GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De weg tot „hereeniging” gebarricadeerd als nooit tevoren ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weg tot „hereeniging” gebarricadeerd als nooit tevoren ?

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men weet dat in den kring der Gereformeerde Kerken, nadat ze verlaten zijn door de volgelingen van dr H. H. Kuyper-dr J. Ridderbos, c.s., het leven niet stilstaat, ondanks de zware verzekeringen, dat 't tegendeel aan den dag zou treden. We hebben onze meeningsgeschillen op enkele punten; en, zooals ik tegenover dr Grosheide schreef: meeningsgeschillen maken de scheur niet, dat doet alleen de hoogmoed, die kerkelijk binden gaat, opdat de „eigen haan", die soms thuis een dikke deken over zijn kop krijgt, opdat hij vooral geen geluid make, althans in de KERK zou koning kraaien. Op en in de kerk kunnen sommige menschen alle gevoel-van-slappedanigheid afreageeren.

Die meeningsgeschillen vind ik daarom ook thans na de scheuring niet erg; als w3 elkaar maar willen vasthouden bij 't Woord. Dat enkele scribenten in den Toomvliet-stijl er wat om gnuiven, sla niemand uit den koers. Vinden ze bij ons geen meeningsgeschillen, dan zeggen ze: 't is daar allemaal dictaat-koekoekéén-zang; het zijn volgelingen van meneer Zus en Zoo. Vinden ze wel meeningj^geschillen dan zeggen ze: zie je wel, heb ik 't niet gezegd? Ze , , hebben" vaak „gezegd" wat ze weersproken hadden.

Wanneer dan ook onze hooggeachte broeder ds Schelhaas, aan wien onze kerken en onze Hoogeschool heel veel te danken hebben, over de vraag, hoe wij in de vrije, werkzaamheid der geloovigen in politiek opzicht hebben te handelen, een beetje vaker naar de remmen grijpt dan andere koetsiers, die mèt hem den wagen weer v a n de berghelling der hiërarchie naar hel dal der kleine-luyden-in-gemeenschapsoverleg moeten rijden, dan wil ik graag naar hem luisteren, en ik zal hem geen enkelen keer extremist noemen. * Maar ik mag het wel eerlijk zéggen, als ik meen, dat hij het omgekeerde dreigt te bereiken van wat hij bedoelt.

Aanleiding daartoe geeft mij wat hij schrijft in Gereform. Kerkb. v. h. Noorden, 17 Jan. 1948.

Ds Schelhaas stelt daar de vraag „Wat hebben zo gedaan? " „Ze" zijn ditmaal de synodocraten, in synode bijeen. En het „doen", naar welks inhoud en beteekenis een onderzoek wordt ingesteld, is: het doen van 1944, en volgende jaren: schorsen, afzetten, "avondmaal-ontzeggen, buiten het kerkverband plaatsen, uit de kerk werpen, nog wel in gevallen, waarin de persoon zelf ontkent, dé kerk verlaten te hebben, en meer van dit alles: men kent de lijst der misdaden.

Voorop zij geplaatst, dat ds Schelhaas zijn best doet de synodocraten er van te weerhouden zijn artikel te misbruiken te hunnen gimste. Of hem dit gelukken zal, weet ik niet: ik betwijfel het. Maar feit is, dat hij hun duidelijk „een heele lijst van wandaden" zegt te kunnen voorhouden: het recht b.v. van de kerken en van haar Koning met voeten treden; de schorsing reeds (laat staan: de z.g. afzetting) van (blijkbaar) ondergeteekende noemt hij , , diep krenkend voor het hart van Gods volk" en „God-onteerend". Hij ziet ook voorts , , dergelijke schanddaden". De Toornvliet-Ridderbos-pers moet nu maar uitzoeken, hoe ze daarop reageert

Niettemin blijkt ds Schelhaas over de beteekenis en de draagwijdte van deze „schanddaden" iets anders te denken dan velen onzer; anders ook dan de „vijftien" uit de „vonnissen" (den tekst ervan) hebben afgelezen. Ds Scheihaas wil namelijk de „bedoeling" van de schorsers en afzetters en uitwerpers óók in rekening gebracht zien. En die „bedoeling" was zoo erg niet als velen toch maar constateeren omtrent de eigenlijke daad in-zich-zelf.

Hier komt dan de vraag aan de orde: of de vonnissen, zooals ze geredigeerd zijn, beteekenen, dat wij, die immers in de (door de synodes „geconstateerde" „zonden" gebleven zijn) nu ook volgens de logica dier vonnissen buiten het rijk van Christus gesloten

zijn (van synodewege). Ds Schelhaas meent, dat men dit niet zoomaar zeggen kan. Hij stelt de vraag:

„Ik zou niet graag beweren, dat „valsche leer" niet afsnijdenswaardig maakt. Maar wil dat zeggen, dat in elk geval, zonder onderscheid (als er n.l. niet een laten varen van die valsche leer is) afsnijding volgen moet? "

Op deze vraag antwoordt ds Schelhaas ontkennend. Hij beroept zich hier op prof. dr H. Bouwman. Ds Schelhaas schrijft:

„Ik beroep mij op Prof. dr H. Bouwman „Geref. Kerkrecht", deel II, blz. 666: Ook zou het kunnen gebeuren, dat iemand niet langer zou kunnen worden geduld In het ambt, als ouderling of predikant, maar dat de afsnijding niet van dien aard was, dat hij als lid der gemeente moest worden geëxcommuniceerd. De kerk zou •er naar recht (in het artikel Gron. Kb. staat hier een zetfout) bezwaar in zien, een oprecht christen, een Gereformeerd belijder, maar die op het stuk van den doop het Baptistische gevoelen toegedaan was, bv. een man als Spurgeon, als lid der kerk niet te gedoogen".

En ds Schelhaas merkt daarbij op, dat men dit citaat niet van zich af mag schuiven, onder het argument, dat het stamt uit 1934, dus na het jaar der kerkrechtelijke revolutie in 1926. Want, zoo zegt hij, volkomen terecht, men'kan hetzelfde citaat letterlijk ook terugvinden in Bouwman's Kerkelijke Tucht, uit het jaar 1912; toen was de revolutie van dr H. H. Kuyper c.s. nog niet aan den dag getreden.

Nu zullen we ons niet lang bezig houden met wat overigens een nuchter feit is, dat volgens de synodale logica van 1944 dit citaat niet klopt op de door ons bedreven „rjiisdaden". Laat ons blijven bij den eerst geschorste: ze zei, dat de man ook zaer goed wist, dat hij inging tegen het kerkelijke recht (hij was dus heelemaal niet „oprecht"); dat hij ook afweek van de leer (want hij wou het formuletje, dat Ridderbos c.s. ook voor geen gekloofde-haar-lengte wijden veranderd zien niet leeren als bindend woord van God, en was dus ketter, zooals immers nog herhaaldelijk, en dit nog wel uit het dorp van Thomas Bos, beweerd wordt door de extremisten der synodocrateii, die maar niet willen hooren naar de feiten van 1944 zelf).

We zullen ook niet ds Schelhaas eraan herinneren, dat de formule, die men in 1944 gebruikt heeft, die van „s c h e u r m a k i n g" was. En dat Bouwman, Geref. Kerkrecht, bl. 666/7, en Kerkelijke Tucht, 271/2, daarvan constateert, dat scheurmakers IN GEENEN DEELE kunnen toegelaten worden tot de ambtelijke bediening, OMDjAT volgens het avondmaalsformulier (door de synode UITDRUKKEUJK naar voren gehaald tegenover dien eerst geschorste) dezulken NIET MOGEN TOEGAAN TOT HET AVONDIMAAL DES HEEREN. Me dunkt, als men Bouwman citeert, o p-he t-p unit-in-k we stie, is hij duidelijk genoeg, in het zeggen: metterdaad is hier van synodewege publiek beweerd, dat de bedoelde persoon, zoolang hij in de „geconstateerde" zonde blijft, buiten het rijk Gods staat, een verrot lid der gemeente is, en zijn gericht en verdoemenis des te zwaarder zou maken, als hij toch aan het avondmaal deelnam. Het weerzinwekkende manipuleeren met het avondmaalsformulier, dat men in 1944 heeft aangedurfd, moet niemand verkleinen: het conflict is ethisch.

Maar iVe willen wel eens nagaan of het citaat van prof. Bouwman hier goed^gebruikt is, en dus kan dienen als argument voor de stelling: schorsing op grond van art. 79/80 K. O. houdt niet in de uitspraak dat, wie in de geconstateerde zonde blijft, zoolang hij dit doet, buiten Christus' Rijk staat.

Ik meen, dat Bouwman's citaat deze stelling NIET ondersteunt. Ten bewijze het volgende.

Bouwman heeft in zijn Gereformeerd Kerkrecht heele stukken uit zijn boek over „Kerkelijke Tucht" vrijwel letterlijk laten herdrukken. Maar hij liet ook heele stukken en paragrafen uit „Kerkelijke Tucht" (hierna geciteerd als K. T.) weg in „Gereformeerd Kerkrecht" (hierna geciteerd als G.K.). Voorbeelden: G.K. II, 594 begint te spreken over „naam en begrip van de kerkelijke tucht", en drukt dan af K.T. 11-22/3, met een kleine omissie. Dat loopt tot G.K. II. 604. Dan slaat Bouwman in. G.K. Il óver hetgeen staat in K.T. paragraaf 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, om op G.K. II, 604 te vervolgen met wat in K.'T. paragraaf 14 is: het DOEL der kerkelijke tucht. Dat wordt behandeld G.K. II, 604-609, en correspondeert met K.T. 172-177. Öe bladzijden K, T. 24-171 zijn dus in G. K. II overgeslagen.

Even stilstaan: ieder lezer weet dus nu, dat een citaat uit G.K., waarin woorden uit K.T. zouden worden herdrukt, die in K. T. zelf voorkomen na bl. 171, nimmer mogen worden losgemaakt van wat in K.T. 24-171 is opgemerkt. Een vervolg van een boek mag men niet lezen zonder het voorafgaande gedeelte.

Dan gaat Bouwman in G.K. II, als hij op bl. 603 klaar is met het herdrukken van K.T. 172-177, weer een paragraaf uit K.T. overslaan. Het overgeslagen deel is ditmaal K.T., paragraaf 15, handelende over de OORZAKEN der kerkelijke tucht. Dit is K.T. bl. 178-202. Oo!k de'bladzijden K. T. 178-202 zijn dus in G. K. II overgeslagen maar mogen niet worden verwaarloosd bij de lectuur van G. K., als die vender gaat met het afdrukken van stukken uit K. T.

We behoeven nu niet verder na te gaan, hoe het staat met de plaatsen uit K.T., overgenomen in G.K. II. Want als nu in G.K. II, 666 dat citaat over die „valsche leer" (die nog niet tot excommunicatie hoeft 13 leiden) wordt afgedrukt uit K.T. 271, dan merken wij op:

G. K. II, 666 moet men lezen als herdruk van K. X. 271; maar K. X. 3^1 mag niet worden gelezen zonder (o.a.) K. X. 190—198; en dat gedeelte is in G. K. H niet ^gedrukt. Men moet dus den zin, door ds Schelhaas geciteerd, nadrukkelijk verklaren in verband met K. X. 190—198.

Welnu, in K.T. 190-198 spreekt prof. Bouwman uitvoerig over de tolerantie (het trefwoord ontbreekt in G.K., zoowel I als H). Daar gaat het, bl. 190, al dadelijk over zulke lieden als dien broeder Spurgeon (we laten de juistheid en doeltreffendheid van dit voorbeeld nu maar onbesproken). „De tolerantie", aldus Bouwman, K.T. 190, „bedoelde eenvoudig rekening te houden met de mogelijkheid, dat iemand, door gebrek aan inzicht, door den invloed van buiten, door vooringenomenheid, bezwaren had tegen een of meer stukken der leer, en dat wel in alle oprechtheid, en niet uit oorzaak van libertijnsche boosheid ". Verder, K.T. 192: „Herhaaldelijk is de zaak van ^e tolerantie op de Gereformeerde synoden ter sprake gekomen". We krijgen dan voorbeelden van predikanten, die bezwaar maken tegen de leer der praedestinatie, van ds Coolhaes, die wel als lidmaat der kerk te dulden zou zijn, maar niet als leeraar (het eerste onder bepaalde voorwaarden). En Bouwman zegt dan: „Dit was eeA goede opvatting van de tolerantie" (192).

Met die opvatting van Bouwman aangaande de goede opvatting van de tolerantie zal men dus moeten rekenen in de lectuur van G.K. Il, 666, of K.T. 271. „In een ambteloos lid der gemeente kan meer worden geduld dan in een voorganger der gemeente", zegt Bouwman, K.T. 192. Op bl. 193 heeft hij het dan over het onderscheid tusschen „Hertneokige" en „geseggelicke". In Leiden 1619 is gezegd, dat men WEL de hardnekkigen dadelijk moest excommuniceeren, maar de gezeggelijken kon men na proeftijd weer toelaten tot den kerkdienst. Ouderlingen en diakenen moeten van hun ambtsdienst worden ontzet, maar behoeven niet aanstonds te worden geëxcommuniceerd. En in K.T. 196 merkt Bouwman iets op, dat iedereen weer dadelijk den naam van Spurgeon in de gedachten roept: „Stel dat iemand Baptistische gevoelens heeft over den doop, dan kan dit voortspruiten uit gemis aan de rechte kennis van de Gereformeerde gedachte des verbonds. In zulk een geval, wanneer echter de betrokken persoon onberispelijk is in den wandel, dient de kerk voorzichtig te zijn NAAR DEZE GROND­ BEGINSELEN MOET BIJ DE TUCHT OVER DE LEER WORDEN GEHANDELD" (K.T. 197).

We zouden ook nog iunnen wijzen op wat Bouwman, K.T. 269, d.w.z. 2 bladzijden vóór wat ds Schelhaas aanhaalt, opmerkt over tweeërlei zonden; a) die een bestraffing, maar niet nog schorsing en afzetting waardig maken; b) die dit wel doen.

Leest men in het licht van dit alles nu het door ds Schelhaas uit Bouwman aangevoerde citaat, dan blijkt, dat Bouwman bij die gevallen, wasirin ook bij verhindering van ambtelijken dienst niet tot excommunicatie behoeft te worden overgegaan, het oog heeft op menschen, die men niet schorsen mag op( grond van art. 79/80-K. O. Hij bespreekt G.K. II, 666, en K.T. 271 de zonde van „valsche leer of ketterij" wel naar aanleiding van art. 79/80 K.O., maar laat duidelijk zien, dat hij ze in het algemeen behandelt; niet speciaal als zonden van ambtsdragers alleen. Als het over ambtsdragers 'en over hun SCHORSINGS-en AF-ZETTINGS-waardigheid gaat, DAN geldt DAAR­ VOOR Bouwman's algemeene regel: „de afwijking moet dwaling zijn, en wel van dien aard, dat hij hardnekkig volhardt in het kwade" (K.T. 271).

De vraag komt op: hoe ziet Bouwman dan een m o - gelijkheid, een ambtsdrager te verhinderen, zijn ambt te bedienen, terwijl hij toch niet als kerklid van het avondmaal behoeft geweerd te worden? Antwoord is: die mogelijkheid bestaat niet bij (rechte) toepassing van art. 79/80 (op ons toegepast, naar het heet), doch in andere gevallen, waar men andere maatregelen neemt dan in art. 79/80 zijn voorgeschreven.

Bouwman denkt b.v. aan „ONTSLAG uit den dienst", iets anders dan toepassing van art. 79/80r Bewijs ?

Als Van Lonkhuyzen zich contra de kerkrechtelijke revolutie van 1926 beroept op de uitspraak van het convent te Wezel, dan zegt Bouwman, G.K. n, 71:

„Dr van Lonkhuyzen vergeet, dat hier niet van censuur of afzetting, maar van ONXSLAG der dienaren gesproken wordt".

We laten het debat Van Lonkhuyzen-Bouwman rusten; het is ons ditmaal om Bouwman's eigen meening te doen. Welnu, dat geval van Wezel komt breeder ter sprake in G.K. I, 457. Daar-wordt gezegd, dat Wezel handelde over het , , de s t it uer e" („ontslaan") van dienaren der kerk. We krijgen dan de figuur van losmaking. Ik laat die vinding verder onbesproken; Bouwman willen we verstaan. En daarvoor is van beteekenis wat hij zegt, G.K. I, 457/8:

„Volgens de uitlegging der synoden van de Gereformeerde kerken mag dit deel van het artikel NIET WOR­ DEN TOEGEPAST ingeval een predlltant volgens artt. 79 en 80 valt onder de KERKELIJKE CENSUUR, wijl DAAR wel van sehorsing of afzetting, MAAR NIET VAN LOSMAKING wordt gesproken" (verwezen wordt naar synode 1899, art. 121; 1905, art. 89; 1914, art. 139)" Losmaking, of beter nog „ontslag uit den dienst" wil dan zeggen: den betrokken leeraar in een positie brengen, dat hij in geen vasten dienst is" (G. K. I, 459).

En dan is er voorts ook nog de schorsing, niet ., op grond van art. 79/80", maar „ipso facto" bij weigering van nader onderzoek van voorgedragen eigen meeningen, volgens onderteekeningsformulier. Die is een andere dan volgens art. 79/80, en kan volgens Bouwman dan ook worden opgehouden als er in een gemeente of classis bizondere moeilijkheden zouden ontstaan, in v/elk geval nader onpartijdig onderzoek wordt verlangd. Wie evenwel geschorst wordt op grond van art. 79/80, omtrent dien wordt (althans) beweerd, dat men genoeg van 's mans standpunt kent. Zooals de synodes van 1944 etc. dit laatste werkelijk en luide hébben beweerd ten aanzien'van K. S. (ondanks het gezeur over zijn niet-komen, waarbij men soms het martelaarsgezicht zet: hoe wisten we nu, wat de man wilde? > Vg. G.K. II, 579/580.

Conclusie: ds Schelhaas' , .conclusie uit Bouwman's citaat" acht ik reeds als zoodanig onjuist.

Overigens: ik heb tenslotte niet met Bouwman, doch met de Kerkorde te maken. En met den TEKST van het „vonnis". Het staat als een paal boven water, dat volgens dien TEKST eenvolhardenin wat de heeren van 1944 , .openbare grove zonden" noemden, doch wat ik gehoorzaamheid en hulpverleening aan een door hiërarchen besprongen kerk noem, volgens de schorsende lieden wel degelijk beteekent: staan buiten het koninkrijk van God.

En-dan al die andere gevallen!

Nu zegt ds Schelhaas: de bedoelingen van de heeren-schorsers moogt ge niet vergeten. Ik herhaal: zeker mogen we dat niet, als iemand hun ouderling is, bij hen op huisbezoek. Maar de VERGADERING ken ik slechts uit haar BESDUITEN. Bij een VER­ GADERING zegt men TERECHT: met bedoelingen niets te maken, want die bedoelingein zijn subjectief verschillend. Dacht iemand, dat de bedoeling van dr H. H. Kuyper dezelfde was als van een of anderen ouderling uit 1944? Maar beider zonde of deugd heb ik te qualificeeren naar het besluit, dat d e één met den ander neemt, en waarin z ij beiden zich vereenigen.

En nu tenslotte: ds Schelhaas wil den vrede bevorderen.

Ik ook.

Maar ik beweer, dat de methode (den tekst van de vonnissen bezien in het licht der bedoelinrgen van wie ze , , velden") den vrede verder uit het gezicht brengt dan ooit.

Als het zoover zou komen, dat we de heeren Ridderbos-Grosheide etc. zouden moeten gaan beoordeelen naar hun bedoelingen, wel, dan zou ik een pacificatie zooals zij schijnen te willen, nog minder vertrouwen.

Want dan zou ik moeten zeggen: ze teekenen nu wel dit nieuwe formuletje, of dit nieuwe besluit, maar de bedoeling, kan ik die wel vertrouwen? Er zijn er, die ik niet vertrouw, juist omdat ze, leelijke dingen openlijk zeggende en doende, later hebben gezegd: waarde broeders, we bedoelen 't toch. zoo best.

Ik deel ds Schelhaas' meening, dat we niemand mogen opdringen onze consequenties uit zijn daden. -

Maar dat doen we ook niet. We concludeeren niet uit de handeling der toepassing van art. 79/80, doch c o n - stateeren den inhoud van den tekst van art. 79/80.

En in dien tekst lees ik al de gruwelijke beschuldigingen, waarvan ik weet, vrij te zijn, nog net zoo vast, als toen ik dat aan de heeren schreef, nadat ze begonnen waren hun brief je-van-accusatie te doen be-' zorgen door den pedel der toenmalige Theologische Hbogeschool bij mijn twee achtergebleven gezinsleden, destijds wonende Vloeddijk 61, Kampen. Ridderbos woonde Vloeddijk 62, en Den Hartogh Vloeddijk 91. Ze hadden het fraaie document meegenomen naar Kampen.

Als we (wat ds Schelhaas niet , , bedoelt") gaan draaien of camoufleeren, dan wordt de verdoemende rechtshandel der , .synodes" labiel, en ook onze eventueele pacificatie. Ik dank daarvoor, om dezelfde reden, waarom ik in 1944 het gereformeerde yolk heb helpen beschermen tegen usurpatoren en machtsmisbruikers. Ik weiger een Linggadjati-toelichting, en een Renville-toelichting. en Ridderbostoelichtingen. Ik weiger het v o n n''i s van één rechter te lezen in het licht van zijn bedoeling (tenzij ik zijn ouderling ben. en hij zijn consciëntienood me klaagt). Ik weiger het te meer. als ik tusschen bedoeling van den rechter en zijn in naam des konings gesproken vonnis discrepantie zie. En ik weiger het h e e 1 e m a a 1, als ik te doen heb, niet met één man. maar met een heel stel mannen, die zijn opgetreden aJs ..rechters": een synode. Niet d# gestalte der synode leden, doch het gehalte van het synode b e s 1 uit!

Toelichtingen? Ze hebben eerst de befaamde toelichting op de leeruitspraken aangediend (tegenover wijlen ds Post b.v.) als officieel stuk der synode, , .niet te verwaarloozen. En later liepen ze te bedelen om de gunst des volks, als het maar K. S. en nog een paar wou loslaten: menschen, u moogt het praeadvies gerust in de kachel stoppen (Duursema deed ook al mee met het onsmakelijke bedrijf). Ze vergaten, dat, zoodra men de Toelichting (de officieele Schriftbewijzen) in de kachel stoppen mag, ook het argument, dat ze toch hebben gebeden om den H. Geest ALS A R, - GUMENT in de kachel moet stoppen, omdat de Geest ons alleen dan sijn eigen werk herkenbaar doet zijn, indien het overeenkomst met de Schrift-inhouden vertoiont.

En we zouden dan nu weer moeten iets in de kachel stoppen: den tekst n.l. der vonnissen, om daarna een nieuwen kerkhandel te bouwen op de gebeden van de goede bedoelers? Toon mij uw gebeden I als Geestelijk daaruit, dat uw daden correspondeeren met de Schrift. Samenspreken ? Best. Maar eerst een paSir praeadviezen, en dan van twee kanten, en niet bestemd voor de kachel!

K. S.

Er was eens! - Er zijn thans! - Er verdwijnt snel!

Er was eens een chr. gereformeerde dominé, zoo om en de bij 1865. Hij heette J. van Dijk Mzn en stond in Doetinchem. Hij preekte heel vaak in de Hervormde Kerk, want zijn leus was: „de kloof tusschen Her--vormd en Afgescheiden moet worden gedempt". Hij sprak eenmaal als zijn overtuiging uit „dat de algemeene Christelijke kerk, of misschien» beter uitgedrukt derzelver leden in en onder alle Genootschappen zijn, en voor zoo verre stel ik die op één lijn; maar dat is echter geen beschouwing van het kerkgenootschap als ligchaam. Nu is immers uitbreiding der algemeene Christelijke Kerk geen afbreken of miskennen van de Christelijke Afgescheiden Kerk? en indien naar mijn oordeel hét eene met overdreven ijver gezocht en nagejaagd wordt, dan kan zulks niet geschieden dan ten koste van het andere — datlieb ik dweepen genoemd".

De Synode van Middelburg in het jaar 1869 — het is de Synode waar de eenheid tusschen „Afgescheidenen" en „Kruisgezinden" tot stand kwam —, besloot, omdat hij o.a. „meer dan eenmaal zich heeft geopenbaard geen vastheid van beginsel te hebben in betrekking tot het standpunt der Christelijke Gereformeerde Kerk"... „hem van af heden de bevoegdheid als Leeraar in onze kerkgemeenschap te ontnemen".

Daarna werd Ds Van Dijk Hervormd en zijn gemeente maakte zich los van de Chr. Gereformeerde Kerk en \^erd, op een paar uitzonderingen na, een z.g. Ned. Herv. Zendingsgemeente. De Chr. Gereformeerde Kerk van Doetinchem verdween toen voor lange jaren!

En toen de Vrije Universiteit werd opgericht verklaarde deze oecumenische predikant, dat dit „geloofsstuk" van Kuyper en de zijnen „een g e e s è 1 (was) dien de rechtvaardige God tijde-1 ij k duldt" als straf voor veler zonden.

- Er was eens een chr. gereformeerde dominé, zoo om en de bij 1865, hij heette J. Brummelkamp en stond te Tiel. Hij liet niet-leden der kerk vrij toe tot het Avondmaal, en preekte voortdurend in andere „kerken". Hij deed zoo, hoewel de Synode van Franeker - (1863) naar aanleiding van deze kwestie had uitgesproken: ..De Vergadering oordeelt, dat de Leeraar die in eenige plaats predikt, waar de Heere eene Christ. Afgesch. Geref. Gemeente heeft verzameld, zonder dat die Leeraar de toestemming des Kerkeraads der plaats heeft ontvangen, zich aan grove miskenning van des Heeren werk schuldig maakt, en terwijl in onze kerkordening. Art. 15 b en 80. dergelijke inbreuk op eens anders dienst veroordeeld wordt, wenscht de Vergadering, dat de aandacht van de kerkbesturen steeds ernstig op deze Artikelen gevestigd zij". Ds Brummelkamp stelde zelfs aan de classis voor. dat de Synode zal bepalen. , , allen; die God vreezen, te laten prediken en voor hen te prediken, hen ten Avondmaal toe te laten en huniie kinderen te doopen; scholen op te richten, enz.". En de daad bij het woord voegend-preekte hij met Herv. predikanten „om en om", o.a. met Dr Kuyper van Beesd en Dr Bronsveld van Ophemert. Ds Brummelkamp ried zelfs een naar Nijmegen vertrekkend lid aan zich bij de Herv. Kerk aldaar aan te sluiten. Voor hem was „de Herv. Kerk de historische of moederkerk in ons land. en de Afgescheidene slechts een tak". Ten slotte vroeg Ds Brummelkamp ontslag, wat de Kerkeraad hem noodgedwongen gaf! Had hij dat niet gedaan, maar de gemeente vastgehouden, dan zou óók de Geref. Kerk van Tiel ongetwijfeld verdwenen zijn. Die van Ommeren is mee door het optreden van Ds Brummelkamp ondergegaan en nooit meer tot openbaring gekomen! Ze ging onder in modernisme en anabaptisme.

En toen de doleantie doorbrak, behoorde Ds Brummelkamp, die inmiddels predikant te Amsterdam was geworden, tot die groep van domino's, Welke door Ds RuUmann renegaten worden genoemd. Op 5 November 1885 verklaarde hij namelijk in de kerkeraadsvergadering, dat het meehelpen om personen, die den Heere Jezus niet als hun Zaligmaker beleden, tóch tot het Heilig Avondmaal toe te laten, in strijd was met Gods Woord. Maar toen, het Provinciaal Kerkbestuur aan den kerkeraad van Amsterdam g e 1 a s 11 e, . die medewerking tóch te verleenen en dus een kerkelijk conflict dreigde, verklaarde déze zelfde oecumenische predikant in de kerkeraadsvergadering van 3 December daaropvolgende, bij de rondvraag, alsnu niet meer van meening te zijn, dat het zooeven genoemde medewerken door Gods Woord aan den kerkeraad verboden wordt.-

Er was eens een gereformeerde domiïié, zoo oih en de bij 1915. hij heette J. B. Netelenbos en stond te Middelburg. Hij preekte Zondag 10 Juni 1917 in de Hervormde Kerk van Den Haag. Hij leerde o.a.:

„Het Koninkrijk Gods vereenigt allen, die gelooven. De kerk is gedeeld en gesplitst. Het Koninkrijk Gods bestaat uit geestelijke goederen als vergeving en wedergeboorte. De kerk is eene gemeenschap van personen, met ambten toegerust en in 't zichtbare optredend. Het I& ninkrijk Gods is niet georganiseerd, hier op aarde niet afgerond, niet voltooid. En de kerk is slechts het middel, om het Godsrijk te verbreiden. De kerk is een aardseh begrip, en, als ze haar taak volbVacht heeft, lost ze zich op in het Godsrijk van Jezus' toekomst.

...De kerk }s eene aardsche gemeenschap van menschen, van zondige, kortzichtige, feilbare en feilende menschen, die zich telkens weer vergissen in hunne voorstellingen en begrippen, in hunne handelingen en gedragingen. Maar het Koninkrijk Gods behoort tot het gebied van het wedergeboren leven, dat uit den Levensvorst vloeit."

Ds Kunst van Arnhem schreef in die dagen over dat preeken van Ds Netelenbos in de „Geldersche Kerkbode":

„De prediking, de Dienst desWoords is een optreden niet gezag, een spreken in den Naam van Christus, die ons roept tot het ambt door zijn kerk.

De kerkeraad als orgaan van Christus roept de gemeente saam en doet den Dienst des Woords houden, in opdraeht van en in gehoorzaamheid aan den Koning der kerk.

Wel is de predikant de meest handelende persoon — en hij is daarom Dienaar des Woords — maar de verantwoordelijkheid van heel den dienst berust bij den kerkeraad, namens wien de prediker optreedt.

Vandaar ook de taak der ouderlingen om toe te zien op de leer, die wordt gebracht.

Door nu op te treden in een Hervormde gemeente, heeft Ds N. den kerkeraad dier gemeente als orgaan van Christus erkend.

Dat is van Gereformeerd-kerkelijk standpunt gezien, de dwaling van Ds Netelenbos.

Als ik iets éénmaal mag doen, mag ik het ook tw-eemaal en driemaal, ja eigenlijk alt ij d doen. Gods geboden zijn volstrekt. Zij mogen niet naar de omstandigheden gewijzigd. Alleen in de middelmatige dingen, waarvoor we Gods gebod ' niet nauwkeurig kennen, zullen we een ander niet veroordeelen.

Inderdaad schijnt het alsof Ds N. door de aanvaarding van de pluriformiteit derkerk er toe komt de onderscheiding van kerkelijk Hervormd of Gereformeerd slechts van middelm a ti gen aard te beschouwen.

Het is wel bedroevend, dat een Gereformeerd predikant, zoo weinig blijk geeft van te voelen voorhet Koningschap van Christus in Zijn kerk."

En Prof. Dr H. H. Kuyperi schreef in , .De Heraut": , .Het optreden van een onzer Gereformeerde predikanten in de Hervormde Kerk te 's-Gravenhage om daar op Zondag een predikbeurt waar te nemen voor een ethischen predikant, heeft terecht in heel onze kerkelijke pers afkeuring gevonden..."

Dat bedoelde predikant een zeer , .ruim" standpunt inneemt, was reeds lang bekend. Zijn meedoen aan de Eenheidsbeweging, zijn optreden nog onlangs te Utrecht in een vergadering van zeer gemengd gezelschap had reeds tot bedenking aanleiding gegeven; te meer daar hetgeen de Pers aangaande zijn optreden in deze kringen mededeelde, nu juist niet den indruk gaf, dat hetgeen in deze kringen door hem gesproken werd, een kloek en beslist getuigenis voor onze Gereformeerde beginselen was. Deze al te ver gedreven verbroederingsgezindheid heeft er thans toe geleid, dat bedoelde predikant voor zijn vriend Dr Cramer een preekbeurt waar ging nemen. De liberale Pers vindt dit geval natuurlijk kostelijk. Vooral het feit, dat bedoelde predikant bij deze preekbeurt drie Gezang-

verzen liet zingen en slechts één Psalmvers, toont, volgens haar, hoe men ook in de Gereformeerde Kerken van eenzijdigheid en bekrompenheid verlost wenscht te worden.

Onzerzijds kan natuurlijk niet anders dan deze daad betreurd worden. Waar in 's-Gravenhage een Gereformeerde Kerk is, .kan een Gereformeerd Predikant niet tegenover den Kerkedienst, door dezen Gereformeerden kerkeraad georganiseerd, optreden, zonder daarmede een slag in het aangezicht aan dezen kerkeraad te geven. En als een predikant openlijk in een predikdienst van de Hervormde Kerk kan optreden, dan is er geen enkele reden meer, waarom ook de gemeenteleden niet naar de predicatiën in de Hervormde Kerk zouden gaan."

Ds Rullmann luchtte zijn hart in dien tijd in de volgende expectoratie:

„Er is in de vacantie een nieuw werkwoord ontstaan, dat luidt „netelenbossen". Men vervoegt het in alle tijden, in alle personen, in enkel-en meervoud: ik, jij, hij, wij, gij, zij.

Een gereformeerd jongeling, die in de kerkbode zag, dat , , zijn" dominé niet „op" was, zei: „ik ga netelenbossen", en woonde nu een godsdienstoefening bij in één der kathedralen van zijn stad, waar een bekend redenaar preekte. Verweet hem daarna een kennis: „gij hebt genetelenbost", dan antwoordde hij eenvoudig: „Mijn gaan daarheen droeg een uitzoxideringskarakter. En als uitzondering kan goed zijn, wat als', regel afkeuring zou verdienen".

N.C.S.V.-gereformeerden, die 's Zondagsmorgens op de Nunspeetsche hei ontwaakten, hadden geen lust om per fiets even naar de Gereformeerde Kerk van Nunspeet te trappen, nu er in de tent toch ook godsdienstoefening was, nog wel onder leiding van een gereformeerden dominé, - en in een echte N.C.S.V.-stemming netelenbosten zij naar hartelust."

Later moest Ds Netelenbos geschorst worden in zijn ambt en is als een vergeten Herv. predikant in een afgelegen dorpje gestorven.

Er zijn thans gereformeerde dominé's, ze heeten o.a. J. Verkuyl, J. Blauw en R. C. Harder, die eveneens in Hervormde of andere „diensten" voorgaan.

Verkuyl preekt in Batavia „om en om" met zijn Protestantsche collega's.

Van Blauw lezen we in de „Omroepgids" van de N.C.R.V. van 10 Januari j.l.:

„I.K.O.R. (!!!) 7.00 n.m. Hilversum I: Oecumenische Dienst uit de Hervormde Kapel te Hilversum (V.). Onderwerp: „Evangelie en onze verantwoordelijkheid over zee". Sprekers: Ds J. Blauw, secretaris van de Zendingsraad. Mr S. C, Graaf van Randwijck, vicevoorzitter van de Zendingsraad."

En van Harder lezen we in dezelfde krant van 17 Januari:

„I.K.O.R. (!!!) 5.00 Oecumenische Jeugddienst uit de Ned. Herv. Kerk te Eindhoven. Deze dienst is voorbereid in samenwerking met de Oecumenische Jeugd-" - raad. Voorgangers: Ds Harder en Ds P. Fagel. Onderwerp: „Wij waren in Oslo"."

Van dit alles zeggen de gereformeerde kerkelijke vergaderingen en de gereformeerde „kopstukken" thans niets meer. En heel veel gereformeerden vinden dit erg mooi!

We beleven het waarschijnlijk nog wel, dat „de Gereformeerde Kerken" verdwenen zullen zijn. Want principieel zijn ze — althans volgens de Schriftuurlijke woorden van wijlen Ds Kunst en Prof. Kuyper — reeds ondergegaan in de Hervormde Kerk of' een andere „oecumenische kerk" zonder adres.

O mijn God, erbarm U, erbarm U over Uw arme, schuldige volk!.

C. V.

Prof. Nauta - Mr Vonkenberg.

Een collega zond me „Gereformeerd Weekblad", waarin prof. Nauta schreef een artikel, waarin mijn naam een paar maal genoemd wordt. Prof. Nauta, die in een persoonlijk schrijven het een vriendelijkheid vpnd, dat ik hem „De Reformatie" zond, had de vriendelijkheid niet mij het „Gereformeerd Weekblad" te zenden.

Het goede voorbeeld van „De Reformatie" vond geen navolging.

In dat weekblad staat een artikel (ik zal niet meer zeggen artikeltje) van prof. N.: „Merkwaardige instemming".

Wat ben ifi: geschrokken! Instemming betuigd met een artikel, dat tot opschrift had: „Het kerkverband een wezenlijk element voor het bestaan eener Gereformeerde kerk".

En eenige regelen later word ik vereenzelvigd met „De Reformatie", als prof. N. schrijft: „Het spreekt van zelf, dat wij met de onverwachte instemming van „De Reformatie" onze winst doen".

Of „De Reformatie" die vereenzelviging een eer zal vinden, betwijfel ik zeer.

Ik meen, dat prof. N! van mijn schrijven in „De Reformatie" niets begrepen heeft óf doet alsof hij het niet begrepen heeft en zich op deze wijze een machtige medestander meent te maken van „Dé - Reformatie".

Naar mijn oordeel heeft prof. N. heelemaal niet aangetoond, dat het kerkverband tot het wezen eener kerk behoort en dus dat zonder kerkverband een kerk niet kan bestaan.

Hij heeft aangetoond, dat het kerkverband behoort tot het welwezen eener kerk, maar dat behoefde niet aangetoond te worden, voor zijn kring niet en voor den onzen niet.

Wij hebben dat wel laten zien door zoo spoedig mogelijk een voorloopige Synode te houden.

Wat hij echter wel heeft aangetoond, is dit, dat Voetius accentueert de vrijwilligheid van het toetreden eener kerk tot het verband, waaruit volgt de vrijheid (niet als willekeur pp te vatten) van uittreding. Ook Kuyper oordeelde, zoo vertelde hij ons, en zelfs geeft hij als zijn eigen oordeel, „dat het plicht is mot het kerkverband te breken, als iat kerkverband welbewust ontrouw is geworden aan Schrift en Belijdenis".

Prof. Nauta oordeelt in het Weekblad: „bij procedures te kunnen volstaan met een eenvoudige verwijzing naar de uitspraken in de eigen bladen van diezelfde kerken".

Wee, wee mij, nu ben ik oorzaak, dat wij voortaan alle processen verliezen.

En toch heb ik nog vertroosting gevonden: ik geef het artikel van prof. Nauta in „Gereformeerd theologisch tijdschrift" in handen van onzen advocaat en — dan winnen we vast. En misschien zal onze advocaat er dan ook nog op wijzen, hoe de professor zichzelf tegenspreekt, ! als hij schrijft in genoemd Weekblad, dat zijn opvatting door ons collegialistisoh is genoemd.

En ten laatste: Had ik geschreven, dat prof. Nauta gestreden had tegen denkbeeldige vijanden en een ander blad „dat hij zich had bezig gehouden met hot intrappen van een open deur, dan komt hij nu vertellen, dat dergelijke beschouwingen voorkomen in de pleitnota's, die door één der advocaten van de Geref. Kerk (onderh. art. 31 K.O.) bij den rechter ingediend worden".

Wie mag die advocaat toch wel zijn? Ik weet het. Prof. Nauta is zoo vriendelijk geweest het mij te schrijven, 't Is — mr Vonkenberg, en prof. Nauta „moet dus aannemen, dat hij daarin toch weergeeft het gevoelen, dat in Uw kerken leeft, al kan ik niet beoordeelen, of dit allen zijn dan wel een klein gedeelte".

Een zeer lichtvaardige conclusie; mr Vonkenberg behoort tot dezelfde kerken als prof. Nauta. Maar heeft mr Vonkenberg op deze wijze voor ons gepleit?

Naar het advies van prof. Nauta-heb ik aan mr Vonkenberg gevraagd zijn pleitnota in de zaak Giessendam-Neder Hardinxveld. Mr Vonkenberg is zoo welwillend geweest mij die pleitnota te zenden.

Wat vond ik daarin niet? Wat vond ik daarin wel? Ik vond niet dat het kerkverband een zaak is van louter bijkomstigen lard, iets wal^ eventueel zonder bezwaar gemist zou kunnen worden; dat een kerk willekeurig het eene oogenblik toetreden en het andere oogenblik er zich weer aan onttrekken kan, zonder door die daad den eenen keer rijker , en den anderen keer armer te worden. Het doet er eigenlijk weinig toe of een kerk deel van het kerkverband uitmaakt, ja, dan neen.

Ik vond w e 1 een goed gedocumenteerd betoog over Het recht en de zelfstandigheid der plaatselijke kerk en den aard van het kerkverband.

Ik blijf dat strijdartikel een" vechten tegen windmolens vinden of het open deur intrappen.

H. MEULINK.

P.S. Wil, redactie, nogmaals een. voorbeeld geven en aan prof. Nauta een nummer van „De Reformatie" zenden.

[We vertrouwen, dat onze administratie wel zoo vriendelijk zal zijn. Overigens: dr Nauta doet in kerkelijke procedures, die hij doorzetten wil, niet veel anders dan zich tegenspreken. Diat is ook door ons blad, en vroeger door de brochures uit de jaren 1944 /5 met de stukken aangetoond. Is hij dan zoo dom? Weineen — alleen maar handelt hij in de door ons genoemde gevallen wereldsch: hij bepaalt eerst (mede) het doel en laat zich dan vinden voor het zoeken van argumenten. Wordt dan onder den druk der feiten hetzij de doelstelling veranderd, hetzij de argumentatie bewezen onhoudbaar te zijn, welnu — een nieuwe argumentatiereeks kan geproduceerd worden. Maar zich geblameerd voelen, ho maar. Het beschermend cordon blijft wel voorhanden. — Redactie.]

Jubileum-almanak F. O. I. 1947-’48

Aangezien er nog exemplaren vaa dezen buitengewonen Almanak voorradig zijn, willen we nogmaals Uw aandacht hierop vestigen. U kent den inhoud en U zult natuurlijk dit boekwerk over het levenswerk van prof. dr S. Greijdanus in Uw bezit willen hebben. Daarom wordt de gelegenheid tot bestellen nog opengesteld tot aan 20 Februari. De prijs is vastgesteld op f9.00. We zijn dan ook dadelijk aan de verzending toe. Het Gironummer is:105162, ten name van het Studentencorps F. Q. I., Broederweg 15, Kampen. En het adres van bestelling is: . van Etooren, IJsselkade 22, Kampen, Almanak-Administrateur.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De weg tot „hereeniging” gebarricadeerd als nooit tevoren ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's