GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De toovenaars van Oosterbeek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toovenaars van Oosterbeek

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ik de proclamatie las van de Conferentie van Oosterbeek, kwam mij in gedachte hetgeen prof. Greijdanus destijds schreef als inleiding tot zijn brochure: De zestien Uitspraken van de Synode te Utrecht in Augustus 1945": Het valt toch eenmaal niet gemakkelijk om zwart wit te praten. Een onmogelijk iets toch te willen uitrichten, moet wel op mislukking uitloopen. Men mag nog zoo handig en diplomatiek zijn, nog zoo talrijk en nog zoo geleerd, de waarheid laat zich door handigheid en schranderheid niet licht omzetten in leugen. Slechts als door zekere tooverkunst moge men bij dezen of genen of de menigte den schijn kunnen bewerken en den waan wekken, dat men in zijn pogen geslaagd is, nauwkeurig toekijken op wat en hoe gedaan wordt, gezegd, en niet gezegd, kan dan wel beter doen weten en voor vergissing bewaren. De Egyptische toovenaars deden ook hun staven veranderen in slangen, naar het scheen, maar Aarons in een slang veranderde staf at him schijnslangen op. Ex. 7 : 11—12".

Om bij dit laatste beeld te blijven, de toovenaars van vandaag doen al hun best om te trachten hun slangen, precies omgekeerd dus, in liefeüjke staven te veranderen. Ook dat is een verzoeking voor het zwakke vleesch zoo mogelijk nog gevaarüjker.

In deze gevaarUjké situatie, gevaarlijk vanwege de zoete verleiding, die er in ligt opgesloten om een met bloemen geurenden en fleurenden weg, maar desniettemin een dwaalweg, in te slaan, is het om met prof. Greijdanus te spreken, zaak om nauwkeurig toe te kijken ook op wat niet gezegd wordt. Hiermede

bedoelen wij dan zulke niet-gezegde dingen en zaken, die toch eenmaal gezegd zijn en gezegd blijven, totdat zij herroepen worden, voorts dan zaken, die terdege van belang zijn.

Daarom wil dit stukje een kleine bijdrage zijn om de toovenaars met hun slangen van ons erf te verdrijven en dat wel met den staf liefelijkheid, de liefelijkheid der waarheid die doet gedenken. Wij houden niet van slangen en gelooven niet in hun mogelijke metamorphose tot staven; zulke beesten moet men eenvoudig den kop verpletteren. Griezelige noodzaak.

Ik weet niet, of het toevallig is, maar ik trof in die lijst van deelnemers aan die Conferentie te Oosterbeek drie personen aan uit Rotterdam-Delfshaven. De plaats, waar een ontrouw deel van den kerkeraad destijds en tot vandaag toe heeft meegewerkt aan de schorsing en afzetting van hun emeritus dienaar des Woords, prof. dr K. Schilder, was dus wel rijkelijk vertegenwoordigd. Ik las de namen van de^ heeren A. de Groot, ds Js van der Linden en J. Wilschut.

Met een verbazingwekkende vlugheid heeft prof. Schilder in De Reformatie van 16 October de verklaring van Oosterbeek reeds aan een principieele critiek onderworpen. Daarbij kwam weer aan den dag, dat Ciok nu in deze verklaring weer meer niet gezegd dan wel gezegd werd, zoowel dogmatisch als kerkrechtelijk. Met name mag het verbazen, dat die mannen van artikel 31, zooals ze in den. volksmond vaak worden genoemd, dat artikel 31 te Oosterbeek blijkbaar zoo volkomen waren vergeten. Of was het een te heet hangijzer? Hoe dit ook zij, laat mij nu de genoemde mannen van Rotterdam-Delfshaven, de plaats die opeens zoo in actie gekomen is voor de hereeniging, en de zaak zelfs al classicaal aan de orde stelde, den dienst bewijzen, hen te herinneren aan hetgeen door of ook namens hen in den achter ons liggenden tijd werd geschreven. Voorts heeft iedere lezer daarbij belang. Men vraagt tegenwoordig om vooral mondelinge samensprekingen. PersoonUjk ben ik juist zoo bUj met al wat op schrift staat in die Prae-adviezen, Toelichtingen, Schorsingsbullen en voorts al die geschriften, getikt, gestencild en gedrukt, die ons beschrijven de dingen, die onder ons geschied zijn. Blij dan alleen daarom, dat geschreven stukken controleerbaar zijn en büjven. Wat is nu te Rotterdam-Delfshaven geschied en wat geschiedt daai" nog?

Daar schreef de kerkeraad, die door de genoemde drie heeren wordt vertegenwoordigd, aan den onzen o.a. het volgende in Mei 1945: „het was niet mogelijk u te antwoorden, zonder uit te laten komen onze rechtshandhaving als Geref(irmeerde Kerk, en ook niet, zonder onze overtuiging uit te spreken, dat het door U aangerichte schisma een zondige scheuring is van het werk Gods, zooals dat in de Gereformeerde Kerken van Nederland openbaar was geworden". Die emeritus dienaar des Woords, prof. dr K. Schilder, was dus geheel terecht als scheurmaker afgezet, volgens deze heeren.

In denzelfden brief kregen wij van dezen kerkeraad ook nog dit te hooren: „De kerk is geen vennootschap, en zg is geen vereeniging, maar zij is de openbaring van het lichaam van Christus. Waar die kerk in getrouwheid, al is het met zwakheid, het Woord en de sacramenten bedient, en de tucht handhaaft, is ieder schuldig zich bij die Kerk te yoegen en te houden. Zij kan slechts hen, die zich van haar afscheiden, terugroepen tot de onderwerping aan het opzicht en de tucht van den Kerkeraad, waaraan zij eenmaal bij hun geloofsbelijdenis beloofd hebben zich te zullen onderwerpen".

Even goed opletten: de kerk als de openbaring van het lichaam van Christus. Gij zult vragen: en wat zijn wij dan? Daarop antwoordde deze kerkeraad: „En daarnaast ontstaat een nieuwe gemeenschap, die wij als schismatiek, als scheurkerk moeten zien. Dit all«s is zoo eenvoudig en vanzelfsprekend, dat men even de oogen uitwrtjft als men in Uw uiteenzetting leest, dat Uw kerk pretendeert de wettige voortzetting te zijn van de vóór de scheuring ongedeelde Gerefcrmeerde Kerk van Rotterdam-Delfshaven. Die fictie moet voor de nuchtere werkelijkheid wijken".

Wanneer nu schismatiek nog het bijvoeglijk naamwoord is, dat onlosmakelijk verbonden is met het zelfstandig naamwoord scheurmaker, en men houdt zich nog eerlijk aan de behjdenis in het Heilig Avondmaalsfomnuher ten aanzien van zulke scheurmakers, dan is dus een scheurkerk" ongeveer hetzelfde als een synagoge des satans, zich niet verdragende met d e kei'k als de openbaring van het lichaam van Christus.

Is er sindsdien wat veranderd in dit opzicht? Aller-" minst, de zaken staan van hun kant nog precies zoo als zij toen gezegd zijn. Wilt ge bewijs?

De conferentieganger naar Oosterbeek, ds Js van der Linden, bespreekt in zijn kerkbode van 16 October j.l. „De oproep tot hereniging van ds B. A. Bos". Volgens hem moet er komen een onderzoek naar „misverstanden en de motieven moeten worden bloot gelegd". — Een mensch pnderneemt heel wat om aan de klem der feiten zelf te ontkomen, in zijn poging om zwart wit te praten. Voor mijn besef hebben we aan de feiten meer dan genoeg en kan alleen God uitmaken, wat de motieven waren bij die handelende kerkmenschen in 1943 en vervolgens. Het menschelijk hart is arglistig, vandaar ons gebed: doorgrond mil en ken mijn hart o Heer, is bij mij een schadelijke weg, leid mij op den eeuwigen weg. Wie zou de afdwalingen ver­staan. Reinig mij van de verborgene.

En verder schrijft ds van der Linden tegenover zijn inede-conferentieganger ds Bos, die volgens hem „eenvoudig de schuld dicteert" van ds v. d. Linden en de zijnen: „daartegenover meent de kerkeraad te moeten vasthouden aan de „zaakgerechtigheid" onzerzijds".

Wat dat beteekent, die zaakgerechtigheid, weten wij uit het bovenstaande: de rechtshandhaving als Kerk van Christus tegenover de scheurmakers en hun gezelschap. Daarvan staat nu wel niets te lezen in de Uitspraak van Oosterbeek, doch de handhaving daarvan plaats je dan in je kerkbode „iedereen op zijne wijs".

In 1946 stelde ds van der Linden de vraag in zijn brochure „Rondom de vèrvangingsformule van '46": „Moet dat artikel 31 K.O. nu de hefboom worden om zich toch maar te blijven schrap zetten? " Het verbaasde hem toen, dat wij volgens hem het zwaartepunt van heel onze kerkeüjke actie durfden verleggen in de vragen rondom artikel 31 K.O. (blz. 19 van zijn brochure).

In Oosterbeek hebben de aanwezige vrijgemaakten hem althans dezen dienst bewezen, dat namens hen in de uitspraken der Conferentie niets over hun handhaving van dat art. 31 K.O. behoefde te worden gezegd. Ds van der Linden was bang voor een zwaartepunt, het werd in het geheel geen punt in deze uitspraken.

Bovenstaande, nog altijd geldende kerkelijke uitspraken van Rotterdam-Delfshaven waren uit 1945. In 1946 ontvingen wij van ds Smilde, verbonden aan den ontrouwen kerkeraad van Rotterdam-Delfshaven, als degenen die eertijds ook aan hem kerkelijk verbonden waren, een door hem ambteüjk uitgesproken en op veelvuldig verzoek in druk uitgegeven preekt over vraag en antwoord 54 van den Heidelb. Catechismus. Wij kregen daarin ten aanzien van onze zaaks-ongerechtigheid volgens hem en zijn kerkeraad, het volgende te lezen: „Die „Vrijmaking" van de Kerk. is de binding aan de zonde. Wie meeging en nog meegaan wil, bedenke, dat hij het lichaam van Christus scheurt, die vergrijpt zich aan wat Christus liefheeft. Men scheurt en wekt op tot scheuring en men ziet de Kerk niet meer; alleen de eigen groep van gelijkgezinden. Hard gezegd, maar het moet gezegd. Want het is zoo verschrikkeHjk''.

Wij zeggen weer: goed opletten: „De Kerk, het lichaam van Christus" en daartegenover een „groep van gelijkgezinde n", d i e d e Kerk niet meer zie t". En dan nog wat, voor een groep! Het is volgens ds Smilde een allesbehalve fraai gezelschap, „fanatieke" lui, van wie volgens hem geldt: „men werpt vuil in de bron, waaruit men heeft gedronken".

En nu Oosterbeek: laat ons samen den Heere bidden, danken en zingen. Naar dit ambtelijk getuigenis uit Rotterdam-Delfshaven: Simeïtische vuilsmijters en fanatieke kerkscheurders en bronvergiftigers, samen met Davidische, kerkgetrouwe putters uit de zuivere fonteinen des heils, in ononderbroken wederzijdsche actie, heffen den Psalm aan en dat ad majorem Dei gloriam. Mensch, o mensch, wat doet ge toch!

Dit alles raakt wat men doorgaans noemt de kerkrechtehjke kwestie, ofschoon het juister zou zijn te spreken van de kwestie, rakende Schrift en Belijdenis in wat deze zeggen van de Kerk des Heeren, dus evenzeer dogmatisch als die andere inzake het Verbond der Genade en de beteekenis der Sacramenten.

Ook over dit laatste %gen er in Rotterdam-Delfshaven de wederzijdsche schriftstukken. Hët was de heer J. Wilschut, die in 1945 in een stuk, mede gericht aan de heeren A. Reyers en wijlen den heer P. C. v. d. Burgh, zijn standpunt uiteenzette onder den titel: „Het standpunt der bezwaarden inzake den kinderdoop i s in strijd met onze belijdani s". Zijn bezwaar was gegrond op een citaat uit een door mij destijds geschreven en gestencild stuk: „Waar het om gaat in het kerkelijk conflict". Het aangevochten gedeelte was: „Die heilige doop beteekent en verzegelt aan dat zaad des verbonds het heil in Christus, en dat aan alle doopelingen zonder onderscheid". De heer Wilschut eindigde zijn beschouwing, waarin hij naar hij zeide zich strikt had willen beperken tot een bespreking van deze geciteerde opvatting der bezwaarden met deze conclusie: „W ij vonden, dat het een volkomen afwijking is van wat onze belijdenis ons leert. En wanneer men — zooals de bezwaarden — het met de uitspraken onzer kerken niet eens is, behoorde men gravamina in te dienen tegen den Catechismus, tegen art. 33/35 der Geloofsbelijdenis, en tegen het Doopsform u 1 i e r." Daarop is toen door mij geantwoord met een tegen-betoog onder den titel: „Het standpunt der bezwaarden inzake de beteekening en verzegeling van de belofte des Evangelies door de Sacramenten aan allen, die deze wettig in opdracht van God den Heere ontvangen, nader toegelicht en gehandhaafd op grond van Schrift en Belijdenis en in overeenstemming met de Gereformeerde Sacramentsleer". Op dat stuk is nimmer eenig antwoord of ook maar bericht van ontvangst gevolgd De eenvoudige feiten zijn toch evenwel nog deze, dat de heer Wilschut, onherroepen als zijn woorden daar staan, no^ van oordeel is, dat hetgeen door ons geleerd wordt, om met zijn eigen woorden te spreken „een volkomen afwijking is van onze belijdanis".

Men zal zich te Rotterdam-Delfshaven en ook wel daarbuiten de leesportefeuilles herinneren, waarin deze stukken hebben gecirculeerd. Nu behoeven de heer Wilschut en ondergeteekende samen niet op zoek te gaan naar elkanders motieven. Wij vertrouwen van elkander dat die over en weer subjectief goed waren en zijn .dan ook, ondanks pijnhjke, kerkeüjke scheiding, persoonlijk en zakelijk goede vrienden gebleven. Dit neemt niet weg: deze zaken liggen hier kerkeüik tusschen hem en de zijnen en ons vrijgemaakten in, namelijk de zaak van die verschrikkelijke kerkscheuring, waarvan wij beticht zijn en van die beweerde volkomen afwijking van de behjdenis. Ik twijfel er niet aan, of in tal van plaatsen in ons land liggen er soortgelijke, zeer concreet aanwijsbare obstakels. En zoolang die zaken zoo liggen gevoel ik niet de minste behoefte aan een conferentie a la Oosterbeek. Argumenten aan Schrift, Behjdenis en K.O. ontleend en dan ook weer schriftelijk, zoodat een ieder het lezen kan en mag, die hadden er al lang moeten liggen.

Een ouderling van den kerkeraad van deze drie heeren uit Rotterdam-Deffshaven hield me onlangs op straat staande en deelde mij mede, dat zijn kerkeraad na de actie van ds Bos in beweging was gekomen. Hij zeide tot mij: wij hebben tot elkander gezegd: wat kunnen wij voor die menschen (dat zijn wij. G.) doen? — Ach, in 1944 werden we met prof. Schilder, ds Knoop en tal van ambtsdragers en gemeenteleden hier, door de bindende besluiten van de meerderheid uit den kerkeraad practisch kaal en naakt aan den dijk gezet, zonder kerk of kerkezak. Noemt men ons nu „lidmaten van den Heere Christu s", zooals het in de verklaring van Oosterbeek heet, wel, dan moeten wij zeggen: wij waren naakt en gij hebt ons niet gekleed. Onze God heeft Vaderlijk en rijk voor ons gezorgd, anderen hebben ons geholpen, God vergeide het hun! Wat wij van U behoeven en vragen is niets anders dan: argumenten en nog eens argumen-

ten aan Schrift, belijdenis en K.O. ontleend voor Uw binding en handhaving daarvan aan vonnissen en kerkelijke uitspraken van 1943 en daarna. En voorts lees Uw aan ons gerichte, gedrukte stukken. Zij spreken duidelijke taal, die wij goed hebben verstaan. Werkt daaraan, dat kan kloven helpen dempen.

Inplaats van elkander te dienen met die direct grijpbare en voor de hand liggende opheldering beleven wij nu een vlucht in de Conferentie. Ge gingt als conferentiegangers naar binnen, de een volgens zijn belijden als lid van de kerk van Christus den ander ziende als lid van een schismatieke groep, ge treedt naar buiten als leden van „sedert 1944 in gesoheidenheid levende Gereformeerde kerken". Gij heeren van Rotterdam-Delfshaven, wrijft Uw oogên nu nog eens uit: Wordt die fictie van Uw brief van 9 Mei 1945 toch werkelijkh e i d ? Ge brengt ons de illusie van Uw slangen te veranderen in staven, o toovenaars! Maar het blijft een illusie, want het zal U niet gelukken deze slangen zóó te bezweren, dat zij inderdaad tot bloeiende staven worden, staven van liefelijkheid. Slangen moet men doodslaan. Kerkzonden moet men belijden, niet in het algemeen, maar concreet, zopals ze aangewezen zijn op grond van Schrift en belijdenis.

Geliefden, wacht U voor de kerkelijke guichelaars.

Rotterdam-Delfshaven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

De toovenaars van Oosterbeek

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 oktober 1948

De Reformatie | 12 Pagina's