GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR, ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR, ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING ?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

12. Een historisch moment?

Is dus gebleken, dat Dr B. het beroep van „TrouW' op de historie allerminst heeft weerlegd, dan is ook op deze wijze gestaafd onze bewering, dat het hoofdartikel van „Trouw" ten onrechte door hem „een historisch moment" genoemd wordt. Hij vergeüjkt het artikel in „Trouw" met de kanonnade bij Valmy en wijst erop, dat Goethe hiervan tot de Pruisische officieren zeide, dat zij konden zeggen van het historische oogenblik getuige te zijn geweest waarop een nieuw tijdperk werd ingeluid.

Welnu, terwijl eenerzijds dit artikel slechts zich beweegt in de Ujn der historie, moet anderzijds verklaard, dat ook al zou de door „Trouw" voorgestane handelwijze een novum zijn in de historie der Chr. scholen. Dr B. dan van dit historisch moment toch geen getuige is geweest. De feiten leeren het.

Reeds in den verkiezingsstrijd werd door een spreker van de Partij van den Arbeid op een vergadering te Kampen beweerd, dat in het Noorden van ons land Christelijke onderwijzers waren ontslagen, omdat ze lid waren van de P. v. d. A. Deze methode werd als Calvinistische inquisitie gebrandmerkt. Op welk geval de spreker doelde is mij niet bekend.

Maar vast staat, dat reeds enkele maanden geleden te Kampen twee leeraren van de Chr. U.L.O. school m(i(esten heengaan, omdat ze de beginselen van de P. V. d. A. propageerden. Toen het bestuur wel uitsprak, dat leden van de P. v. d. A. niet als leeraar konden worden gehandhaafd, maar hieraan niet verbond de consequentie van oogenblikkehjke schorsing, of ontslag, zag een aantal ouders zich verplicht hun kinderen thuis te houden, totdat de aan een Christelijke sohool vereischte toestand was hersteld.

13. Rentmeesterschap.

Niet zonder reden heb ik^deze gebeurtenissen te Kampen breedvoerig beschreven. Dr B. eindigt n.l. zijn artikel'aldus: „En hoe kan men tegenover zijn Heer en Heiland rekenschap afleggen van zijn rentmeesterschap als men zelf afbreekt wat door het voorgeslacht met zooveel moeite en gebed is opgebouwd tot heil van ons volk, als men de ouders dwingt, terwille van de politiek, hun gedoopte kinderen van de Christel ij ke school te nemen!" (spatieering van mij, M.)

Dr B. vreest namelijk, dat bij het volgen van de koers van , , Trouw", „ook tal van ouders hun kinderen niet meer naar onze scholen zullen sturen". Hij denkt aan die ouders die eveneens leden zijn of aanhangers van de P. v. d. A.

Nu kan men echter zien, dat het handhaven van de leeraren die voorstanders zijn van de P. v. d. A eenzelfde gevolg h^eft. In Kampen waren de ouders die ^mst maakten met hun doopbelofte genoodzaakt , , hun gedoopte kinderen van de Christelijke school te nemen". En dat moesten zij dus doen, omdat z^j wisten rekenschap te moeten afleggen van htm renitme^tew schap.

Men doet hnmers den God des Verbonds tekort, wanneer men niet het zaad des Verbonds in heel het leven leert te wandelen naar de eisohen des Verbonds. Wanneer men niet hen onderwijst ook daarin, dat aj niet „een ander juk met de ongeloovigen" zouden aantrekken, daar zij zijn „de tempel des levenden Gods" (2 Kor. 6 : 14 en 16); dat zij „him zaligheid en welvaart" alleen bij Jezus mogen zoeken (Heid. Cat, vr. 30); dat zij nimmer mogen zwijgen van dien eenigen Naam „die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden" (Hand. 4 : 12). Alleen dan kan men onbevreesd den dag tegemoet zien, waarop de Heere rekenschap zal vragen over het onderwijs aan onze kinderen gegeven, die toch immers de kinderen zijn, waarop Hij recht heeft.

14. Doorbraak en Afbraak?

Maar als zulk een houding nu tengevolge heeft, dat de ouders op wie Dr B. doelt in dat geval hun kinderen van de Chr. school naar de Openbare school sturen, bevordert men — zoo vraagt Dr B. — dan zelf niet de zoo gevreesde „doorbraak"? En beteekent dit niet „de afbraak van het Christelijk onderwijs? "

Het antwoord op deze vragen is met de verantwoordelijkheid waarvoor het rentmeesterschap ons stelt reeds gegeven. Wanneer onze gehoorzaamheid aan het Woord van God medebrengt, dat andere ouders h«m kinderen niet meer aan een Christelijke school jvillen toevertrouwen, dan hebben we in tweeërlei opzicht onzen plicht gedaan: we hebben aan de kinderen des Verbonds gegeven waarop ze recht hadden n.l. de volle verkondiging van de beloften en de eischen des Verbonds; we hebben tevens aan hen die in politiek opzicht den Heere verloochenen de rechten van den God des Verbonds gepredikt ook met de daad der gehoorzaamheid.

Dit kan nooit met zich brengen een versterking van de zgn. doorbraakpolitiek. Het kan misschien velen van ons doen heengaan, doch alleen omdat gebleken is dat ze van ons niet waren. Het zal de saambinding versterken van hen die in den strijd des levens het wagen met Grods Woord alleen. Zoo zal de doorbraakpolitiek het tegendeel bewerken van wat ze beoogt.

Zelfs acht Dr B. het streven van „Trouw" afbraakpolitiek. We wezen er reeds op, hoe hij niet alleen de les van het verleden niet verstaat, en de situatie in het heden niet kent, doch ook voor de toekomst bij een opvolgen van het advies van „Trouw" ducht „verguizing, achteruitzetting en tegenwerking" voor de kleine groep die zal overblijven. Hij vervolgt dan: „sommigen onder ons zullen dat niet betreuren: ze vrezen het martelaarschap niet, het leven onder geloofsvervolging is de normale toestand van de kerk hier op aarde. Ik kan dat standpunt respecteren. Alleen vraag ik dit: of men zich bewust is dat men zodoende zelf die toestand uitlokt".

Tegenover deze kansberekening ten aanzien van de gevolgen moet met alle kracht worden gesteld de overtuiging des geloofs, die haar kracht put uit het Woord van God, die zich gesterkt weet door de rijke beloften Gods indien men wandelt in de wegen des Heeren: in het houden van Gods wet is groote loon", • Ps 19 : 12; „Och, dat mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in mijne wegen gewandeld had. In kort zou Ik hunne vijanden gedempt hebben, en mijne hand gewend hebben tegen hunne wederpartijders. Die den Heere haten, zouden zich Hem geveinsdelijk onderworpen hebben; maar hunlieder tijd zou eeuwig geweest zijn. En Hij zou het gespijsd hebben met het vette der tarwe; ja Ik zou u verzadigd hebben met honig uit de rotssteenen", Ps 81 : 14-17. Ook Psalm 119'-) op vele plaatsen, waarvan ik noem vs 14: Ik ben vroolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom".

Hoever heeft bUjkens dergelijke uitspraken uit Gods Woord Dr B. in zijn artikel zich verwijderd van de klare taal der Schrift. Zoo ook b.v. wanneer hij het gevolg van het streven van „Trouw" aldus beschrijft: „De grote bloei van het Christelijk onderwijs zal voorgoed voorbij zijn". Het is duidelijk, dat Dr B. dezen bloei ziet in de'groote scharen die de Christelijke school thans wel willen bezoeken, maar die — zooals hij vreest — bij een volkomen gehoorzaamheid aan Gods Woord ook in het Christelijk schoolwezen de Openbare school weer sterk zullen maken. Daarom noemt hij de politiek van „Trouw" in één woord afbraakpolitiek.

Had Dr B. behoord tot het leger van Gideon, hij zou waarschijnlijk ook diens politiek als afbraak hebben beschouwd, toen Gideon eerst degenen die „bloode en versaagd" waren naar huis liet terugkeeren. Dat waren er 22.000 van de 32.000! (Riohteren 7 : 3). En van de overgebleven 10.000 moet hij er op des Heeren bevel nog 9700 wegzenden: En de Heere zeide tot Gideon: oor deze drie honderd mannen, die gelekt hebben, zal Ik ulieden verlossen, en de Midianieten in uwe hand geven; daarom laat al dat volk weggaan, een ieder naar zijne plaats" (Richteren 7 : 7). In de Korte Verklaring merkt Dr Goslinga hierbij op: Deze belofte moet Gideon genoeg zijn. Hij mag niet op zijn leger-

Biaebt •rortTOttwen, docH idtsluitend op Godss Woord, Zflii toezegging; En Gideon heeft deze proef doorstaan. Schijnbaar drijft God den spot met hem. Hij geeft hem eerst een leger om het hem daarna zoo goed als geheel te ontnemen. Maar Gideon houdt vast aan Gods gegeven woord. We lezen van hem in deze verzen geen enkele uiting van tegenspraak. In die stilzwijgende gehoorzaamheid toont Gideon metterdaad zijn geloof (zie Hebr. 11 : 32)".

Zoo hebben ook wij niet te vragen naar de gevolgen die naar menschelijke berekening uit onze handelwijze voortvloeien, wanneer God van ons eischt dat wij aldus zullen doen. Ik denk weer aan den dichter van Psahn 119, die in den zwaren nood waarin hij verkeerde, aldus kan roemen (naar de bewerking van Mamix van Sint Aldegonde):

' 109 Du sietst, o Heer dat ick mijn siele waag. Als of sy waer in mijn hant telcker ueren: Maar ik vergeet dyn wet te geenen daeg.

110 Het godloos volck soeckt mijne voet te stueren Uyt een valsch hert, int gaeren van haer net: Doch laet ick my van dijn woirt niet vervueren^).

Ook aan dezen dichter zou Dr E. de vraag kunnen stellen, of hij „zich bewust is dat hij zelf die toestand uitlokt".

Immiers hij is een ijveraar in den dienst van God. Hij zegt (vs 139): „Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat ipijn wederpartijders Uwe woorden hebben vergeten"; en (vs 53): „Groote beroeringi»heeft mij bevangen vanwege de goddeloozen, die Uwe wet verlaten".

Of (vs 113, naar de vertaling v. Dr. Noordtzij in de K.V.): „Twijfelaars haat ik, maar uwe wet heb ik lief" ^). Door deze houding, zou Dr B. zeggen, stort hij zichzelf in den grootsten nood. Met zijn ijveren en zijn haat haalt hij 'zich de vijandschap der machthebbers op den hals. Hij lokt het zelf uit.

Uitlokken? De dichter spreekt heel anders (vs 161): „De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw Woord". Ditzelfde verklastft hij in vs 86 (naar de vertaling van Dr Noordtzij) r „Al uwe bevelen zijn waarheid; zonder oorzaak vervolgt men mij". Wel blijkt in dit vers dat de dichter wel degeüjk begrijpt, waaruit de yervolging ontspruit, gelijk in vs 85 (vert. Noordtzij): „Overmoedigen hebben mij kuilen gegraven, zij die niet leven n a a r uw wet". Maar al verstaat de dichter dit, toch betuigt hij in de volgende verzen, dat hij zijn geloofsstandpunt niet zal prijsgeven, ja, hij smeekt om nieuwe levenskracht ten einde te kunnen volharden (naar de bewerking van Mamix):

87 Ick was voirwaer mijn leve bijnae quijt. Mits tyolok my had ter eirden neer gedreven: Doch ben ik noyt van dijn woirt afgegüjt:

88 Verquick mij. Heer, end geef mij weer het leven Nae dijn genaed: ick wil met allen vlijt, Bewaeren twoirt dat du onsz-hebst gegeven.^).

Dr B. moge bedenken, dat het niet voldoende is dit „standpunt te respecteren".

15. De liefde van Christus dringt ons.

Dr B. besluit zijn artikel, gelijk we reeds zagen, met het verwijzen naar de rekenschap die we hebben af te leggen tegenover onzen Heer en Heiland. Hij gaat hierbij uit van de gedachte: Slechts de liefde van Christus moge, ons dringen" en doelt hiermee blijkbaar op een woord uit Paulus' tweeden brief aan de Korin-• thiërs (5 : 14: Want de liefde van Christus dringt ons"). Een woord dat dus in zeer nauw verband staat met de dringende vermaningen uit het zesde hoofdstuk van, dienzelfden brief, waarin Paulus natuurUjk gedreven door diezelfde liefde van Christus de Korinthiërs ervan beschuldigt, dat zij afgoden brengen in den tempel Gods (6 : 14-17). Zelf s verklaart Paulus vóór en na deze felle aanklacht zijn bijzondere liefde voor de Kórinthiërs en wijst" hij er op, hoe groote plaats zij in zijn hart innemen (6 : 11 en 7 : 3).

Juist daarom zij 'men voorzichtig, opdat men die liefde van Christus niet verkeerd versta. Paulus behoefde niet bang te zijn, dat de Korinfclüërs deze liefde in verkeerden zin gingen uitleggen. Zij wisten uit zijn eersten brief (13 vs 5): Zij (de liefde) verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid", welke woorden Prof. Grosheide in de Korte Verkl. aldus omschrijft: Wie op dè rechte wijze liefheeft, die kan niet verblijd zijn over de onrechtvaardige daden, die de overtreding zijn van de wet Gods, die moet zich daarentegen verblijden over de waarheid, omdat God een God der waarheid is". En ter verklaring van 2 Cor. 5 : 14 merkt hij o.a. op ^): Paulus spreekt hier van de zichzelf gevende, zoekende? liefde van Christus, die in haar instrumenten (de apostelen, M.) najaagt de grootmaking van Gods naam en de zaligheid der gemeente" en hij verwijst daarbij naajr Joh. 14 : 31, waar Jezus zegt: dat iks den Vader liefheb, en alzoo doe, gelijkerwijs mij de Vader geboden heeft". Jezus toont zijn liefde door gehoorzaamheid. En omdat Zijn liefde onze wederliefde wekt (1 Joh. 4:19), daarom houdt de uitspraak: de liefde van Christus dringt ons" ook in: het bewaren van Zijn geboden" (Joh. 14 : 21).


1) Men zie over dezen psalm: „Voor wie de troost der profetie? " Twee bijbelstudiën met een inleiding en een gebed voor het heden van B. Roorda, Uitg. Mij. De Graafschap, Aalten.

2) Zie B. Roorda, a.w. pag. 26.

8) Zie B. Roorda, a.w! pag. 28.

^) Zie B. Roorda, a.w. pag. 21.

5) In zijn commentaar, Bottenburg, 1939, pag. 199.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

IS HANDHAVING VAN DE LEDEN VAN DE PARTIJ VAN DEN ARBEID BIJ HET CHR, ONDERWIJS EISCH EN CONSEQUENTIE DER INTERKERKELIJKE SAMENWERKING ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's