GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De pruikentUd In woord en prent.

Van hoepelrok en pruikentooi, red. Prof. Dr A. A. van Schelven. — G. F. Callenbach N.V., Nijkerk.

Langen lijd is de achttiende eeuw stiefmoederlijk bedeeld in de literatuur. Sleclits enkele romans — o.a. van Van Lennep — vroegen aandacht voor dit „vervaltijdperk". De er aan voorafgaande „Gouden Eeuw" genoot de volle belangstelling van geleerden en kunstenaars en deze was alleszins verklaarbaar. De er op volgende eeuw staat nog zoo dicht bij ons, dat wij onze oogen er moeilijk van kunnen afwenden, daar onze üjd er de voortzelting van is in vele opizichten.

Meer en meer echter komt de achttiende eeuw haar rechten opeischen. Het tijdperk dat volgde op dat van het ontstaan onzer zelfstandige republiek, met haar machtigen handel en bloeiende kunsten, en dat voorafging aan het jonge Koninkrijk met zijn toenemende industrieele beteekenis^ kan toch niet sledits een vervaltijd geweest zijn. De geweldige omkeer in staatkundig en geestelijk opzicht is in dien tijd immers voorbereid en deels begonnen. Reeds een tamelijk oppervlakkige beschouwing zal doen zien, dat er eer van overgang dan van verval moet gesproken worden. Staatkundig bezien, gaat de regentenregeering zich consolideeren door contracten en correspondentie, maar juist daardoor wordt het einde der oligarchie verhaast en zal uit de vernedering van het - stadhouderlijk bewind, de idee van een koningschap der Oranjes geboren worden. De denkbeelden ontsproten aan Aufldarung en rationalisme vervulden de hoofden der met fraaie pruiken uitgedoste patriotten. Hoe veelomvattend het geestelijk leven van deze miskende periode onzer geschiedenis was, laat o.m. het groote werk van Prof. Wille' over Van Goens en zijn kring ons zien.

Wanneer een uitgever het waagt deze eeuw den lezers te doen bezien in een aantal novellen en kunsthistorische bijdragen, verlucht met aquarellen en penteekeningen, verdient deze poiging op zich zelf reedis aandacht en waardeering. De titel: „Van hoepelrok en pruikentooi", wekt aanstonds het vermoeden, dat de teekening van het uiterlijke leven meer dan de geestelijke achtei-grond ervan, bij de samenstelling van dit groote boek beoogd werd. De redacteur, Prof. v. Schelven, erkent in zijn inleidend woord de moeilijkheid, om een volkomen beeld dezer eeuw te geven in een aantal literaire novellen. Het laatste artikel, dat eveneens van de hand van dezen bekenden historicus is, vult een leemte aan, maar laat tevens gevoelen, dat er in de bijdragen lang geen volledig beeld van den pruikenüjd is gegeven.

Wanneer hij nagaat: „Hoe dacht en voelde een 18de eeuvsrer? " geeft hij' een wel is waar kort, maar toch zeer overzichtelijk beeld van den achtergrond van het dagelijksclie leven. En dan voelt men te meer het gemis van een beschouwing over de literatuur van dien interessanten tijd, als weergave van wat er omging in de harten en hoofden dier fraai gekleede personen van de prenten.

Maar het zou onbillijk zijn, de tekortkomingen van dit werk breed uit te meten. Het is immers geen wetenschappelijk werk in de eerste plaats, al staat er een wetenscliappelijk arükel in naast enkele popiüair-wetenschappelijke, kunsthistorische uiteenzettingen. Het doel van het boek is slechts, de belangstelling op te wekken voor een tijd, die op zijn zachtst gezegd, zeer interessant is geweest. En hiervoor dienen de novellen en de platen. Deze laatste, naar aquarellen, geven in zachte, mooie tinten een kleurrijk beeld van den tijd en worden verklaard door korte kunsthist'otische artikelen. Zeker niet minder goed zijn de zwarte teekeningen, die den tekst illustreeren der novellen en een aparte bekoriug geven aan het geheel.

Het smaakvol verzorgde uiterlijk lokt tot lezen aan, temeer daar de namen: Van Zeggelen, Ignatia Lubeley, Kuyper—Van Oordt e.a. door historischliterair werk reeds een bekenden en goeden klank verworven hebben. Van enkele der novellen zou men kunnen zeggen, dat ze evengoed in ©en anderen tijd zouden kunnen spelen, dat'hun inhoud niet het beeld der achttiende eeuw verduidelijkt, doch hoepelrok en pruik alleen naar deze eeuw verwijzen. Ten deele is dit waar, maar kan dit niet van heel veel historische bij: dlragen, die niet op wetenschappelijke gegevens steunen, worden gezegd, zonder dat het aan hun waarde afbreuk doel? De mooie schets van Wouter van Riesen over „Een Groningsch student uit de 18de eeuw", is er niet minder goed om, al wordt het stxidenlenleven er niet in beschreven zóó, dat het eigensoortig leven van den student in een kleine academiestad er uit naar voren komt.

Marie van Zeggelen, die zich op meer historisch gedocumenteerd terrein begeeft, weet een goede schets te ontwerpen van het huiselijk leven aan het prinselijk hof te Nijmegen en wekt sympathie op voor den aarzelenden prins en zijn cordate echtgenoote. Van de aanhouding der prinses bij Schoonhoven geeft zij een uitstekend reUef.

Meer diepte zou men wenschen te zien in de teekening van Kaat Mossel, wier Oranjeliefde toch typeerend is voor den geest onder het lagere volk. Haar proces en haar advocaat, Bilderdijk, hadden een karakteristieke schets verdiend.

De romantische trek der 18e eeuw is gelukkig niet verwaarloosd. Albert Kuyk schrijft een boeiend, griezelig verhaal over de „Spaansche Krullen", waarin hij de republiek opneemt in het West-Europeesche leven van den pruikentijd.

Op geestige wijze doet dit eveneens .lohan van der Wonde met zijn novelle „Manuel Mansfield". De beruchte avonturier der Fransche mémoires, herleeft hier in den schuchteren jongeman, door de grUlige fantasie van zijn zuster tot een legendarischen avonturier verworden. Satyrisch weet hij den 18en eeuwschen avontmner te ontleden tot een fantasie^schim der romanverhalen, die niet eens meer de legende-vorming kan vernietigen door zijn wezenlijke persoonlijkheid.

Dikwijls bekruipt ons, 20ste eeuwers, bij het lezen van verhalen uit het verleden een aangenaam gevoel, van niet in zulk een aditerlijken of belachelijken tijd geleefd te hebben. Hoe ongepast dit ook moge zijn, begrijpelijk is het toch wel. ; Het zijn slechts weinigen, die zich zoo in de schoonheid van het verleden kunnen inleven, dat weemoed over het vergaan daarvan hen overvalt. Tot hen behoort Mevr. Kuyper-Van Oordt, die met haar verbeelding gaarne verwijlt in de oude patriciërshuizen en de sfeer die daar hangt zoo zuiver kan weergeven. Zij moet er zich over heen zetten, dat de moderne pui van een modezaakie den gevel van een patriciërshuis gaat "verknoeien, en dat de nazaat van een oud burgemeestersgeslacht op een bovenkamertje uit familiepapieren de vergane glorie van zijn regentenfamilie zit te overpeinzen. Maar als haar dat gelukt is weet ziJ! een fijngevoelig, humorisüsdi verhaal te sclarijven, waarin de pruikentijd met lief en leed op het leven betrapt wordt. Zoo kan fantasie een lieter beeld geven, dan een beroep op de werkelijikheid zelf, zooals Ritter het doet, die uit de spectatoriale geschriften van dien tijd, het ziekzija der gepruikte menschen besdirijift. Immers, de Spectators maken belachelijk, geven overdreven voorstellingen, parodiëeren dikwijls. Daar komt bij', dat veel van wat nu kwakzalverij is, toen we^ tensichap was en dat de wetensdiap nog tegenover zoovele raadsels stond, dat bij' onmacht van den medicus, de kwakzalver al spoedig geraadpleegd werd. Het artikel bevat veel aardige voorbeelden en bijzonderheden, maar laat te weinig zien het ernstige streven van medici, om met hun beperkte middelen te doen, wat mogelijk was.

Er zou veel meer van dit boek kunnen gezegd worden, daar elk der bijdragen haar eigen verdiensten heeft. Dikwijls stelt een verzamelwerk teleur, omdat alles te veel in een onnatimrlijk raam gezet wordt. Hier vindt men ook een bonte, verscheidenheid van kunst en wetenschap in oriversneden en verdimden toestand, maar zoo ge^ mengd, dat er een smakelijk geheel ontstaan is. De fraaie uitvoering en de goede inhoud vo^-mden een prachtwerk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's