GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Spits” der Paaschprediking: Geen openbarings-, — doch heils'historie.

Elders, in dit nummer wordt herimierd aan een der vele hedendaagsche schrijvers, die over de „Opstanding" zóó spreken, dat de boodschap aangaande de Opstanding meer wordt dan die omtrent den Opgestane, ja, in feite haar verdringt, zoo niet loslaat.

Het is niet altijd gemakkelijk, de quintessence te vatten van de uitvoerige, beeldrijke, maar aan het voor ons geloof tenslotte essentieele punt doorgaans voorbijgaande redeneeringen, die hedendaagsche theologen inzake de Opstanding voordragen. De „Opstanding", — vaak dient de hoofdletter-vanrespect onbewust als surrogaat voor het ontbreken van het beUjden der opstanding als historisch f e it. De opstanding wordt dan wel aangemerkt als moment in de openbaringsgeschiedenis, doch niet als geopenbaard feit. De één gaat dan uit van Gods spreken over opstanding als feit; de ander van het geloof der kerk aan de opstanding. „Het" predikt, „het" gelooft, zooals „het" regent, en zooals „het" sneeuwt.

En van dit feit, dat „het" predikt en dat „het" gelooft, gaat men dan in zijn spreken over Paschen uit.. Niet van het feit, dat „Hij" is opgestaan, d.w.z. op een bepaald punt van den tijd en in een bepaald stuk van de ruimte weer lichamehjk verrezen is, zijn menschelijk spraakvermogen, zijn lichsimeUjke beweging en een bepaalde door Hem gewilde lichamehjke vegetatiefunctie en wat dies meer zij, heeft hernomen of genomen.

Hier ligt een gevaar, dat wij onderkennen moeten. Wij hebben zelf steeds ons beijverd, om het moment der openbaringsgeschiedenis tot zijn recht te doen komen, en hopen dit te blijven doen. Maar de openbaringsgeschiedenis is niet hetzelfde als de heilsgeschiedenis; en dat wordt wel eens al te zeer vergeten.

Van de heilsgeschiedenis kan niet gezegd worden, dat zij „restloos" geopenbaard werd door God. Wie onder heilsgeschiedenis verstaat: het in den tijd naar vast plan door God successief verwerkeUjken van Zijn gedachten des vredes over ons, en het ten uitvoer leggen van wat Vader, Zoon en Geest, onderling met elkander te rade gaande, en dien aangaande besluitende, hebben vastgesteld als hun werkprogram, bedacht „v ó ó r" den tijd, en uit te voeren in den tijd, die bekent zich tevens, dat van dit heil, en van deze heilsgeschiedenis ons niet alles is geopenbaard. Meer dan de helft is ons niet aangezegd. Wat wij daarvan weten moeten, om God tot zaligheid te kennen, en Hem daarin als onzen God aan te nemen, dat hééft. God ons gezegd. Maar Gods gedachten zijn dieper dan onze gedachten, ook dieper dan onze Hem aannemende gedachten. De volheid van Zijn gedachten en werken kan God aan ons niet „kwijt", om het zoo eens uit te drukken. Nimmer KAN de kennis, die God van zichzelf en van Zijn besluiten en hun inhouden heeft, een „archetype" zijn, waarvan ónze kennis dan „ectype" zou sajn of worden. Archetype is hier zooveel als „stempel", ectype zoo ongeveer hetzelfde als afdruk van dat stempel, hetzij dan — blijvend — als in „was", hetzij dan — voorbijgaand — als in „water", waarin, de afdruk niet langer duurt dan een oogenbUk (Bonaventura). Het menschelijke is nooit afdruk van het goddelijkeji het eindige nimmer van het oneindige, het geschapene nooit van het ongeschapene, hetgeen ten deele is nimmer van hetgeen goddelijk-eenvoudig is. Onze kennis •— zélfs voorzoover haar inhouden betrouwbaar zijn, d.w.z. niet met zonde vermengd, kan nooit verder gaan dan wat God geopenbaard heeft. Toen B. de Moor dit opmerkte, om daardoor een hoog noodige, en nog lang niet ver genoeg gaande correctie aan te brengen in het filosofisch drogbeeld van een archetype-ectype-schema in de verhouding van Gods zelfkennis en onze kennis van God, toen heeft Kuyper, om het archetjrpe-ectype-schema te behouden, zich wel met enkele woorden van De Moor's eenvoudige opmerking afgemaakt, maar de opmerking zelf behield hsiar waarde en klare doorzichtigheid.

En waar nu Gods Raad aangaande de draagwijdte, den actieradius, den inhoud en den zin van de door Hem voorbedachte h^ils- en oordeelsfeiten door ons denken nhnmer ten volle kan worden uitgeput, daar ligt ook in ATiTiE heils- en gerichtsfeiten, die God in den tijd laat geschieden, VEEL MEER, dan wij, ook al waren Wij de meest volleerde bijbellezers, ooit daaruit zouden kunnen leeren en verstaan. Met andere woorden: ook al waren we volmaakte bijbellezers en uitleggers, ook dan moesten we onze prediking over de heilsfeiten nimmer beginnen van uit de openbarings geschiedenis, doch steeds van uit den openbaringsinhoud, d.w.z. de (immers geopenbaarde) heils geschiedenis, voorzoover deze geopenbaard is. Die inhoud is ook de bevolen inhoud der prediking. Het bevel reikt a 11 ij d verder dan ons kunnen, ook in dezen.

Dit alles geldt te meer, omdat wij allesbehalve goede bijbellezers zijn. Wij lezen hem met duizend zonden en gebreken. Ons kennen van het geopenbaarde bUjft altijd ten achter bij, en gaat ten deele en tot op zekere hoogte ook in tégen het door God gewrochte heil. Des te meer om deze reden is het principieel te veroordeelen, als een bedrijf van hoogmoed, indien men de prediking van Paschen, of eenig ander christelijk feest methodisch laat uitgaan van de openbaringsgeschiedenis en daarin laat opgaan. Ze moet tot inhoud nemen de heilsgeschiedenis, en zoo eerbiedig en geduldig mogeüjk de heilsfeiten willen verstaan, d.i. trachten door te stooten tot de grenzen van onze bevattingsmogelijkheid in dezen.

Het zal niet noodig zijn, hier misverstand af te snijden, door expres eraan te herinneren, dat ook de openbaringsgeschiedenis zelf behoort tot de heilsgeschiedenis. Gods spreken omtrent zijn heil is ook zelf administratie van den heilsdienst. Maar de bekendmaking (of openbaring) is toch wat anders dan het bekend gemaakte, in dit verband dus van het bekend gemaakte heil, zelf. HET HEIL IS ALTIJD RIJKER DAN HETGEEN ERVAN GEOPENBAARD WERD. En daarom moet men niet zijn eerste en laatste woord doen zijn: „het" predikt en „het" gelooft, doch: „het is geschied", en: Hij heeft het doen geschieden. Hier wordt „het" herleid tot „Hem", tot God, die leeft en leven wrocht en werkt. H i e r is dat „het" niet iets onbepaalds, (zooals in de uitdrukking: „het" regent), doch iets zeer bepaalds, een zeer bepaald (ofschoon niet ten volle doorschouwde) feit, dat God gewerkt heeft.

Wij merken deze eenvoudige dingen op, omdat we vreezen, dat de algemeene inzinking in de prediking, waartegen de thans vrijgemaakte kringen reeds jaren lang worstelen, maar die in de niet vrijgemaakte hand over hand toeneemt, en natuur- Ujk ook ons bedreigt, deze opmerking noodig maakt.

Och, het klinkt zoo overtuigend, als een der bovenbedoelde schrijvers opmerkt: de oude satisfactieleer (d.w.z. de leer dat Christus aem den Goddehjken Rechter betaald heeft met zijn bloed als Hem voldoening gevende prijs), die oude satisfactieleer heeft het NADEEL, dat ze het gebeuren van Golgotha verlegt van „onze dimensie" naar „de andere dimensi e". Men bedoelt daarmee, dat volgens de oude satisfactie-leer „de spits" der lijdensgeschiedenis gericht is o p G o d. Die „spits" — zoo klaagt men — dringt dan door in de demensie van een verborgen „handel" tusschen God als Rechter, die betaling vraagt en ook noodig heeft ter ééner zijde, en Jezus Christus, die betaUng geeft aan God, ter anderer zijde. Maar, zoo zegt men dan —^ en dat klinkt zoo mooi — „de spits" der lijdenshistorie moet immers vallen in ónze dimensie, dat is, in ónze wereld, met ónze geschiedenis, met ónzen nood en ónze verlossing uit dien nood? En daarom —^zoo heet het dan verder — moeten wij „de spits" der lijdenshistorie op ó n s gericht zien. De hjdensgeschiedenis — we gaan nu citeeren — is een stuk, en wel het meest importante stuk, van Gods openbaring. En Gods openbaring is uiteraard naar ons gekeerd; zij is een daad Gods, die hier in deze wereld iets tot stand bedoelt te brengen. Maar dan kan de hoofdzaak der Ujdensgesehiedenis ook niet liggen in iets, dat zich achter Jezus, a'C h t e r het Kruis, voor ons onzichtbaar, zou voltrekken tusschen Jezus en den Vader. De hoofdzaak der hjdensgeschiedenis ligt in wat zich hier in deze wereld voltrekt. Haar beteekenis ligt niet in geheimzinnige achtergronden, maar op den klaren voorgrond. Tot zoover een hedendaagsch auteur. (Korff.) En hij besluit zijn betoog in dezen met deze woorden: „als wij ons verzetten tegen de satisfactie-leer, dan is het ons daarbij primair te doen om het handhaven van de werkelijkheid der openbaring".

Het komt ons voor, dat de spits van deze schoonkünkende redeneering door ons alleen dan kan worden afgebroken, indien wij ons bUjvend doordringen van het hier boven kort aangegeven onderscheid tusschen heil en heilsgeschiedenis ter ééner zijde, en openbaring alsmede openbaringsgeschiedenis aan den anderen kant.

Nog eens: wij maken die twee niet van elkander los: onderscheiding is nog geen scheiding. En daarom vervalt voor ons ook de klacht van den schrijver, dat op het standpunt der satisfactie-leer de beteekenis der Ujdensgeschiedenis (wij voegen er aan toe: ook van de opstandingsgeschiedenis) wordt verschoven naar „geheimzinnige" achtergronden. Voor zoover God ons zijn heil • geopenbaard heeft (wij zeggen: voorzoover !) is het „geheim" ons ontsluierd en is de „z i n" er van ons bekend gemaakt.

Maar overigens, juist omdat de heilshistorie meerder is en eerder is dan de openbsiringsgeschiedenis, klagen wij er allerminst over, dat haar wezenlijke „geheim" zich afspeelt tusschen den 2i3on en den Vader. „Geheim", nog eens, is hier geen volkomen passend woord, al geven wij gaarne toe, dat noch van Golgotha, noch van Paschen ons de helft is aangezegd. En dan willen wij óók nog ootmoedig e r b ij beUjden, dat van hetgeen ons aange z e g d is wij ook nog niet eens alles zuiver hebben aange h o o r d. Maar onder dit voorbehoud -willen wij bUjven beUjden, en dit niet klagenderwijs, doch iö. blijden jubel, dat het primaire van Goeden Vrijdag én van Paaschmorgen Ugt in de „dimensie" tusschen Rechter en Borg; dat het ligt in den rechtshandel, die zich, ter uitvoering van den eeuwigen vrederaad, voltrekt tusschen Vader en Zoon. Pas daarna treedt de openbaring in „ónze dimensie" binnen, en vertelt ons van dien rechtshandel, die over ons hoofd heen geschied is, zoo veel als ons noodig is tot geloof en tot aanbidding.

Wanneer tusschen schuldeischer en borg de handel zich voltrekt van de betaling van de schuld, die een ander dan de borg gemaakt heeft; of, wanneer tusschen vader en moeder zich de interne handel voltrekt van het afspreken en van het aanschaffen der geschenken, die de kinderen op hun verjaardag zullen krijgen; en, wanneer dan, hetzij die schuldenaar, hetzij dat kind achteraf zou zeggen: nu Ugt de hoofdzaak vEin het „gebeuren" niet in dien handel tusschen schuldeischer en borg, of tusschen vader en moeder, maar de hoofdzaak ligt in de bekendmaking die aan mij geschied is, en de „spits", de „clou", de „kern", het „essentieele"

ligt niet in de dimensie van eischer en borg, van vader en moeder, doch in m ij n dimensie, waarin ik van het gepasseerde bericht krijg;

zou dan iemand zoo'n reactie van den geredden schuldenaar, of van het met geschenken overladen kind iets anders kunnen noemen dan een gprove ondankbaarheid?

Alzóó is het eigenlijk ondankbaar, wanneer theologen de h e i 1 s historie oplossen in de o p e n b a- rings historie. Dit is geen veroordeeling uit de hoogte van een of anderen theologischen mensch, die daar spreekt, doch dè aanwijzing van een onontkoombaar stuk tragfiek. Inzooverre n.l. als de omvang van het heil ^ de inhoud van het heilsfeit breeder is dan deszelfs bekendmaking, ' en inzooverre, als het bij God bekende meer is dan het bij ons bekende, inzooverre is het ver-' smallen van den kring des heils een te kort doen aan de leer der verlossing. En elk te kort doen aan j de verlossing móet wel leiden tot een manco in de leer en de praktijk der dankbaarheid.!

* * * En als wij nu lezen de al kleiner en al korter i wordende preeken van overzee en uit het binnen-1 land; I

en als wij inzage nemen van de tegenwoordige Christelijke meditaties en om de gunst bedelende evangelisatietoespraakjes, die al meer den subjectieven kant uitgaan;

en als wij letten op den steeds magerder wordenden inhoud van die alle, en op de steeds sterker aan den dag tredende neiging om van de oude klanken en van het aftandsch gescholden dogma zich te emancipeeren;

dan willen wij aan onze vrijgemaakte ambtsdragers, inclusief onszelf, toeroepen: houdt toch vast aan het onderscheid tusschen heils- en openbaringshistorie. En schaamt U niet voor het verkondigen allereerst van dien verborgen rechtshandel tusschen Rechter en Borg, dien handel, die op Goeden-Vrijdag den prijs voor onze schuld op het altaar, de toonbank van Gods heiligdom heeft neergelegd, en die op Paaschmorgen den Zoon tot de wereld weer deed komen met den verzegelden brief van z ij n, en nu ook van onze, rechtvaardiging voor God. Bezwijkt niet voor de verzoeking om op Paaschfeest al maar te preeken over leven, leven, leven. Maar begint in Gods naam met de verkondiging van het recht op het leven, dat recht, hetwelk God door het offer en de justificatie van zijn Zoon heeft vrijgeworsteld uit zijn eigen rechtershanden. Of — en nu dalen wij af naar synodale niveaux — laat u niet verleiden tot de heele of halve vereenzelviging van het genade-verbond (opgericht in den tijd tusschen God en zijn volk) en het vrêe-verbond, het pactum salutis („gesloten" in den voltooid tegenwoordigen onvoleinden „tijd") tusschen Vader, Zoon en Heiligen Geest. Maar bezwijkt evenmin voor de verzoeking om het genade-verbond te prediken Bonder in aanbiddenle verbazing op te klimmen tot het vreevérbond. Predikt op Paschen n i e t in de eerste plaats, dat de doods vrees overwonnen is, maar dat de dood overwonnen is. De dood met al zijn , .rechten". Preekt op Paschen niet allereerst, dat de t y r a n der broederen geveld is, maar dat de aanklager der broederen, die hen verklaagde „voor God", (d.w.z. in die „andere dimensie") dag en nacht overwonnen ia, en dit in rechten, en dat hij pas daarom en daarna is „n e d e r g e- w o r p e n". En komt daarna op dat motief van de doods v r e e z e en van die duivelsche t y r a n- n i e. Predikt eerst de rechtvaanligmaking, en daarna de heiligmaking, en d a a r n a de heerlijkmaking: het is de oude indeeling van de stof van den catechismus. Zondag 17. Büjft gereformeerd: eerst schuld, dan smet, eerst staat, dan stand, eerst rechtvaardigmaking, dan heiligmaking, eerst aanklacht ontzenuwd, dan tyrannic gebroken.

Alleen de man, die de „spits" van het ï'aasch- Kebeuren in den hemel door laat dringen, kan echt de „spits" van zijn Paaschpredik i n g laten doordringen in die „dimensie", waar zijn hoorders een kerkbank vullen. Als wij in dezen principieel-dogmatischen strijd kamp geven aan den tegenstander, is de „spits" van onze Paaschprediking afgebroken en hebben wij eigenUjk ons recht om den gereformeerden kansel op Paschen te betreden, verspeeld.

K S

NIEUWE REACTIES OP DE WEIGERfNG DER SYNODE.

Naar vsrlj vernemen zijn naast de reeds gemelde vrijmakingen • in Dordrecht, Ureterp en andere plaatsen, ook nog vrijmakingen geschied in Brouwershaven, Mildam en Katwijk aan den Rijn. Later

bijzonderheden.

K. S.

WASDOM TE DORDRECHT.

Te Dordrecht was reeds een vrijgemaakte kerk, die we eens met vreugde dienden. Thans hebben, na de jongste revisie-weigerende synode vele nog niet vrijgemaakte bezwaarden de eenig juiste conclusie getrokken uit het volharden van deze sjTiode in haar kwaad en het daarboven toe doen. Zij hebben, in grooten getale, onder hen ook weer drie ambtsdragers, aan den synodocratischen Raad een brief geschreven, waarin o.a. dit te "lezen staat:

Na herhaalde pogingen om Uw raad te bewegen de Kerk van Christus, waarover gij gesteld zijt, naar het Woord Gods te leeren en te regeeren, is het ons een oorzaak van groote droefheid, te moeten constateeren, dat U volhardt in de door ons aangewezen zondigen weg.

Thans achten ondergeteekenden den tijd 'gekomen om openlijk uit te spreken, dat zij dat deel van Uw Raad, dat deze brief niet teekende, niet meer kunnen beschouwen als zijnde gehoorzame opzieners, herder en leeraars van de Kerk van Christus, omdat:

1. De reine prediking van het Evangelie in de door God mede onder Uw opzicht gestelde Kerk veelal wordt tegengestaan of in discrediet gebracht;

2. De reine bediening der Sacrajnenten schade lijdt;

3. De kerkelijke tucht wordt misbruikt om de onschuldigen te straffen. In 't kort, omdat Uw Raad niet meer handelt naar het Woord Gods en Christus niet meer wordt erkend als het cenige Hoofd.

Hoewel meerdere broeders en zusters, die dit schrijven onderteekenen, zoowel afzonderlijk als in gemeenschap, zoowel in vergadering als schriftelijk, soms over een tijdsverloop van meer dan een jaar, hun bezwaren bij U hebbeji kenbaar gemaakt, willen wij toch, omdat wij om Christus' wil nog een laatste poging willen wagen Ü van Uw zondigen weg af te brengen, nog eens in dit stuk vorenbedoelde punten nader uiteen zetten.

Nadat inzake leer en „tucht” de noodzakelijke dingen zijn opgemerkt, wordt vervolgd:

Uit het één en ander vloeit voort, dat Uw stilzwrijgende toestemming bij het- valschelijk uitoefenen van den sleutelmacht, waardoor elders troiyve dienaars des Woords alsmede ouderlingen en diakenen zijn geschorst en afgezet en aan candidaten den dienst in het Huis des Heeren werd tegengehouden, U voor Gods aangezicht schuldig stellen. Maar bovendien dat Uw uitwerpen van twee trouwe dienaren des Woords, welke krachtens dat Woord niet mogen worden uitgeworpen, gelijk staat aan het vervolgen van hen, die naar het Woord Gods Zijn kudde willen weiden.

Even later:

Ten einde de door deze zonde ontstane scheur eenigszins in te perken heeft hij (de Kerkeraad) toegezegd stappen te doen in den kerkelijken weg, teneinde de synode te bewegen tot een mildere houding, aldus zijn eigen verantwoordelijkheid trachtend op anderen af te wenden en nogmaals het door hem aanvaardde 'heillooze beginsel van „een synode die het alleen maar voor alle kerken kan doen" onderstrepend.

Al deze dingen nogmaals, na hetgeen meerdere broeders en zusters vele malen zoowel schriftelijk als ihondeling, U hebben gezegd, te moeten herhalen, is voor ons een oorzaak van groote droefheid, maar wij zien in dezen niet op ons zelf, maar alleen op de door God ons, in ons bijzonder ambt en in ons ambt aller geloovigcn, opgelegde roeping.

Al deze dingen met droefheid constatecrend, deelen wij U thans mede: a. Dat wij ons niet langer kunnen schikken onder Uw opzicht, en ons daaraan bij dezen onttrekken; b. Dat wij ons moeten voegen bij de Gereformeerde Kerk van Dordrecht, eerbiedigend het recht en de roeping van de plaatselijke kerk.

Aan de gemeente werd eveneens een missive gericht, waarvan het slot luidt:

Daar zijn in.de eerste plaats degenen, die volledig achter de synode en haar besluiten staan en mitsdien ook achter het openlijk handelen en niet-handelen van den kerkeraad. Hen zouden wij willen aanraden onbevangen b.v. de belijdenisgeschriften, de Institutie van Calvijn, het boekje van W. H. Gispen Sr over de belijdenis en de Kerkenorde te lezen. Deze geschriften stellen op alle punten de synode in het ongelijk. Leest Ü dan ook eens rustig onze kerkgeschiedenis over „Afscheiding" en „Doleantie" en beoordeel dan zelf of, met behoud van eigen karakter, in de Kerkreformatie toen en nu niet veelszins dezelfde geesten openbaar werden. Aan de ééne kant een kerkelijke diplomatie die niet openhartig de bezwaarden tegemoet trad ter handhaving van een valsche eenheid, welke niet is naar Gods Woord en aan de andere kant diezelfde instantie die uitwierp trouwe dienaren en kerkleden, die Gode meer gehoorzaam bleven dan de menschen en die deswege drijvers genoemd werden. '

Daar zijn vervolgens de onverschilligen. Voor hen hebben wij een kort woord. Gods Woord eischt vaii U een positieve keuze. Niet, dat die keuze door Uw onverschilligiheid uitgesteld kan worden, maar in dat geval valt ze steeds negatief uit, d.w.z. ^iiiet naar Gods Woord. Nu U lid bent van een Kerk, die is voortgekomen uit de reformaties der 16e en 19e eeuw, waarin het ging om de vrijheid van allen, die alleen willen buigen onder Gods Woord, is het een stap terug, indien U Uw keuze laat afhangen van een kerkeraad of van een synode, die haar bevoegdheid misbruikt.

Dan is daar de groep ontevredehen, die weten- dat het niet goed gaat, maar die zich toch veelal laten leiden door een zeker gevoel. Nu zeggen we niet, dat ge Uw gevoel moet uitschakelen, maar we zeggen wel, dat Uw ontevredenheid in kerkelijke zaken nooit mag leiden tot berusting. Zoo lang de kerk op aarde bestaan heeft en nog bestaan zal, zullen zijn bijzondere ambtsdragers en zij die „het ambt aller geloovigen" dragen, fouten en vergissingen begaan en juist komt de liefde hierin openbaar, dat door broeders en zusters die fouten worden aangewezen. En als dan geen herstel volgt, maar de Kerk in haar ambtsdragers volhardt in de zonden (en immers de zonde baart zonde), dan hebt gij de eisoh van God ontvangen Om U van die zonde vrij te maken, anders verscheurt ook gij het lichaam van Christus.

En ten slotte daar de groep bezwaarden, die waar­ achtig ernst hebben gemaakt met de reformatie van de achter ons liggende jaren en die, de één door zijn positie meer en de ander minder, de strijd tegen de deformatie intens hebben meegeleefd. Broeders en zusters, de keuze is thans niet moeilijk: óf U te voegen bij hen die alleen Christus als het Hoofd der Kerk aanvaarden, en die weigeren aan de synode een macht toe te kennen die Christus alleen aan de plaatselijke kerkeraad heeft willen verleenen en waar dus getrouwe herders hun opdracht kunnen blijven uitvoeren, óf te blijven daar waar om-der-wille van de waarheid getrouwe herders worden uitgebannen.

De keuze wordt gemakkelijk, want door het geloof hebben wij de vrede des harten in gehoorzaamheid aan 't gebod.

Wij hebben tevergeefs gewaarschuwd en zijn daarom nu tot een beslissing gedrongen. Temeer im door de jongste synode, ondanks alles, de vonnissen toch werden gehandhaafd, in ivelke beslissing wij om des gezvetens wil niet kunnen berusten. " ' ' '

DAT IS HET EENIGE PASSENDE ANTWOORD OP DE WEIGERING VAN REVISIE.

VREUGDE IN DORDRECHT; TWEEDE VRIJMAKING.

Elders in ons blad vinden onze lezers een bericht aangaande Dordrecht. Niet slechts de onderteekenaars van het door ons vermelde stuk, maar (zooals uit latere medeelingen bUjkt) ook nog „onderscheidene" anderen, tezamen een groot getal, hebben zich thans, na de jongste synode der synodocraten, vrijgemaakt. Zij begrepen, dat, nu nóg sleeds de in-droeve en ongoddeUjke schorsingen Qoor haar werden gehandhaafd, niemand meer zich van de weggezondenen mocht scheiden: waar God niet wegzendt, zullen menschen het ook niet mogen doen. De waarschuwing, zoo schrijft het orgaan der (vrijgemaakte) Geref. Kerk,

„de waarschuwing van Dr P. Prins als rapporteur der Generale Synode van de zich noemende Gereformeerde Kerken, n.l. dat, mocht die Synode geen radicale stap doen, de scheur zou blijven bestaan en zich verbreeden en dat dan ook een tot dusver trouw-gebleven groep kerkleden zou heengaan, heeft niet mogen baten.

Dr Prins kon het weten, want de bezwaarden te Dordrecht (wel onderlegd zijnde), hadden uitvoerig met hem gesproken.

Het droevig resultaat is geweest, verblinding en camouflage.

De Synode heeft met veel omhaal de leergeschillenlarven ingesponnen om aldus verpopt, door onzichtbaarmaking van 1905 en een nieuwe formuleering, de nog niet vrijgemaakte bezwaarden tot blijven te bewegen.

Én de schorsingen en inbreuken op het kerkrecht, de aantasting van de autonomie der Kerken ? Ach die waren naar het oordeel dier synode rechtens goed en geen inbreuken. „Niets is gemakkelijker dan met zichzelf accoprd te gaan!" Gij vergist U lezer(es). Deze zaak' was''nfét zoo gemakkelijk goed te praten. Dit of dat moest wel niet meer voorkomen" (zoo werd gezegd), niaar zoo bij wijze van uitzondering en gezien de omstandigheden moest het wel zoo, en daarmede werd de zaak in orde verklaard en zoo werd ook déze kwestie met de leergeschillen gebracht onder de rubriek „Gedienstigheden van Synodale Praktijken". Het Sanhedrin heeft school gemaakt. Is het niet droevig?

Quo Vadis? Waar gaan wij heen? De WAARHEID laat zich echter niet inkerkeren en zoo mocht dan ook Dordrecht haar tweede vrijmaking beleven."

Tot zoover, het blad.

Natuurlijk hielp de waarschuwing van dr Prins niet. Alleen de eigen bekeering „'wint voor Christus" of „helpt" (Zondag 33); en ook dr Prins bekeerde zich niet van de-kerkelijke zonden, mee door hem bedreven. De synodeleden wisten dat van elkander.

Korten tijd, voordat de eerste vrijmaking te Dordrecht haar beslag kreeg, zou er een getuigenissamenkomst plaats hebben in de Remonstr. kerk van Dordrecht waar ds Scheele en ds Van der Schaft zouden spreken.

Br. Harkema zou daar het woord voeren, maar is inmiddels weggenomen. Uit zijn destijds geschreven getuigenis treft ons deze passage:

„Het tweede punt van mijn Getuigenis is, dat ik hier Ds van der Schaft en Ds Scheele zie als getrouwe Dienaren des Woords, die meer dan dubbele eer waardig zijn. Omdat zij positie en rust, huis en tractament, emeriteering en verzorging van weduwen en weezen, alles in de weegschaal leggen, opdat Gods Woord naar de 3 formulieren van Eenigheid geen schade zou lijden, naar hun heilige overtuiging."

Alsmede deze:

„Daardoor heeft de Synode de scheur getrokken. Wij scheuren niet; wij zien slechts, dat de.scheur er is. Nu schrijft Prof. Grosheide, dat hij geen scheuring had verwacht, deze geschillen hadden binnen de Kerkmuren afgehandeld kunnen worden. Nu roept hij alle theologen op, om met dé leer des Verbonds naar de studeerkamer te gaan en zegt: Wij moeten weer naar elkaar toegroeien.

Dat is wijze taal, maar te laat." Welja, maar eens studeeren? Maar toen Schilder dat adviseerde, brief 13 Dec. 1943, zei ook Grosheide: neen, we weten genoeg, en de man moet eruit.

Intusschen: in Dordrecht is de dank aan God in een gemeentevergadering uitgesproken. Sprekers waren: ds Welmers, br. Schout, br; v. Eyk, br. v. Proosdij, br. Vreeken, ds v. d. Schaft, ds Vonk, ds Scheele, br. v. Grootheest, en twee kerkeraads-

leden die verslag uitbrachten. Het was een mooie avond: de tweede vr ij making, nu de geenrevisie-synode de gebannenen nóg buiten het Rijk Gods verklaarde te liggen, immers: wettig ge­

schorst........

K. S.

SAMENSPREKING MET DE CHR. GEREF. KERK.

Op uitnoodiging van de Gteref. Kerk (onderh. art. 31 K.O.) te Voorburg, heeft er een samenspreking plaats gehad met den Kerkeraad der Chr., Geref. Kerk van den Haag-Oost, waarin op broeder-' lijke wijze gehandeld is over wat ons vereenigt en scheidt. Bijzonder stond de „Korte verklaring van 1905" in het middelpunt der besprekingen. De samenspreking tusschen beide kerkeraden^ welke geleid werd door Ds Geels, Chr. Geref, Predikant van den Haag-Oost, is geëindigd met de volgende conclusie: i

„De kerkeraden van de Chr. Geref. Kerk te den Haag-Oost, en van de Gereformeerde Kerk (onderh. art. 31 K.O.) te Voorburg, in broederlijken zin vergaderd op 5 April 1946 te Voorburg, spreken na open gedachtenwisseling uit, de hartelijke begeerte te hebben om wederzijds alles te doen, wat in den kerkelijken weg der waarheid onder den zegen des Heeren de eenheid zal kunnen bevorderen". !

Het was een ontroerende avond, nu geconstateerd" mocht worden, dat na 54 jaar van gescheiden leven, in volkomen openheid kon worden samengegproken. Bij alles wat nog scheidt gevoelden we ons één in 't geloof en daarom ook één in den Heere. De bedoeling van de samenspreking was niet een eenheid te forceeren — wat nimmer zal mogen geschieden —, maar elkaar beter te leeren kennen en waardeeren, en de overtuiging werd wederzijds verdiept, dat we bij elkaar behooren. Nu de zaak van de eenheid aller geloovigen en in het bijzonder ook de eenheid met de Chr. Geref. Kerken een punt van behandeling wordt voor onze Generale Sjfnode, en we overtuigd zijn dat deze begeerde eenheid in den rechten kerkelijken weg, onder 's Heeren zegen tot stand zal kunnen komen, is het zöo goed dat ook de plaatselijke kerken doen, wat in dezen is te doen. Veel misverstanden zullen nog uit den weg moeten worden geruimd; we hebban te lang ver van elkaar geleefd; met droefheid moet geconstateerd dat we in 't verleden elkaar lang niet voldoende hebben gewaardeerd, en dat ons schrijven tegen elkaar ook lang niet steeds juist is geweest. Maar al deze dingen kunnen en mogen niet wegnemen de samenbinding des geloofs op het fundament der waarheid. En waar dit met groote dankbaarheid wederzijds wordt gevoeld, daar zijn ook voor de toekomst onze oogen op den Heere gericht, van Wien Psahn 147 zingt': „DE KCEERE bouwt Jeruzalem, Hij vergadert Israels verdrevenen".

B. A. BOS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's