GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT EN DOOR OF VOOR EN ZONDER HET GELOOF.

V.

door Prof. Dr S. GREIJDANUS.

Datzelfde geldt van wat het Praeadvies schrijft over zekere verwaarloozing van de niet-verkoren doopelingen door de eerste doopvfaag. Het zegt, blz. 24: , , Immers heeft de doopvraag de uitzonderingen — de niet-verkoren doopelingen — veirwaarloosd". Eilieve, waar vindt mén in dat doopsformulier, en in die eerste doopvraag, ook maar eenig spoor van zulk eene verwaarloozing? Evénzoo wanneer Prof. Dr F. W. Grosheide in zijn „Rapport" over voorstellen tot wijzigingen van de leerbeslis- .singen inzake verbond en genade, blz. 5, wel zegt, dat in het voorgebed voor den doop , , dit uw kind" niet verstaan moet worden van een soort complex, maar van de kinderen individueel, doch.er dan tusschen haakjes bijvoegt; , , {de uitzonderingen daargelaten)". Daarmee is ineens voor lederen doopouder en yoor elk te doopen kind alle zekerheid of vastheid ondermijnd en weggeslagen. Elk kind kan dan toch tot die uitzonderingen behooren. Hoe weinig dan die uitzonderingen mochten wezen, het zou er niet toe doen. Al ware er ten slotte maar ééne uitzondering, dan bleef er voor geen doopeling, noch voor eenig ouder ten aanzien van zijn kind, eenige goede grond voor troost en stellige wetenschap. Te minder nog, nu de historie en ervaring zoo vele , , uitzonderingen" doen zien. Dan bleef er niets over dan gissen, veriiioeden, wenschen, hopen, min of meer verwachten. Grond voor dringen was er dan ook niet, evenmin als grond voor pleiten.

Waarlijk, de Praeadviesleer, de Synodeleer, leidt ons geheel van de Gereformeerde verbonds- en sacramentsleer af, en voert ons gansch en al in een moeras van dwaalleer, waarin we niet geloovig staan kunnen, maar wegzinken in onzekerheden en gissingen, zonder eenige objectieve stevigheid om ons aan vast te grijpen. Klimt dan de bange vraag in ons op, bij het zien van onze zware schuld en diepe verdorvenheid: Zou Gods heilsbelofte ook mij persoonlijk gelden? Dan kunnen en moeten we tot onszelven zeggen: Ja, als gij niet tot de uitzonderingen behoort. Stellig, als gij uitverkoren zijt. Gewis, wanneer gij wedergeboren zijt. Ontwijfelbaar als gij dat iets deelachtig zijt, , .waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden". Dan, zeker, dan geldt die heilsbelofte Gods ook u persoonlijk. Maar vraagt ge dan, hoe zal ik dat te weten komen? Dan moet het antwoord luiden: daartoe moet ge uw innerlijk onderzoeken, of ge daar ook de sporen dier verkiezing, de werkingen dier wedergeboorte, eenig blijk van het bezit van dat iets, eenig teeken dat gij niet tot de uitzonderingen behoort, kunt gewaar worden. En zucht ge dan: Maar mijn innerlijk is zoo onstandvastig en zoo wankel, daarbij zoo duister en meermalen nog onpeilbaarder naarmate ik dieper poog door te dringen, zoodat ik het ééne uur en den eénen dag dit meen te gevoelen of merken, maar het andere uur of den anderen dag mogelijk iets gansch anders. Is er dan niet iets objectiefs, buiten mijn eigen binnenste en innerlijk beleven, waardoor ik zou te weten kunnen komen, of Gods heilsbelofte ook mij persoonlijk betreft? Dan moet u volgens Praeadvies en Synode geantwoord worden: dat kunnen wij u niet aangeven. Want ja, gij zijt gedoopt. Maar het is juist de vraag, of uw doop de volle doop is, de doop met de heilsbelofte. En gij behoort tot het verbond. Maar het gaat er nu over, of gij slechts naar het uiterlijke tot dat verbond behoort, tot dat verbond naar zijn uitwendige zijde alleen, of ook tevens naar zijn inwendige zijde. En gij zijt een kind der gemeente en van geloovige ouders. Jawel. Maar ge dient daarbij te weten, dat gij niet tot de uitzonderingen behoort. En gij moet dat , , iets" deelachtig zijn. Maar wat is dat iets? En waaraan is het bezit van dat , .iets" te kennen? Is dat iets binnen in het hart, of is dat iets objectiefs buiten mij? We zien het, hier is geen weg, geen middel, geen objectief iets, om tot eenige zekerheid te mogen komen. Aan verbond en doop is hier geen houvast te krijgen. Tot stilling van het onrustige en gejaagde hart kunnen zij niet dienen. En heeft God ze toch ook niet daartoe gegeven?

I Nu- moeten we pok eens zien, hoe Praeadvies, en derhalve ook Synode, met onze Gereformeerde belijdenisgeschriften en liturgische formulieren omgaan. Dat Praeadvies zegt maar, als ware het zoo duidelijk mogelijk, en als kon geene tegenspraak geleverd worden: „Immers heeft dè doopvraag de uitzonderingen — de niet-uitverkoren doopelingen — verwaarloosd", blz. 24. Immers? Waar komt dat immers vandaan? Waar steunt dat op? Waar vloeit dat uit voort? Waarin heeft dat zijn recht en zijn steun? Niet in die doopvraag, zelfs niet in het allerminste. Die doopvraag zegt eerst: , .hoewel onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen zijn". Dat geldt van alle kinderen zonder uitzondering, ook van alle kinderen der gemeente of geloovigen. Hierbij is niet één enkele uitzondering onder de geheele menschheid over de gansche aarde, van vroeger eeuwen, en v^an die nog geboren zullen worden. De Heere Jezus alleen had geen erfschuld, noch erfsmet. Maar Hij was en is ook de Zone Gods, en werd ontvangen uit den Heiligen Geest. Maar anders geldt deze erkentenis van alle jonggeborenen in volstrekt alomvattenden zin, ook van alle , , onze" kinderen, de kinderen der gemeente of geloovigen, met niet ééne uitzondering. Wanneer dan verder in die doopvraag gevraagd wordt: „of gij niet bekent, dat zij in Jezus Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen? " waaruit blijkt dan, dat dit , , zij" kleiner van omvang is dan dat onbeperkte , , onze kinderen" in het begin dier vraag? Nergens'uit. Waaruit blijkt, dat die , , zij" niet al de eerst , , onze kinderen" genoemden ornvat? Nergens uit. Waaruit blijkt, dat hier uitzonderingen bij dat , , zij" verwaarloosd werden? Nergens uit. Heel dat spreken van , , de uitzonderingen verwaarloosd" is maar verzinsel van het Praeadvies, dat allen goeden grond mist, evenals dat van , , de uitzonderingen daargelaten" van Prof. Grosheide ten aanzien van de woorden , , dit Uw kind" in het gebed vóór den Doop. Tot die bewering komen de Heeren van het Praeadvies slechts door hunne bepaling van den zin der woorden , , in Christus geheiligd", als , , iets, waaraan de zaligheid onlosmakelijk is verbonden", blz. 17. Maar juist ook over de beteekenis dier woorden gaat de strijd. Zooals zij daar staan in de eerste doopvraag, en gelijk zij daar voorkomen in het geheele doopsfor- , muiier, kan niemand niet recht tot die beteekenis besluiten. Dat , , Immers" van het Praeadvies, blz. 24, mist allen goeden grond.

En evenzoo met de bewering op diezelfde bladzijde, dat het doopsformulier de eerste doopvraag zoo heeft geformuleerd, dat de nietuitverkorenen doopelingen er niet in zijn begrepen. Dat is enkel phantasie van den Praeadvies-steller met zijn medecommissieleden, die louter in het luchtledige zweeft, en waartoe hij alleen maar gebracht is door zijne foutieve opvatting van het „geheiligd in Christus". Voor alle dergelijke beweringen ontbreekt in doopsformulier en doopvraag alle grond en aanleiding. En insgelijks met betrekking tot het zeggen, dat die doopvraag aan de niet-uitverkorenen doopelingen , , het recht" tot den doop , , in zijn vollen, diepen zin niet toekent", blz. 24. Dat zijn niet dan ongegronde beweringen, om maar eigen gedachten over dat , , in Christus geheiligd" in het doopsformulier en de eerste doopvraag in te leggen, en eigen meening als zin van doopsformulier en doopvraag voor te stellen als de natuurlijkste zaak ter wereld, hoewel die meening veeleer de ongerijmdste zaak moet heeten. En niets beters kan gezegd worden van het praatje van tweeërlei doop, een , , vollen" doop, en een niet-vollen doop, een doop met de heilsbelofte, en een doop zonder die heilsbelofte. Daarvan weet dat doopsformulier totaal niets af, en daarvan weten onze Gereformeerde belijdenisgeschriften niet af, ook' niet het minste. Dat is altemaal dwaalleer van dit Praeadvies met wie zich daar achter stellen, en verloochening van de Gereformeerde Sacraments- en doopsleer, waardoor de Gereformeerde geloofsleer vervalscht, en de Gereformeerde kerken nu verscheurd en verwoest worden.

* Wanneer de Heeren van het Praeadvies en van de Synode eerlijk en oprecht handelden, moesten zij er rond voor uitkomen, dat het doopsformulier en de eerste doopvraag en onze Gereformeerde belijdenisgeschriften hunne opvattingen niet uitdrukken, en dat zij daarom moesten komen met bezwaarschriften tegen dat formulier en die vraag, om te zoeken, die in hun geest gewijzigd te krijgen. En eyenzoo moesten zij dat doen ten aanzien van onze Gereformeerde belijdenisgeschriften. Zij moesten en mochten dan niet trachten op slinksche wijze hunne opvatting in doopsformulier en doopyraag in te leggen, hoevrel beider woorden

die als natuurlijkerwijs uitsluiten, om vervolgens die eerst er ingelegde- meening er dan als vanzelfsprekend uit te halen met een „Immers".

Niemand kan het dezen Heeren kwalijk nemen, wanneer zij bezwaren hebben tegen doopsformulier en doopvraag, en tegen de Gereformeerde doopsleer, of Sacramentsleer in het algemeen; en dat zij deswege komen met hun gravamina daartegen. Dit laatste zou, dan eerlijk handelen zijn, en van mannenmoed getuigen. Maar zoo doopsformulier en doopvraag verdraaien, , om er in en uit te lezen, wat er in het geheel niet in staat, is even ongeoorloofd als het doen dergenen, die de Heilige Schrift mishandelen om hunne gedachten en voorstellingen in haar woorden te leggen en als Schriftuitingen naar voren te brengen, met verdraaiing van hetgeen er werkelijk geschreven staat.

Men moet onderscheiden tusschen Doop en Doopseffect, evenals tusschen Evangelie en Evangelie-uitwerking. Het Evangelie dat van Godswege tot de menschen gebracht wordt, is één. Maar de uitwerking van dat eéne en zelfde Evangelie is niet bij allen dezelfde. Den een werkt dat Evangelie ter zaligheid, den ander ter veroordeeling. Het is eene reuke des levens ten leven, maar ook eene reuke des doods ten doode. Maar dat zegt niet, dat dit Evangelie tweeërlei is, en dat tot den één een „vol" Evangelie komt, maar tot den ander geen vol Evangelie, en dat daardoor de uitwerking zoo onderscheiden is. Dat is de ongereformeerde leer van het Praeadvies, al heeft het zijne leer vanden doop niet toegepast en uitgewerkt ten aanzien van het Evangelie.

Zoo is ook alle naar Gods ordinantie gedoopten doop één en dezelfde, maar het effect of de uitwerking van dien éénen doop is niet bij alle gedoopten gelijk. Bij den een is dat effect heil, bij den ander onheil. Niet omdat de doop des eenen een andere is dan die van den ander. Er is maar één doop door den Heere gegeven en ingesteld. Maar wanneer ik goed voeder geef aan twee dieren, doch het eene dier eet het op, maar het andere vermorst en vertrapt het, dan is de uitwerking van dat voeder wel verschillend. Door het eene wordt het dier gevoed, doch het andere wordt nutteloos verdaan. Maar dat komt niet van dat voeder, alsof het eene voeder verschillen zou van het ander, het eene goed en vol voeder zou zijn, doch het andere niet goed noch vol, maar door het onderscheiden doen dier beesten met dat zelfde voeder.

God laat allen, die naar Zijne ordinantie gedoopt worden, met denzelfden doop^ doopen. Er is in dezen maar één doop. Maar'niet aller houding tegenover, en handelen met den doop is gelijk. En vandaar het verschil van effect van den doop. De een neemt dien doop geloovig aan en is er geloovig mee werkzaam, en geniet er alzoo heil van. Dat komt door de werking des Heiligen Geestes, Die hem innerlijk bewerkt om geloovig dien doop te ontvangen en in het geloof er mee werkzaam te zijn. De ander acht zijn doop niet, is er niet geloovig mee werkzaam, wil misschien van den God van zijnen doop niet weten, en wordt alzoo door den vloek van dien doop verteerd.

Doch het Praeadvies en zijn steller en indieners en aannemers weten van deze Gereformeerde Doops- en Sacramentsleer niet af, en komen daarom met hunne dwaalleer van tweeerlei doop, een , , vollen" en een niet-vollen, met hun uitzonderingen bij de eerste doopvraag en bij de woorden van het voorgebed vóór den doop, met onverstand en misvoorstelling van den inhoud der bezwaarschriften, met tuchtmaatregelen tegen wie hunne valsche leer niet willen aannemen noch prediken, met verscheuring en verwoesting onzer Gereformeerde

kerken.

(Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's