GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR. ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR. ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING ?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

10. Hoe oordeelt de Belijdenis?

Niet echtpr slechts een enkele Schriftplaats, doch in overeenstemming met het getuigenis der gansche Heilige Schrift veroordeelt ook onze Belijdenis dé handelwijze van degenen, die op politiek gebied een beginselprogram propageeren, waarin over God en Zijn Woord niet wordt gesproken. Wij hebben hierbij het oog op vraag 30 van den Heid. Cat.: „Gelooven dan die ook aan den eenigen Zaligmaker Jezus, die hunne zaligheid en welvaart bjj de heiligen, bij zich zelven, of ergens elders zoeken? "

De gespatieerd gedrukte woorden: en welvaart trekken des te meer onze aandacht, wanneer wij bedenken, dat deze gelezen worden niet in Zondag 9. waarin van God den Vader beleden wordt, dat „Hij mij met alle nooddruft des lichaams en dèr ziel verzorgen zal". . ,

Noch in Zondag 10, waarin de geloovige roemt, dat God „alle scKep£; ; en, gelijk a's met Zijne hand nog onderhoudt, en alzoo regeert, dat (o.a.) rijkdom efi armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijne vadeiIJJke hg, nd ons toelcomen", maar in Zondag 11 onmiddeuijk na de vraag (29) „Waarom wordt de Zone Gods Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd? "

Reeds het feit, dat het geloof aan den eenigen Za-. ligmaker Jezus aldus oilmiddellijk blijkt verbonden te zijn met onze levenshouding tegenover de welvaart, is een krachtige waarschuwing tegen alle pogen de belijdenis van Jezus als onzen Zaligmaker niet centraal te stellen voor geheel onze levensontplooiing. Waar blijft hier ruimte voor een zwijgen over de beteekenis van het werk van onzen Zaligmaker voor de verlossing ook van ons staatkundig en maatsdhappeüjk leven, zooals de leden van de P. v. d. A. dat doen in hun beginselprogram? Waar bUjft hier ruimte ook vooi-de stelling van Dr B.: „Ieder levensterrein vraagt om een specifieke gedragslijn"? Onze Belijdenis kent geen levensterreinen, waar het woord (Jat zij spreekt in de Kerk niet zijn volle kracht zou behouden. Als de geloovige Jezus belijdt als den Zaligmaker, heeft hij niet • slechts het oog gericht op de Kerk, waarbuiten geen zaligiieid is, maar overziet hij zijn gansche leven naar de veelkleurige verscheidenheid van schakeeringen, waarin hij zijn lidmaatschap der Kerk, d.w.z. z^jn wandelen als geloovige, betrachtr'

Dr A. Kuyper omschrijft in E Voto de beteekenis van de woorden „en welvaart" aldus: „Opzettelijk maakt de Catechismus ook gewag van het zoeken van zün welvaart bij zichzelven of elders. Zaligheid en welvaart, tijdelijk en eeuwig geluk mogen niet gesdheiden worden. Er is maar één troost beide in het leven en in het sterven. Zoo voor ziel als lichaam. En wie den naam van Jezus wel op een deel van zijn erf hoog houdt en Hem dies roemt als den Zaügmaker zijner ziele voor eeuwig, maar inmiddels op al het overig erf van zijn leven tdch andere bronnen van levensgeluk poogt te ontsluiten, die niet in en door den Naam van Christus geheiligd zijn, wete wel, dat hij voor negen tienden aan verloochening van den Naam van Jezus schuldig staat".

Dat is biet oordeel van de Belijdenis, den grondslag onzer Chr. scholen.

11. De les der historie.

Tegenover den eisch van „Trouw", dat het onderwas op de Christelijke school vanzelfsprekend gegeven moet worden „in den geest zooals de - voormannen in den schoolstrijd die bezaten" merkt Dr B. op, \dat de periode, waarin het Chr. M. O. nog in de kinderschoenen stond, ons allerminst ten voorbeeld kan strekken. Het bewijs dat hij hdeiyoor geeft is overtuigend genoeg: „Zelf ben ik leerling geweest", verhaalt hij, „van een Gereformeerd gymnasium, waarvan de rector een Christen-sociaUst was en waar tal van leraren van niet-Christelijken huize waren: één-lerares was theosofe en stak haar opvattingen niet onder stoelen of banken; een ander las het gebed van een papiertje af, een gebed waarin slechts over God in de 3e per-• soon gesproken werd; bij weer een ander moest na afloop van de schooltijden de predikant of de rector binnenkomen om het dankgebed uit te spreken. Dat was dan" — zoo concludeert Dr B. —• „die hooggeloofde tijd van de voormannen".

We achten de conclusie van Dr B. wel begrijpelijk, maar niet gerechtvaardigd. De oorsprong-van het foutieve in de conclusie is te zoeken in het hoofdartikel van „Trouw". Daar werd bij de behandeling van het Chr. M.O. onwillekeurig verwezen naar de historie van het Chr. onderwijs in zijn geheel. De voormannen van het Chr. onderwijs als zoodanig hebben een zwaren strijd met vele offers gevoerd ter verkrijging van hun wenschen voor de vrijheid van het lager onderwijs. Het is toch bekend genoeg, hoe die ruimdenkende liberalen, zoodra als ergens ouders met groote opoffering een eigen school inrichtten, er voor zorgden dat haastig de openbare school kosteloos werd gemaakt. De verzwaring der lasten, die hieruit noodzakelijk voortvloeide, drukte op de burgers zonder onderscheid, zoodat degenen die het ondernomen hadden een school op eigen kosten te onderhouden nog extra lasten kregen te dragen ook. Gelooft Dr B., dat deze voormannen ook maar één oogenblik een toestand aanvaard of getolereerd zouden hebben, als hij beschrijft voor het Chr. Middelbaar onderwijs in zijn jeugd?

Het is nu eenmaal een feit, dat het Chr. M. O. enkel de vruchten had te plukken van den strijd der voormannen van het Chr. L. O. Subsidie werd gereedelijk toegestaan, wanneer een voldoend aantal leerlingen gegarandeerd was. Betreffende de leerkrachten werden in verband met deze subsidie door den staat, wel eischen gesteld inzake bevoegdheid en blijkbaar waren de besturen (de vertegenwoordigers van de , ouders! Maar die band is bij het Chr. M. O. Igng niet zoo sterk als bij het Chr. L.O.) maar al te zeer geneigd terwille van de subsidie het met het beginsel van het-ChristelQk onderwijs op een accoordje te gooien.

In zooverre heeft Dr B. dus volkomen gelijk, al heeft ook hij, misschien onbewust, gevoeld dat zijn conclusie niet gehegl klopte. „Trouw" sprak over „de voormannen in den schoolstrij d". Dr B. over: „die hooggeloofde tijd van de voormannen". Volkomen juist. Het Chr. M.O. kent geen SGhoolstEijd. Maar dan

zijn ook de voonnaimen van die op welke „Troiw-' leer kennelijk doelde, en zooals ons bleek, helaas soms principieel onderscheiden.

Omdat Dr B. deze bedoeling van „Trouw" niet ver-«taat, heeft hij ook de les der historie niet ter harte genomen. Hij schetst de gevolgen van den eisch do'or „Trouw" gesteld als volgt:

„Vergeten we niet, ho^ uitermate kwetsbaar we het Christelijk onderwijs door het volgen van deze exolusivistische schoolpolitiek maken. Vastgekoppeld aan een bepaalde politieke richting, die slechts een vijfde gedeelte van hetvolk omspant, zal onze school alle lotgevallen van deze politieke richting delen: achteruitzetting, verguizing en tegenwerkin g". En even verder:

„Is het beter een school op de smalst mogelijke basis te hebben, zonder enige evangeliserende, maar met veel bewarende kracht, die slechts een geringe stoot nodig heeft om door de wereld van haar smalle voetstuk geworpen te worden ? "

De door mij gespatieerde zinsdeelen bewijzen overduidelijk, dat Dr B. in principe geheel staat op het standpunt van die 'voormannen (n.l. die men blijkbaar soms bij het Chr. Middelb. ond. vond), wier praetijk hij verwerpt. Bij een uitdrijven van de .groep Christelijke leeraren die lid of aanhanger zijn van de P. V. d. A. zou men, zegt hij, dezelfde moeilijkheden scheppen, als de eerste periode van het Chr. M.O. heeft gekend, en hij vraagt: „Wil Trouw dit? Liever een leraar die „liberaal" is, of Rooms (zoals ook al voorkomt), dan een CTiristen die „socialist" is? " , (spatieering van B.)

Blijkbaar merkt Dr B, niet, dat hij aldus ons voor een dilemma stelt, dat we even hartgrondig verwerpen, als hij zelf het doet met de leuze „Mussert of Moskou". Wij begeeren voor onze kinderen een Christelijke school in dën vollen zin des woords. Daaraan kan niet werkzaam zijn een leeraar die „liberaal" is. Dat geven we Dr B. volmondig toe, omdat we den schoolstrijd van onze voormannen juist tegen deze liberaal denkende menschen niet vsdllen verloochenen.

In verband met ons onderwerp interesseert ons echter voor het oogenblik meer de tegenstelling die hij maakt tusschen een Roomsche en „een Christen die „socialist" is". Dr B. gaat bij zijn beschouwing-Immers uit van interkerkeüjke samenwerking. Hij vindt het natuurlijk vanzelfsprekend, dat hierbij enkel aan Protestanten wordt gedacht. Zelfs schijnt hij niet alleen een „liberaal" maar ook een Roomsche te stellen tegenover een Christen (spatieering van B.).

We zagen echter, dat zooals de Heid. Cat. de Paapsche mis „een vervloekte afgoderij" noemt (Zondag 30), zoo ook Paulus het samenwerken van de geloovigen met de ongeloovigen op voet van gelijkheid gelijk stelt met het brengen van afgoden in den tempel Gods. Het bleek ons bovendien, dat de levenspractijk van de Christenen die aanhangers zijn van de P. v. d. A. en die van de "Roomschen in een zelfde uitspraak veroordeeld worden door den Heid. Catechismus in Zondag 11 met de woorden: „Gelooven dan die ook aan den eenigen Zaligmaker Jezus, die hunne zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelven, of ergens elders zoeken? "

Op grond van deze uitspraken is ons de leeraar, dien Dr B. karakteriseert met de woorden: „een Christen die „socialist" is", niet liever dan een Roomsche. Ook bij interkerkelijke samenwerking van Protestanten is de eerste even onaanvaardbaar als de laatste.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR. ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's