GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

INDRUKKEN VAN DE SYNODE, II.

Onze jarige.

Zooals geoefende kerkgangers 's Zondagsmiddags vóór den dienst uit de opgaven van het psalmbord — mits de dominee met zorg de psalmen koos — meestal kunnen afleiden, welke 'catechismus afdeeling aan de orde is, zóó kon Dinsdagmiddag ieder synodelid bij de voorlezing door den graeses van psalm 92 al concludeeren, dat hij naast een goed woord over Prinses Juliana ook een hartelijk woord tot prof. dr S. Greijdanus in den zin had. Deze toch zou den volgenden dag den vijf en zeventig jarigen leeftijd. bereiken.

Wie kon den jarige beter toespreken dan Ds D. V. Dijk? „Ik zag een man, een man van staal, een man van stalen moed", — dat was dadelijk de Van-Dijk-stijl. En toen kwamen de forsche halen over het doek, dat het portret van den jarige ging dragen. Exegeet, dogmaticus, kenner van het kerkrecht, — dat alles in dien eenen man. Geen kind van zijn omgeving, in dien zin, dat hij door de bril der anderen ziet, maar man van .eigen inzicht en voorts bekwaam en getrouw om in de dingen die hij rechtvaardig weet, zonder eenige berekening dóór te zetten. Zóó iemand, bleek hij reeds bij zijn promotie, zóó stond hij in het politieke leven, zóó ook in den kerkdijken strijd. Hij zag bepaalde gevaren veel eerder dreigen dan de groote meerderheid, en de uitkomst heeft meermalen bewezen, dat prof. Greijdanus' inzicht het juiste was geweest. Zijn zelfstandigheid van oordeel werd door velen niet gewaardeerd; meer dan eens bracht ze hem in een positie van isolement, doordat men niet wilde luisteren.

Nu evenwel is die ban gebroken, door de vrijmaking niet het minst. Hoe dankbaar zijn onze kerken voor het werk Gods in prof. Greijdanus. Hoe dankbaar ook voor het feit, dat in deze synode tusschen den jubilaris ^n alle andere ssmodeleden een hartelijk meeleven • en gemeenschapswil en -vreugde bestaat. , , Vader" in Christus zouden we hem kunnen en mogen noemen, mede ook om ztjn prachtigen en riijken levensarbeid.

Zoo ongeveer was de hoofdzaak der toespraak van Ds v. Dijfe Het sobere en korte woord van dank, dat de jubilaris daarna sprak liet hem zien zooals hij was. Het is een voorrecht, iemand als praeadviseur te hebben, van wien zoo iets mogelijk is, als hij even wat zegt.

Vrijmaking.

Er was een voorstel, uit te spreken dat voortaan "bij de vrijmaking art. 38 K.O. zou woj-den gevolgd. Dat ^1 zeggen: dat de hulp van genabuurde kerken diende te worden ingeschakeld. Want artikel 38 luidt:

Welverstaande, dat in de plaatsen, waar de Kerkeraad voor het eerst of op nieuw is op te richten, 't zelve niet geschiede, dan met advies van de Classe. En waar het getal van de Ouderlingen klein is, zullen de Diakenen door plaatselijke regeling mede tot den Kerkeraad kunnen genomen worden; hetgeen altijd geschieden zal, waar dit getal op minder dan drie is bepaald.

Deze gedachte vond begrijpelijkerwijze ondersteuning: de werkelijke toestand was al lang zoo. Of evenwel art. 38 te dezer zake wel van toepassing is? De een betwijfelde het, de ander verzekerde het. Maar ook deze laatste meening bleek slechts te worden gedeeld onder zekere restrictie. Het treffen van regelen te dezer zake achtte men uiteraard wel profijtelijk, mits maar niet deswege de vrijmaking werd uitgesteld ad calendas classicales, d.w.z. totdat een classis eens samenkomt naar de gewone orde. Inschakeling van de classicale bemoeiing zou daarom beter kunnen geschieden door tusschentijdsche classicale vergaderingen; maar zélfs dan moest alle onnoodig uitstel voorkomen worden. Overigens werd erop' gewezen, dat •— wel He grondgedachte van art. 38 (hulpverleening) dient bewaard te blijven, maar — dat het ditmaal gaat om vrijmaking van kerken, die er al zij n, art. 38 zag in vroeger dagen op plaatsen waar de kerken — b.v. in den Spaanschen tijd — uiteengedreven waren; in zulke plaatsen was er dus vaak geen kerk. In plaatsen evenwel waar een synodaal-gebon'ten kerk is, daar is gegehoorzaam h.e i d |P 1 i c il t en dan aanstonds plicht. Advies kan en zal ' daarbij gevraagd worden, maar — het vragen daarvan 'mag niet de gehoorzaamheid uitstellen. In gevallen als zich voordoen in den Noord-Oost-polder of in geëvacueerde gebieden, heeft artikel 38 directe beteekenis: daar is nog geen kerk. Maar waar een kerk is, die moet worden losgemaakt uit zondige anden van onschriftuurlijke en onwettige besluiten, daar is gehoorzaamheid plicht. Voorts is artikel 39 K.O. ook van belang, met name in plaatsen waar van deri kerkeraad niemand van de kerkelijke rouwbreuk zich vrijmaakte.

Ziehier eenige grepen uit de discussie.

Conclusie werd genomen in dezen zin dat kerken dienen te worden opgewekt en aangewezen om diligent te zijn in zulke gevallen. De grondgedachte (actualiteit van de roeping tot onmiddellijke acte van gehoorzaamheid) werd daarbij steeds ondersteld.

Studenten-„preeken”.

Heel lang is gediscussieerd over het „preeken" der studenten. In 1908 is officieel uitgesproken, dat het daarmee maar eens moest afgeloopen wezen; dat besluit vond evenwel destijds zeer weinig weerklank in de kerken; want zij bleven de studenten inviteeren, en de hoogleeraren waren blijkbaar de enigen niet, die een en ander goedmoedig aanzagen. Later heeft men evenwel „sancties" in uitzicht gesteld en toen was het wel gedaan met het „preeken" van studenten; al werd er wel studentenhulp gevraagd voor „evangelisatie". •,

Toen de vrijmakingen in groeten getale kwamen en daarmee ook de leege plaatsen, verlaten door afwijkende predikanten, gevoelde men de behoefte aan hulp in den dienst des Woords-of in wat als surrogaat daarvoor kon dienen. Eén surrogaat is de'lezing van een gedrukte preek, een ander het spreken van een stichtelijk woord bij voorbeeld door een theologisch student.

Natuurlijk was er ter synode niemand, die surrogaat wilde gelijk stellen met zui'^ere waar. Dat de dienst des Woords, geleid door den daartoe geroepen en geordenden ambtsdrager het eigenlijke doel is, waarnaar elke kerkeraad te streven heeft, Was ieder volkomen duidelijk. ^Slechts dit was de vraag, of niet in de huidige situatie de hulparbeid van studenten moest ingeschakeld blijven, en voorts, of in dat geval deze hulpdienst moest worden beperkt dan wel in haar huldigen omvang kon gehandhaafd worden.

Al spoedig teekende zich een strooming in de vergadering af, welke op beperking wilde aangestuurd zi^n. Zü wees erop, dat zoo krachtig mogelijk de geheel eenige en eigen waarde van den a m b t e- 1 ij k e n dienst aan de gemeenten voor oogen moet blQven staan; dat de terugkeer tot den normalen toestand zoo spoedig mogelijk dient gezocht te worden en daartoe elk onnoodig uitstel van de bereiking van den eindpaal der theologische studie dient tegengegaan te worden; dat dus in de richting van beperking moet gearbeid worden, en wat dies meer zij. Dienovereenkomstig besloot de synod^ dat slechts aan die studenten, voor wie het volgen der colleges vóór het candidaatsexamen niet meer noodig is, in de termen zullen vallen voor een uitnoodiging tot het spreken van èen „stichtelijk woord" Voorts werden bepalingen gemaakt wat betreft de examinatie, die zal hebben te geschieden voor dit bepaalde doel door de classis waarin de betrokkene een bepaalde kerk toebehoort.

Ook wie voor zich zelf zou meenen dat in de huidige omstandigheden de grens der mogelijkheden wat ruimer had kunnen getrokken z^jn", zal töpb

erkennen, dat in dit besluit de bedoeling spreekt, het karakter van de samenkomsten der gemeente te eerbiedigen en niet aan den tijdelijken noodtoestand, doch aan de vaste normen den maatstaf voor concrete handelingen te ontleenen.

Terloops zij opgemerkt, dat de kerkeraden in spoedgevallen dus niet meer met een telefoontje naar Kampen zich kunnen redden, want op de daar aanwezige studenten zal dus niet meer een beroep kunnen gedaan worden. Ons blad hoopt terwille van de kerkeraden hier spoedig een Ujst met namen en adressen van wèl in de termen vallende studenten te geven.

„Artikel acht”.

„Artikel acht", •— het is misschien wel het meest bekende artikel van de Kerkenordening. Het handelt over predikanten met „singuliere gaven", die niet langs den gewonen weg komen tot het praeparatoir examen. Herhaaldelijk is al gevraagd of het niet mogelijk is, eenige nadere omschrijving te geven van de voorwaarden waaraan iemand zou hebben te voldoen om. „op artikel 8 toegelaten te worden". Maar singulier is nu eenmaal singulier, en het wérkelijk singuliere laat zich niet gemakkelijk reglementeeren. Ook ditmaal werd in deze' richting een enkele voorzichtig tastende •vraag gesteld. Maar van een reglementair voorschrijvend antwoord kwam niet; ik geloof ook niet, dat zulk een antwoord ' mogelijk is.

Wel werd bij de discussie er op gewezen, dat het goed zou zijn er aan te herinneren, dat bij hef onderzoek van gegadigden bizondere aandacht te geven zou zijn aan de in art. 8 genoemde gave van „discretie". Dat 'wil niet zeggen: bescheidenheid, doch: scherpe onderscheiding; Iemand, die volgens art. 8 wordt toegelaten, en in veel gevallen den weg tot de gewone hulpbronnen voor zich ziet afgesloten, moet wel bizonder scherp kunnen onderscheiden. Het moet .iemand zijn, die, om iets te noemen — we gebruiken een niet onsmakelijk beeld — ketterijen „op een afstand ruikt", die b.v. weet, wat remonstrantsch is', ook al ligt het remonstrantism.e slechts

in geraffineerden 'vorm uitgedrukt.

K. S.

VEREENIGING MET DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK, I.

Wanneer in dit blad over een onderwerp als het bovenstaande wordt geschreven, zijn er velen, die schertsend zeggen: het kan verkééren. In' het zelfde blad, waarin Prof. Schilder "op zoo scherpe en bijtende 'wijze week in, week uit de Chr. Gereformeerden heeft afgemaakt, probeert men nu de Chr. Geref. broeders in het gevlei te komen! Ik zou daar twee dingen tegenover 'willen stellen. Allereerst -wil ik er aan herinneren, dat Prof. Schilder er eens op heeft gewezen, dat, voordat hij zijn strijd met de Chr. Geref. begon, men in de Geref. Kerken van deze Kerk geen nota nam.

In de tweede plaats 'willen we er op - wijzen dat vóór de fatale beslissingen van 1942 men in de Gteref. Kerken reeds bezig was contact te zoeken met de Chr. Geref. Als wettige voortzetting van de Geref. Kerken gaan - wij met .dezen arbeid vanzelfsprekend voort.

En dan liikt het mij het beste, dat 'wij uitgaan van het officieele rapport, dat op de Generale' Synode der Chr. Geref. Kerk te Hilversuia in 1937 is uitgebracht.

Wij begiimen dus met een overzicht van dit rapport en maken daarbij hier en daar een kantteekening.

Ter Synode 1934 was een, schrijven van Deputaten, door de S3Tiode der Gereformeerde Kerken in 1933 benoemd, inhoudende de - vraag: of gij bereid zijt, samen te spreken, over hetgeen ons gescheiden houdt en over de wijze, waarop de door God ge'wilde kerkelflke eenheid zou kunnen 'worden verkregen.

De Synode heeft afwijzend op dit schr^'ven geantwoord en overgenomen het concept-antwoord door Deputaten ad hoc ter tafel gelegd, dat sprak van een kerkrechtelijk, een confessioneel en een practisch bezwaar tegen deze samenspreking.

De principieele verschillen nader te forrtiuleeren achtten Deputaten toen niet mogelijk en noodig. Geschiedde dit, dan hadden Deputaten moeten spreken over:

1. Het beginsel der afscheiding in 1886 verloochend en in 1892 niet gehandhaafd.

2. De leerverschillen, over welke reeds vóór 1892 bezwaren rezen; tegen welke op de Synode van 1892 ernstig werd geprotesteerd en waarover ook in de Gereformeerde Kerken ernstige protesten zijn gehoord, bijvoorbeeld op - de Synode van 1905, doch welke door genoemde Synode van 1905 niet zijn opgeheven, maar geduld.

3. Vele practische - vragen, die dan zeer zeker aan de orde zouden komen.

Aan Deputaten werd opgedragen alsnog deze punten nader, toe te lichten en den Kerkeraden toe te zenden.

Dit rapport valt in drie deelen uiteen.

I. HISTORISCH GEDEELTE.

A. „Het beginsel der Afscheiding”.

De aanleiding. De Afscheiding is niet voorbereid door menschen maar door den Heere, Die het hart bereidt en het verstand verlicht. Doordat een zoo duidelijke werking Gods de eerste oorzaak der Afscheiding is, kent zij geen planmatigheid. Spontaan te zijn was haar kracht. Ook de historie zelf was van invloed. Het droef verval der Kerk ging den Godvreezenden ter harte.- Door de Goddelijke opening der oogen en de duidelijke taal der feiten kwam vast te staan, dat de Nederlandsche Hervormde Kerk geworden was:

Ie. Een Kerk, die aan hare ordonnantiën meer macht en gezag toeschreef dan aan het Woord Gods en zich aan het juk van Christus niet wilde onderwerpen.

2e. Een Kerk, die de sacramenten niet bediende naar de instelling van Christus.

3e. Een Kerk, die zich meer grondde op menschen dan op Christus.

4e. Een Kerk, die vervolgde degenen, die heiliglijk leefden naar het Woord Gods en haar bestraften over hare gebreken.

Uitgangspunt. Uitgangspunt der Afscheiding was het onvoorwaardelijk geloof in Gods Woord en de Gereformeerde belijdenis als de zuivere weergave daarvan.

Wegen der Afscheiding. De Afscheiding is voortgekomen uit den drang der gehoorzaamlieid aan God en de onderwerping aan Jezus, den Koning der gemeente. Zij bedoelde de reformatie der Kerk, de wederkeering tot de leer, den dienst en de tucht der Gereformeerde vaderen, Dr H. Bouvraaan.

Standpunt der Afscheiding. Het standpunt der Afscheiding was allereerst volkomen loslating van de Nederlandsche Hervormde Kerk. Maar daarnaast, even volkomen, een zich uitstrekken tot allen, die de Gereformeerde belijdenis hartelijk liefhadden en begeerden de Kerk des Heeren weer opnieuw te openbaren.

B. Het beginsel der Doleantie.

Karakter. De Doleantie was van geheel ander karakter dan de Afscheiding. Zij nam wel formeel als uitgangspunt de Gereforrfieerde Belijdenis maar in de omschrijving van het Kerkbegrip overheersohte het ideologisch denken de eenvoudige gegevens der Belijdenis.

Waaruit te kennen. De gangi van zaken is bij de Afscheiding een andere dan bij de Doleantie. Bij de eerste gaat de historie voorop en komt de' bezinning en beschrijving daarna. Bij de Doleantie was dit omgekeerd. Zij had haar program vóór de feiten in het „Tractaat van de Reformatie der Kerken", door Dr A. Kuyper in 1883 uitgegeven.

Verschillend gebruik van het begrip „K e r k". Nu eens wordt onder Kerk verstaan de organisatie van de Bestuursmacht der Kerk. Verder spreekt men van Kerk als Instituut. Een ander maal wordt onder Kerk verstaan het aantal ware geloovigen in een plaatselijke Hervormde Kerk dier dagen.

Het wezen der Kerk. De Doleantie week af van de Confessie in de bepaling van het wezen der Kerk. Art.-27 der Belijdenis omschrijft' het wezen der Kerk als „een heilige vergadering der ware Christgeloovigen". Naar paragraaf 14 van het , , Jractaat" is het wezen der zichtbare Kerk de onzichtbare Kerk met haar ingeschapen aandrift om zich naar buiten te openbaren. Op grond hiervan noemde de Doleantie elke plaatselijke Hervormde Kerk, waar nog enkele kinderen Gods waren, een ware Kerk. Het wezen was er nog in de enkele geloovigen en hun potentie tot Kerkformatie.

Kerkenorganisatie. Naar het Doleerend Kerkbegrip kan alle vorm valsch zijn, terwijl toch het wezen der Kerk daaronder onaangetast blijft. Naar de Belijdenis zijn instituut en organisatie noodzakelijke manifestievormen van de Kerk. De organisatie is niet een stolp, een net, een juk over de Kerk, maar het geheel van organen, waarin de Kerk functioneert.

Kerk en Kerkverband. De Doleantie maakt groot onderscheid tusschen plaatselijke gemeente en algemeene Kerk. Elke plaatseUjke Kerk heeft het wezen der Kerk in de geloovigen daar aanwezig. Hier wordt de eenheidsgedachte der Kerk uit het oog verloren zooals Schrift en Behjdenis die leeren en zooals die in de Afscheiding is gehandhaafd. In potentie heeft wel elke plaatselijke Kerk het wezen der Kerk, maar dit wezen wordt ontplooid in het saamleven der gemeenten onderling.

Belijdenis.en Kerkrecht. Principieel is er verschil tusschen Afscheiding en Doleantie. De Afscheiding gJT»g uit van het voor haar vaststaande feit, dat de Kerk naar Art. 27 en 28 onzer Belijdenis er niet meer was. Alleen de geloovigen individueel waren er nog en kwamen er door Gqds genade meer.

De Doleantie stond lijnrecht tegenover dit standpunt. Zij stelde vast: de Kerk is er nog, ook plaatselijk. Zij moet haar rechtsplaats weer krijgen. Zij moet van onder het net, het juk bevrijd worden. De gehoorzaamheid aan de hoogere besturen moet opgezegd worden. De Afscheiding was reformatie op de basis der Belijdenis, de Doleantie was reorganisatie van de bestaande Hervormde Kerk.

In de practijk beleefd.

Bovenstaande theorieën zijn door de Doleantie in de practijk van haar optreden, tegenover die der Afscheiding, aanvaard en gehandhaafd, pit leidde tot een strenge veroordeeling van het werk der Afscheiding. Dit bleek a. Vóór de Doleantie. Sinds de verschijning van het „Tractaat" werd de plaats en het recht der Chr. Geref. Kerk als wettige voortzetting van de aloude Geref. Kerken dezer landen miskend. b. I n de Doleantie. In de Doleantie is (^e practische onbruikbaarheid en het ideologisch karakter der Kerkbeschouwing duidelijk gebleken. Trots alle pretentie van representatie door het pars pro toto, stond men buiten de Hervormde Kerk. Ook toen de uitspraak van den rechter het recht op de goederen had ontkend, zag men zich zelf nog als de Gereformeerde Kerk dezer landen.

Het tweeërlei standpunt geconstateerd. Op de Synode van 1888 der Chr. Geref. Kerk, werd van de Doleerenden een principieele verklaring gevraagd omtrent de verhouding van de Doleerende gemeenten tot de Nederlandsche Hervormde Kerk. Begeerd werd:

1. Dat zij met het Ned. Herv. Kerkgenootschap volkomen gebroken hebben.

2. Dat zij de afscheiding van 1834 erkennen te z\jn geschied in gehoorzaamheid aan Gods Woord.

3. Dat zij niemand in hun" lidmatenboeken inschrijven, dan alleen de zoodanigen, die instemming met de Gereformeerde leer betuigd en onderwerping aan de Kerkelijke tucht beloofd hebben.

4. Dat zij geene attesten afgeven en aannemen dan aan en van erkende Kerken, die met de Synodale hiërarchie hebben gebroken.

5. Dat zij geene gemeenten meer zullen organiseeren, daar waar reeds eene Chr. Geref. Gemeente bestaat, tenzij de plaatselijke kerkeraad en gemeente van het Synodale tot het Gereformeerde terrein overgaan, 't Antwoord van de Deputaten der Doleerende synode was de „Conceptacte" met de bedoeling de principieele behandeling der verschillen te vervangen door practische voorslagen.

"Het tweeërleistandpunt gehandhaafd. Duidelijk bleek in de jaren 1888-91, dat Afscheiding en Doleantie niet één waren in de belijdenis Art 27-29.

Op de Synode te Leeuwarden besloot men ondanks het verschil tusschen Afscheiding en Doleantie om in weerwil van dat onmiskenbaar verschil toch met het oog op en krachtens de eenheid in Belijdenis en Kerkregeering althans te pogen tot vereenlging te komen en Kerkeüjk samen te leven.

Dat dan alleen zulk een poging zal kunnen slagen:

Ie. als over en weer, oprecht en zonder s^insbehoud de te vereenigen Kerken erkend worden als ware en zuivere Geref. Kerken naar Belijdenis en Kerkorde.

2e. als, wat de verhouding tot de Ned. Herv. Kerk betreft, dit wederzijds wordt uitgesproken, dat de verbreking van de Kerkelijke gemeenschap met de besturen van de Ned. Herv. Kerk niet alleen, maar ook met de leden in corporatieven en plaatselijken zin door Gods Woord en de Geref. Behjdenis geboden en dus noodzakelijk is.

3e. en als geen personen als leden der Vereenigde Kerken mogen worden erkend dan die instemming betuigen met de Geref. Belijdenis en Kerkenorde en dienovereenkomstig wenschen te leven.

Onder „ten tweede" wordt schijnbaar een erkenning gevraagd omtrent de onjuistheid van het standpunt der Doleantie inzake de Nederlandsche Hervormde Kerk. Uit de correspondentie tusschen de wederzijdsche Deputaten blijkt, dat men van Nederlandsche Gereformeerde zijde volle erkenning van het standpunt der Doleantie bleef eischen.

Evenzoo blijkt uit de discussie, dat men ten volle eigen beschouwing aangaande art. 27-29 mocht handhaven. v

Bezviraar tegen vereeniging op deze w ij z e. Dat de Chr. Geref. Kerk in 1892 met deze verklaringen voor oogen desondanks tot vereeniging met de Doleerenden besloot, was dan ook niet minder dan een verloochening van het standpunt der Afscheiding en een jïerlaten van de door Gods hand getrokken lijn van haar historie. Op de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk van 1892 te A'damwas daarom een Bezwaarschrift ter tafel van 701 leden der Chr. Geref. Kerk, waarin met aandrang wordt gevraagd, om nog niet de door zoovelen gevreesde vereeniging te sluiten. Vijf bezwaren tSgen de vereeniging worden genoemd: a. Nooit is den Kerkeraden verzocht de vergadering van manslidmaten in elke gemeente op te roepen om al of nieftoe te stemmen in de voorwaarden van Leeuwarden. Daardoor zijn de rechten der gemeente verkort.

b. In den strijd dei; laatste jaren bleken de beginselen, van Afscheiding en Doleantie met elkander in strijd, vooral in de beschouwing der Herv. Kerk. c. Bezwaar om alle Kerken in Doleantie voetstoots zonder eenig onderscheid voor zuivere Gereformeerde Kerken naar belijdenis en . Kerkorde te erkennen.

d. Gebrek aan liefde onderling.

e. Bezwaar om voor Gereformeerd te erkeniien wat door voorgangers der doleerende Kerken in den laatsten tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de Wedergeboorte en den Heiligen Doop.

Dit is in hoofdzaak het historisch gedeelte van het rapport. Het is natuurlijk niet doenlijk op alle pimten in te gaan. We willen enkele 'kantteekeningen bij dit gedeelte maken. In de eerste plaats lijkt het ons, dat deze historische beschouwingen véél van hun actualiteit hebben verloren. De verhouding van de Chr. Geref. Kerk en de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken wordt thans niet meer beheerscht door de beschouwing van de Hervormde Kerk. In de tweede plaats zou ik er op willen wijzen, dat er hier wel een verschil ligt ten aanzien van de verhouding van de algemeene en plaatselijke kerk." Bij de vrijmaking wordt, evenals in de dagen der Doleantie, weer sterk de nadruk gelegd op de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk. ledere plaatselijke Kerk is een zelfstandige openbaring van het lichaam van Christus. Dit behoeft de eenheid niet te schaden. Want de eenheid ligt in Christus, die „tusschen de kandelaren wandelt".

In de derde plaats willen wij er op wijzen, dat ook in de acte van Afscheiding, geen onderscheid gemaakt wordt tusschen het individueele en het georganiseerde, zooals in dit rapport, waar deze acte spreekt van gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware gedeformeerde lidmaten, en zich te willen vereenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vA-gadering aan wat plaatse God dezelve ook vereenigd heeft.

Tenslotte mogen wij er op wijzen, , , dat juist in den kring der vrijgemaakten men de beschouwingen van Dr Kuyper aan een ernstige critiek heeft onderworpen. Ik denk hierbij aan den arbeid van Prof. Greijdanus, Prof. Schilder en Ds Veenhof.

Naar het ons lijkt is het tweede, het leerstellig gedeelte van dit rapport van grooter beteekenis, dan het eerste. In de lectuur van Chr. Geref. zijde, ik denk aan de brochure van Ds Janssen: Voor Waarheid en Recht en aan het boek van Prof. van der Schuit: Na vijf en twintig jaren, is m.i. op dat historische wel rijkelijk veel de nadruk gelegd. Het lijkt mij van groote waarde, dat in de Acta ook volledig is opgenomen een bezwaarschrift van C. Wortman, ouderling der Chr. Geref. Kerk, die het leerstellig gedeelte aan een ernstige critiek heeft onderworpen. Het pleit voor de Chr. Geref. broeders, dat zij in hun officieele acta aan zulk een bezwaarschrift plaats geven. Wij zullen eerst weer een overzicht van het rapport geven, daarna het bezwaarschrift van br. Wortman beschrijven om vervolgens bij dit gedeelte weer eenige kantteekeningen te maken.

K. MEIMA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's