GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Dr Seakle Greijdanus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Dr Seakle Greijdanus

1 Mei 1871 — 19 Mei 1948

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want deze is Mg een uitverkoren vat.

Handelingen 9:15.

Woensdagavond, 19 Mei, des avonds om half acht, stierf, in het Roomsch-Katholiek Ziekenhuis in Zwolle, Professor Dr S. Greijdanus; in volle verzekerdheid des geloofs.

Toen is hem gegeven, waar hIj, in volkomen eenswillendheid met zijn God, reeds zoo lang naar had - uitgezien: „ontbonden en met Christus te zijn”.

Afgeroepen van zijn post op aarde, is hij ingegaan tot zijn taak, die hem in den hemel wachtte en die, in onderscheiding van den aardschen arbeid, door de vSehrift rust wordt genoemd.

Dat is een schoon sterven geweest.

Professor Greijdanus was, in zekeren zin, een eenzame. Sedert November 1942 was hij weduwnaar. Kinderen had hij niet. Zijn broers in Amerika. Een zuster van zijn vrouw was al wat aan familie aan zijn sterfbed stond.

Maar om hem heen was een kring van mannen, jongeren en ouderen, die hem eerden en liefhadden als een vader, wier hart vol was van dankbaarheid, voor wat deze stervende voor hen was geweest, die zeer begeerden voort te arbeiden aan wat Prof. Greijdanus was begonnen te doen.

Om hem heen waren, in den geest, duizenden, van alle rang en stand, die uit de verte met hem meeleefden en mee-leden.

Ik geloof niet, dat er vaak iemand op zijn sterfbed zal liggen, aan wien zooveel gedacht, voor wien zooveel gebeden wordt als bij dezen stervende het geval is geweest.

Prof. Greijdanus is heengegaan als erkend geleerde, als een zeer bemind én hooggeacht Hoogleeraar, als een Reformator van de Kerk, als een leidsman, aan wien men zich gaarne toevertrouwde, als een vaderlijk vriend van zoovelen, die hem hadden leeren vertrouwen en liefhebben.

Een groote in Israël, wiens dood een groote leegte achterlaat, aan wien in de komende jaren dikwijls in , smartelijk heimwee zal worden gedacht.

Professor Greijdanus; hoe zullen wij hem missen 'iii de collegezaal; in de Kerken; in onze vergaderingen; 'in-den vriendenkring.

Wat is dat toch, hoe kwam dat toch, dat deze mensch zulk een plaats heeft ingenomen, dat zijn sterven deze 'béteekenis hebben kon?

Het zijn waarlijk niet geweest de „gunstige omstandigheden", waaronder hij geboren werd en geleefd heeft, waaraan men dit toe zou kunnen schrijven.

Den eersten Mei 1871 werd aan een paar eenvoudige menschén in Arum een zoontje geboren, dat de echt Friesche, voor niet-Friezen moeilijk uit te spreken, naam Seakle kreeg; Seakle Greijdanus.

Achttienhonderd een en zeventig; dat was nog vóór de doleantie, toen de ouders van den kleinen Seakle nog tot de Hervormde Kerk behoorden.

Achttienhonderd een en zeventig; d.w.z., dat dit arbeiderskind op zal groeien in een tijd, waarin de armoede heerschte in de Friesche landen, in de jaren, waarin een arbeider zijn kinderen nauwelijks genoeg te eten kon geven.

In 1881, midden in die schrikkelijke crisis in het landbouwbedrijf, trok het gezin Greijdanus in het kleine huisje in Witmarsum, dat hierbij afgebeeld staat. Aldaar werd vader Greijdanus molenaar.

Gij moet Friesland kennen om de taal van dit kleine arbeidershuisje te verstaan.

Ik zie den kleinen Seakle voor mij, zooals hij daar in-en uitging; een arbeiders jongetje.

Door moeders zorg keurig, maar om het kleine inkomen, sober, o zoo sober gekleed.

Een knaapje met een intelligent gezichtje, waarop de stoere wilskracht zich reeds afteekende; van wien de meester wel begreep: „dat er wat in zat", maar — arm; en het liet zich niet verwachten, dat'hij het ooit verder zou brengen dan tot een flinken arbeider of (op zyn auerbeai; tot een uitstekenü hanawerKsman. Wie zou neoDen kunnen dennen, dat cut kereltje op klompjes, üoe goed ny aan OOK jKon leeren ooit een mau üuu woiaen, oie ais man van gezag m de Hixegese van net iNieuwe Testament, in net Ji.eri£recnt, m de jjogmaaeK door vrieua en 'v^anü zou woiaen eiKena, die ais Keioimator ae vr^je (aereioimeeiae iveineu het recüte spoor terug zou doen vinden?

Zoo nebben zyn ouders net gezien en zg hebben het niet hooger voor hem gezocht aan de „sKammei" (het stoeltje; van een schoenmaker.

öcüoenmakersknecnt werd h{j; in Witmarsum, in Blija; weer in Witmarsum.

En ai zat hij 's nachts op zolder, waar zijn slaapplaats was, te studeeren, al las hij, wat hy grijpen kon —; wie kon vermoeden, dat üit het begin zou zijn van een loopbaan als nu in zgn sterven afgesloten werd.

Toch komt het langzamerhand zoo ver, dat het er iets op begint te geiijüen, dat er meer van hem groeien zal, aan aanvankeujK verwacht werd.

Hij zoekt steun uit de Provinciale Kas voor hulpbehoevende studenten.

Hier behoetde zijn armoede geen struikelblok te wezen; zijn aanleg was meer dan voldoende. Maar nu is er weer iets anders, dat dreigt hem te zullen doen struikelen. De lieeren van de Kas vreesden, dat zij zich zelf en de Kerken met dit jongmensch wel eens moeite op den hals zouden kuimen halen, want: „die Greijdanussen stonaen beKend ais lastige menschén".

Niettemin komt het klaar.

Seakle wordt gymnasiast in Zetten. Een knap gymnasiast.

Maar een eenzelvige jonge man, die niet verder komt dan zijn studie-cel. Hg moge dan knap zijn, zal hij ooit een plaats van invloed en beteekenis in kunnen nemen?

Hij gaat naar de Vrije Universiteit.

Hij studeert. Met het studentenleven bemoeit hij zich niet. ,

Aan zijn boeken heeft h\j genoeg. Ook moet hij, omdat hij over weinig geld beschikt, zich haasten om klaar te komen.

Is dat een student, olie straks vooraan zal staan, leiding zal geven, een kring om zich heen zal hebben, die hem liefheeft en naar hem luistert?

Bovendien, h^j komt in conflict met „Kuyper" en straks met „de Kuypers”.

Een wetenschappelijk conflict. In den studententijd, op het praeperatoir examen, bij zijn promotie; want Seakle Greijdanus promoveert.

Men zou zeggen: „een conflict met „de Kuypers", dat zich ook in den loop der jaren doorzette, moest noodwendig iemands „carrière" breken; hoe zou een dominé, die dezen machtige tegen had ooit vooraan komen?

Dr Greijdanus wordt Dominé.

En daar hebt ge weer hetzelfde. „De man kan niet preeken", zegt men in zijn dwaasheid. Men laat hem in kleine plaatsjes.

Hij mocht dan een geleerde wezen, die zelfs een mooi boek over de Openbaring schreef, een man, die trouw was in al zfln arbeid, men wilde hem toch maar niet. Paesens en Mpddergat mochten hem hebben. Niettemin gebeurt het wonder.

In 1917 moet er een nieuwe Professor in Kampen zijn. En de omstandigheden zijn zoo, dat de synode Dr Greijdanus wel benoemen m!oet.

Dr Greijdanus wordt Professor.

Hij werkt; hij doceert; hg schrijft. Niet meer te loochenen zgn zgn meer, veel meer dan gewone verdiensten.

En toch —; hij bUjft achteraf.

Daar is in die jaren in het college van Hoogleeraren, zelfs bij de curatoren van' de School, een geest, die hem tegen is, die hem belemmert in zijn pogen de School omhoog, vooruit, tot voUedigen afbouw te brengen. Hij heeft, (en wat heeft hem dat een verdriet gedaan) hij heeft met allerlei weerstanden te worstelen.

Hij wordt niet in het breede, kerkelijke, leven, een persona grata, hij staat daar als vereenzaamd. Hoe geleerd, hoe begaafd hij is, hij wordt niet de man. Hij heeft iets over zich, dat hem iu den weg staat. Hij blijft in de schaduw.

Iets gemakkelijker krijgt hij het als Prof. Schilder komt, maar zijn plaats in de Kerken verandert daardoor niet.

Dan komt de „Vrijmaking" en nu op eenmaal, reeds dicht aan het einde van zijn leven, schiet hij omhoog.

Nu opeens wordt hij, wat hij reeds lang, om zijn persoon, om zijn gaven had moeten zijn, de erkende leidsman, die den weg wijst, wien de tienduizenden volgen; de vertrouwde raadsman; bemind en geëerd als een vader, voor wiens bezit men God dankt, dien men niet dan met een traan in het oog kan zien heengaan.

„Mijn vader, mijn vader, wagens Israels en zijne ruiteren.”

Nu is toch, ondanks alles, wat het anders verwachten deed, zijn sterven geworden tot een jnachtig schöohe zonsondergang.

Nu is toch deze mensch, die als arm jongetje, op klompjes speelde in het arme, vergeten Friesche dorpje, die gansch zijn leven met allerlei weerstanden te worstelen had, als een koning ten grave gedaald.

Wat is dat? Ik zal het u zeggen.

In dat kamertje in Arum, waarin deze mensch geboren werd, heeft, door menschén niet gehoord, geklonken het Woord van den verkiezenden God: „Seakle Greijdanus, gij zijt Mij een uitverkoren vat om Mijn Kerk te dienen met uw verstand, met uw ijver, met uw liefde, met uw trouw. Gij zijt Mij een uitverkoren vat om Mijn Kerk in dit land, als zij, nadat Ik haar had vrijgemaakt, zich weer in boeien heeft laten staan, terug te leiden in de vrijheid; een uitverkoren vat om Mijn Kerk in deze landen van dwaalwegen terug te roepen, haar den rechten weg te wijzen en daarin te leiden; een uitverkoren vat om te sterven straks, uitgeworpen door wie niet vidldén gehoorzaam zijn, maar bemind, geëerd, beweend als een vader, door wie naar uw woord hadden willen hooren”.

En dat Woord van den verkiezenden God heeft hem vastgehouden van zijn geboorte af, zijn gansche leven door. Het heeft hem tegen alle verwachting in, over alle weerstanden heen, gedragen, gedreven naar de plaats, waar hij stervende stond.

De Verkiezing Gods, die aller leven beheerscht, maar die bij zeer velen schuil gaat achter geschikte omstandigheden en gelegenheden, staat in het leven van Prof. Greijdanus in scherp geteekende lijnen en contouren voor ons.

Wie hiervoor oog heeft gekregen zal dezen mensch zien als een gave Gods, als één. dien de Heere in een gewichtig moment in de geschiedenis van Zijn Kerk in Nederland aan die Kerk heeft gegeven —; en hij zal, in stee van den man Greijdanus te prijzen, den Heere loven. „Den Heere loven, niet den man Greijdanus", dat ligt geheel in de lijn van hem, die van ons ging.

Toen één van zijn leerlingen tegen hem op zijn sterfbed zei: „wij zijn dankbaar, voor wat gij voor ons beteekend hebt", antwoordde hij: „als ik iets heb beteekend”.

Toen, op zijn jongste jubileum, gesproken werd van zijn commentaren, was hij nuchter genoeg om te zeggen, wat we> niemand gelooft: „over twintig jaar ^ men er niet méér naar zien, andere werken zullen hun plaats hebben ingenomen”.

Nooit heeft hij gezocht de plaats van een „leider"; hij heeft nooit bedoeld reformator te zijn.

Toen ik met hem sprak in den tijd voor de Vrijmaking bleek het mij zoo duidelijk, dat hij niet doelde op zooiets als „Vrgmaking”.

Hij deed, in trouw en gehoorzaamheid, eenvoudig, wat hij zich te doen zag gegeven. Wat er de gevolgen van zouden zijn, liet hij den Heere over.

Zoo love dan, wie den Heere en Zijn Kerk liefheeft, den Heere, voor wat Hvj, naar Zijn verkiezing door Prof. Greijdanus heeft gedaan, in Prof. Greijdanus aan Zijn Kerk heeft gegeven.

In dit, voor deze aarde, nu afgebroken leven, heeft ons de Heere het bewijs gegeven, dat Hij Zijn Kerk niet vergeet, dat Hij ook machtig is te allen tijde mannen te verwekken en in het werk te stellen, die Zijn Kerk behoeft voor het behouden van haar plaats, voor het blijven vervullen van haar taak in deze bedeeling.

Het leven en sterven van Prof. Greijdajius doe ons met sterk vertrouwen op —, en in groote trouw aan den Heer der Kerk voortstappen.

Laten wij maar waarachtig getrouw zijn, de Heere zal wel zorgen, dat het goed komt.

Ach —, Professor Greijdanus — Hij is van ons weggenomen. Nu hebben zijne oogen gezien de heerlijkheid, waar hij zoo naar verlangde. Nu is het armehjke jasje, dat iüj droeg als arbeidersjongetje, nu is de schoenmakerskiel, nu is de toga van den Professor; vervangen door het kleed der heerUjkheid.

Nu, wat ik hem op aarde, in zijn eentje nooit heb hooren doen, nu zingt hö, 'nu zingt hij dat lied, dat ieder, die met open oog zijn leven op aarde beziet, uit dat leven hoort opklinken, het loflied Gode, Hem, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn:

„SOLI DEO GLORIA”.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

Prof. Dr Seakle Greijdanus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 mei 1948

De Reformatie | 12 Pagina's