aanvang af gehouden zijn. En hij schrijft: „Tot dat doel zijn alle heilige Synodes van den aanvang af bijeen gekomen, opdat ernstige en in Gods Woord behoorlijk geoefende menschen de geschillen zouden oplossen, niet naar eigen wil, msiar krachtens Gods autoriteit. Het is de moeite waard, hierop acht te geven, opdat de Papisten niemand door hun winderig geschreeuw schokken. Om Christus met Zijn Evangelie te begraven en heel het licht der vroomheid uit te blusschen, houden zij ons de Conciliën voor: alsof eenige bepaling van menschen voor eene hemelsche Godsspraak gehouden moest worden. Maar indien de heilige Vaders hedendaags hunne zittingen hielden, zouden zij met één mond uitroepen, dat hun niets minder geoorloofd geweest is, of ook voor den geest gestaan heefi (vel etiam in animo fuisse), dan iets te leeren (tradere = overleveren), tenzij Christus aan de woorden vooruit ging. Die voor hen, evenals voor ons, de eenige Leermeester was... Er is eene harde klacht van Gregorius van Nazianze, dat er nooit een goede afloop van eenig Concilie geweest is".

238 Op vs. 28 schrijft Calvijn: „Wat betreft, dat de apostelen en ouderlingen zich als makkers met den Heiligen Geest verbinden, daarin kennen zij aan zichzelven niets toe los (van den Geest). Maar deze zegswijze heeft dezelfde kracht, alsof zij zeiden, dat de Heilige Geest hun Leidsman en Voorzitter geweest is. Want deze manier van spreken is gebruikelijk igenoeg in de Schrift".

Verder zegt hij, dat de apostelen door dat besluit niets aan Gods Woord hebben toegevoegd, en dat daarbij slechts van eene accidenteele (bijkomstige) uitwendige noodzakelijkheid sprake was, niet van eene innerlijke (d.w.z. in het wezen der zaak liggende). In verband daarmede schrijft hij op Hand. 16:4: „waardoor de dwaasheid der Papisten genoegzaam weerlegd wordt, wanneer zij ons ernstig beschuldigen, dat wij geheel verschillend zijn van Paulus, omdat wij met verachting van de besluiten der kerk, zooals zij zeggen, willen, dat de consciëntiën der vromen alleen door het Woord Gods geregeerd worden, en niet door het willekeurig oordeel (arbitrio) van menschen... Niets minder kwam Paulus in den geest, dan een strik van noodzakelijkheid om de consciëntiën te werpen... Ondertusschen wacht hij zich ijverig, om de vrome zielen niet door wetten van menschen te omsnoeren. Wij beproeven hedendaags dus niets verschillends van Paulus... De apostelen hebben geen nieuwen eeredienst van God verzonnen, geen nieuw geestelijk bestuur uitgeoefend, maar uit het zoeken van den vrede (pacis studio) de heidenen vermaand, om iets toe te geven aan de Joden".

Van hiërarchische overheersching der kerken door deze samenkomst te Jeruzalem weet Calvijn dus niet. Paulus hing niet af van de meening en uitspraak der apostelen. Hij zou zich, ware zij anders geweest, er niet bij neergelegd, noch zijn eigene overtuiging daarnaar gevoegd hebben. Deze samenkomst sprak uit wat in dit geschilpunt was naar Gods Woord en wil, en daarom onderhouden moest worden. Van maatregelen om zich eventueel in de plaats te dringen der plaatselijke ambtsdragers en kerkeraden, of van eenig recht daartoe, spreekt Calvijn niet. De Synodes hebben alleen maar inzooverre macht, als hare uitspraken op Gods Woord gegrond zijn en daarmede overeenkomen. Want alleen Gods Woord heeft gezag over de kerken, maar geene Synode bloot qua Synode, d.i. enkel reeds als samenkomst van kerkelijke afgevaardigden.

S. GREIJDANUS.

De Groote Catechismus van Zacbaiias Ursinus. (XXXIII.)

Van het Avondmaal des Heeren.

295. Wat is hei Avondmaal des Heeren?

Het is een uitdeeling en gebruik van brood en wijn in de vergadering der geloovigen, gedaan tot gedachtenis van Christus; ingesteld door Christus, opdat Hij door dit teeken zou betuigen, dat Hij zoo zeker mogelijk aan de geloovigen, die dit brood en dezen wijn nuttigen, Zijn lichaam en bloed ten eeuwigen leven meedeelt, opdat het verbond, in den Doop met God aangegaan, voor hen voortdurend van kracht zij.

296. Waarin verschilt het Avondmaal des Heeren van den Doop?

Zij zijn teekenen van hetzelfde verbond en dezelfde genade.

Maar de Doop betuigt, dat dit verbond naar waarheid door God met ons is aangegaan; het Avondmaal evenwel vernieuwt het verbond herhaaldelijk, en bevestigt bovendien, dat het in eeuwigheid van kracht zal zijn.

Daarom wil de Heere, dat de Doop maar éénmaal in (ons) leven gezocht wordt, maar dat het Avondmaal dikwijls bij herhaling gebruikt wordt.

G. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELUKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's