GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Als dr Westerink over de kerk gaat handelen, dan is het alles onvrede tusschen ons beiden. Dan volgen zelfs booze woorden in stee van argumenten. Dit is een van de merkwaardigheden, waarin de menschen van eenheid, hereeniging, liefde en vrede zich onderscheiden.

Daar kwam eens een man bij mij, in de dagen van het gebroken geweertje, die vertelde: ik had toch een wonderlijke ervaring in een discussie zoo op de straat met een ontwapenaar en eeuwige-vrede man. Hij redeneerde, ik luisterde geduldig, weersprak hem toen, waarbij hij spoedig zóó kwaad werd, dat hij me aanvloog èn sloeg.

De man zei: van lachen heb ik mij niet kunnen ver-Weren.

Let nu maar eens op het kerkdebat van thans. De menschen vol liefde en vrede lijken veel op de vredesmieren van Van Eeden, die net zoo lang vechten tot alle strijdmieren verdwenen zijn.

Als zij in hun redeneeren schaakmat worden gezet, vliegen zij op en achten zich persoonlijk beleedigd.

Toont gij aan, dat hetgeen zij zeggen onhoudbaar is, dan roepen zij: o, dus ben ik een dwaas.

Bewijst gij voor elk, die eenigermate denken heeft geleerd, dat een hunner argumenten onjuist is, onwaar, dan jammeren zij: dus ik ben een leugenaar.

Zij leven altijd onder beklag en onrecht en misvatting en vinden zelfs, en dat acht ik het ergste, dan steun in een zeggen: wij leggen het nu voor Gods aangezicht, of God is rechter en meer van die onbehoorlijke vromigheden. Daar zijn er onder onze menschen, die onder den indruk plegen te komen van zulke strijdmiddelen. En daarom zeg ik nu maar eens ronduit hoe ik daarover denk. En ik meen, dat het onze taak wordt ernstig tegen die middelen te waarschuwen.

Ik laat nu de onvriendelijkheden in onzen strijd van den kant van dr W. maar liggen, en ga op zijn betoog in.

Gij zult u herinneren, dat ik er op wees, hoe Calvijn in zijn „Institutie" de zichtbare kerk moeder noemt. Het citaat is overbekend.

En nu het rhirakel in dr Westerink's betoog.

Hij schrijft: „en als hij — dat ben ik dan — laat volgen, dat Calvijn van de ZICHTBARE kerk zei, dat zij ons aller moeder is, ontbreekt bij Marnix voor deze los neergeschreven stelling weer elk bewijs".

En voorts: „men kan Calvijn geen vragen meer stellen. Men kan wel althans probeeren hem te lezen".

Dat is inderdaad ook zoo. Maar het is dr Weaterink blijkbaar nog niet gelukt, zelfs niet in de Nederlandsche vertaling van prof. Sizoo.

Wij slaan nu dit werk op en lezen, deel m, bldz. 10 — Institutie IV, 1, 4 —: „Maar aangezien nu ons voornemen is te handelen over de zichtbare kerk. zoo laat ons alleen uit den naam „moeder" leeren" enz. En dan volgen de bekende woorden: zij ontvangt ons in haar schoot, baart ons, voedt ons aan haar borsten.

Commentaar schijnt me hier gansch overbodig.

Ik beperk mij nu maar — ook uit een algemeen oogpunt — tot de argumenten, die men tegenwoordig in den strijd tegen de reformatie telkens weer gebruikt.

bruikt. Allereerst omtrent het belijden: ik geloof heilige christelijke kerk. een

Ik zei: wij belijden geen gescheurde kerk.

Wel, wel, zegt dr W., maar daar staat ook niet: zondige kerk en zou nu iemand durven loochenen, dat de kerk gescheurd is, of dat de kerkmenschen zondig zijn?

Wij moeten dus belijden: ik geloof in een zondige kerk.

Men gevoelt welk een voordeel' dan zelfs voor de oecumenische beweging uit zulk valsch belijden te halen valt. *

Zie, alle kerk is zondig. Dan is er slechts een gradueel verschil. De eene wat meer dan de andere. Het verwondert me niet, dat de oecumenische beweging zulke vriendelijke bejegening vindt in de „Leidsche kerkbode". Het hek is daar blijkbaar algeheel van den dam.

Ik geloof toch, dat onze belijdenis gelijk heeft die zegt: ik geloof een heilige, niet een zondige kerk. Of spreekt van een heilige vergadering der ware christgeloovigen. Die geloovigen zijn zeker zondaren, want de belijdenis zegt „dat zij allen hunne zaligheid verwachten, in Jezus Christus gewasschen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest".

Maar het vergaderwerk van den Koning der kerk is niet zondig.

Wie daarmee komt pleegt zondig woordenspel, dat het geloovig denken verwart en helaas vele geloovigen verleidt. Ik zeg niet, zooals dan wel eens geschiedt: eenvoudige geloovigen, zooals gij en ik. Want het zijn juist de z.g.n. intellectueelen, waarmee men in dit opzicht altijd weer last heeft. Mijn ervaring is, dat zij, die eenvoudige menschen heeten, zulke dwalingen gemeenlijk aanstonds door hebben.

Zij hebben ook met Oosterbeek niet de minste moeite. Hadden de verklaringen van dien kant ook aanstonds door, en weten dit ook kernachtig en treffend juist te zeggen.

Een tweede woordenspel is, dat wij onderscheid moeten maken tusschen ambt en ambtsdrager. Dat lijkt weer heel wat, maar het is niets.

Bij al zulke onderscheidingen denk ik telkens weer aan het woord van Mefisto, tot Faust gericht: „gewöhnlich glaubt der Mensch, wenn er nur Worte hort, es müsse sich dabei doch auch was denken lassen". Bilderdijk heeft dit bekende woord aldus vertolkt:

Gewoonlijk meent een mensch, Wanneer hij woorden hoort, Daar schuilen vast gedachten onder: Maar meestal.is het enkel wind. En zoo 't iets meer mag zijn 't Is louter , beed'laarsplonder.

Zoo nu is het hier en ook in het volgende geval. Ambt is zonder ambtsdrager natuurlijk niet denkbaar. Los daarvan wordt het een begrip. Zooals men thans ook spreekt van kerkbegrip en verbondsbeschouwing enz.

Maar wat wordt met zu'k „onderscheiden", dat in werkelijkheid scheiden beteekent, bedoeld?

Wel, de zondaar hoort in de kerk het Woord des Heeren verkondigen. Zijn conscientie wordt geraakt. Maar eensklaps bedenkt hij: o, die prediker is ook maar een zondig mensch. Niet beter dan ik.

Of, een zondaar wordt vermaand door een ouderling, en antwoordt aanstonds brutaal: aan U mankeert ook wel wat. Kom kom! —

Zien wij het thans niet zelfs m onzen Woorddienst, dat er menschen zijn, die, als zij maar even eenig goed woord hooren over de kerk des Heeren en haar roeping, ook inzake de „samenspreking", aanstonds een zw^rt gezicht zetten, zich plaatsen in een afweerhouding, zelfs opstaan en de kerk uitwandelen? Zij willen niet verontrust worden. Zij willen niet worden tegengesproken. Zij willen zich niet stellen onder de tucht van het Woord.

Want niemand zal hun het recht willen ontnemen om wat de dienaar des Woords of de ouderling zegt, te. toetsen aan het Woord. Maar — zij moeten beginnen met te luisteren en zich gehoorzaam te zetten onder de verkondiging van het Woord in de ware kerk des Heeren.

En juist omdat het „begrip" zonde hier telkens weer dienst moet doen, heb ik opgemerkt, dat wij hier een ongeloovig spelen hebben met de zonde zelve, die ook niet gescheiden kan worden van den zondaar. Want zonder zondaar zou er geen zonde zijn.

En het is zeker zondig, als een mensch zich ergert en boos wordt en klaagt over sfeer of iets dergelijks, als het hem aan Schriftuurlijk argument gaat ontbreken.

Ik kom nu tot een nog gevaarlijker woordenspel, omdat het zoo geleerd lijkt en alleen reeds ons op den klank af het hoofd moet doen buigen.

den klank af het hoofd moet doen buigen. Het is het vermaan: u moet nu de 'dingen niet verabsoluteeren.

Gij spreekt over kerk en over belijdenis en over allerlei vastigheden in het leven, zonder welke dit niet goed kan gaan. Het leven wordt dynamisch genoemd, en daar is zeker veel in, dat zich beweegt. Maar iemand heeft zeer juist opgemerkt: als een machine werken zal, moet een deel er van stilstaan, onbewogen, opdat een ander deel rustig draaien kan.

God de Heere heeft ten grondslag, tot band voor en in het leven, enkele vastigheden gegeven, volstrektheden, waaraan geen mensch rukken kan, zonder heel het leven op die grondvesten te doen schudden. Wij ervaren dat eiken dag, nu in dezen revolutionairen tijd alles wordt gerelativeerd, betrekkelijk gemaakt; alles, behalve de relativiteit zelve. Daar is immers ook reeds een wijsgeerig werk met den titel: de absoluutheid van de relativiteitstheorie. ,

Welnu, als gij met iemand spreekt over de vastigheid van 's Heeren kerk, de eene heilige algemeene christelijke kerk, dan fronst hij het voorhoofd en zegt plechtig: gij moet het kerkbegrip niet verabsoluteeren. En de man is uitermate verwonderd, als gij niet aanstonds het hoofd buigt voor zulke geleerdheid.

De „Strijdende Kerk" heeft het ook telkens over verabsoluteeren van de kerk.

Dr Westerink roept aan het eind van zijn betoog zegevierend uit: in elk geval krijg ik in de analyse gelijk: het verzet tegen de Calvinistische wijsbegeerte komt voort uit het verabsoluteerde kerkinstituut.

En even egrder: men sprak in de 16e eeuw niet zooveel over het absolute en verabsoluteering, zegt Marnix. Alsof hij daarmee ook maar eenigszins had aangetoond, dat de strijd van de Reformatie in de 16e eeuw niet metterdaad tegen de verabsoluteering van de roomsche kerk ging.

Ik vermoed, als dit door iemand in die eeuw tegen een der reformatoren was gezegd, deze zou hebben geantwoord: wat kalt die man toch? Want zij zeiden tot den paus niet: gij verabsoluteert de kerk, maar gij werpt u zelve op tot heerscher over de kerk in uw goddelooze hiërarchie en verwatenheid en gij vervolgt de kinderen der ware kerk.

Daar is onlangs een vergadering gehouden van de interkerkelijke calvinistische studentenvereeniging S.S.R. Wij hebben over deze vereeniging reeds een en andermaal gesproken.

Welnu, Ir van Riesen heeft dit interkerkelijk standpunt verdedigd. Hij zeide: wij mogen de belijdenis der kerk niet relativeeren. Maar daarop liet hij dan aaur stonds volgen: ook niet verabsoluteeren.

Zegt iemand: dat lijkt heel wat, dan vraag ik: wat lijkt het? Wat moeten wij nu? Er midden tusschen door?

Is er een midden tusschen absoluut en relatief?

Het is zeker goed, dat wij dit groote woord: ver^ absoluteeren eens wat nader bekijken.

Omdat het schijnbaar de kracht heeft van een wezenlijk argument.

Hoezeer • bij eenig nader onderzoek het aanstonds blijkt, dat niet het minst hier van toepassing is het snijdend woord van Bilderdijk: beed'laarsplonder.

Met het woord absoluut en verabsoluteering is de eeuwen door een buitengemeen gevaarlijk spel gespeeld. Daarover dus een volgenden keer.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

MARNIX.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's