GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Den 18en Mei was het een halve eeuw geleden, dat de eerste vTedesconferentie in den Haag werd geopend met een schoone redevoering van onzen minister van buitenlandsche zaken, den heer de Beaufort. Vonkenberg zei van hem: beau maar niet fort, mooi, niet krachtig. De minister verklaarde, dat de twintigste eeuw een eeuw van vrede zou zijn.

Het is goed, dat dit wordt herdacht, inzonderheid om ons in te prenten, hoe ledig de humanistische leuzen zijn, die de ongeloovige mensch niet moede wordt de eeuwen door te herhalen.

Want het woord e e r s t e wordt gebruikt in onderscheiding van de t w e e d e conferentie, die in 1907 kwam. Het getal vredesconferenties, die gemeenUjk op een oorlog volgen, is groot. Telkens weer wordt gezegd: laat dit nu de laatste oorlog zijn. En inzonderheid de negentiende eeuw was vol vredesgeluiden en vredeswerk.

Het begon al met de Heilige alliantie, vrucht van de mystiek van den Tsaar van Rusland Alexander I en zijn vriendin, de befaamde mevrouw Krüdener. Ook in zijn dwaasheden en vergissingen is de man maar zelden zonder de vrouw.

De lieden, die meenen, dat zij het woord: vrede voor altijd, hebben uitgevonden, moesten de litteratuur van die dagen maar eens lezen. De fout van onzen tijd, ook onder de antirevolutionairen, is, dat z^j veel roepen over studie, maar vergeten aan te geven waar zij, die studeeren willen, wezen moeten, om iets goeds te leeren.

Heinrich Friedjung verdeelt in zijn groote werk: „Das Zeitalter des Imperialismus" de negentiende eeuw in drie perioden, die telkens door een bepaalde idee — thans zegt men ideologie — werden beheerscht. Eerst de liberale idee, daarna de nationalistische, en eindelijk de imperialistische. De gang dier ideeën was telkens dezelfde. Er is eerst verzet van die zich vastklampen aan het oude; er komt een strijd van actie en reactie, die soms tot revolutie overslaat. En het schijnt soms, dat een idee wordt onderdrukt, omdat haar resultaten worden weggenomen, maar dit is slechts schijn. Napoleon was de bedwinger, maar ook de zoon der revolutie. Hij keerde de anarchie, doch bevestigde haar regel.

De liberale idee nu leidde in 1848, en daarna, tot het nationalisme en werd na 1878 tot de idee van het

imperialisme. Drie loten van denzelfden stam; de mensch meent heel het leven goed te kunnen maken, want zijn kern is immers goed. En hij stelt daartoe zich zelf de wet.'

De mannen van de liberale idee beloofden den wereldvrede. Men leze er Groens redevoeringen in de jaren '40 tot '48 maar eens op na.

De l'berale groote heeren waren woedend, als hun zegezang werd gestoord door dien Groen, die hun de werkelijkheid, d.i. het Woord Gods over den mensch voorhield. Die man, zeiden zij, kon niet anders dan neen zeggen. Thans zegt een antirevolutionaire pers dit tot diegenen, die opnieuw de politiek tot de gehoorzaamheid aan het Woord en de belijdenis terug roepen.

Ook de groote mannen in Europa, die het nationalisme gebruikten voor de vestiging van hun macht — Cavour en Napoleon UI en Bismarck — evenals alle revolutionaire agitatoren, kwamenl met de belofte van den vrede. Wat een Mazzini in Italië predikte werd door Cavour toegepast op zijn wijze. De staatsman Bismarck stond niet zoover van den socialist Lasalle af, wat de beginselen betrof. De toepassing was wel een beetje anders. En Napoleon IH kende feiteUjk geen ander fundament, dan waarop Proudhon wilde bouwen.

In het imperialisme, het bouwen door Engelschs en Fransehe en Russische staatslieden van wereldrijken, ging het ook al weer evenals alle geweldhebbers het steeds verkondigden, om het vestigen van den vasten vrede. Zelfs een wereldvrede.

Napoleon III wilde dien vrede even vurig als zijn oom te voren. Hij zeide: mijn keizerrijk is een rijk van vrede: la p a i x.

Spotters merkten echter op: et is het keizerrijk van het zwaard:1' é p é e. Een zeer juiste woordspeling.

Wereldvrede en wereldrijk hooren bijeen.

En dan komt daar nog een derde bij: de wereldkerk. Zoo was het ook heel de negentiende eeuw door.

Want ook deze eeuw kende haar oecumenische beweging. Men denke maar aan de Evangelische alliantie met haar internationale . conferenties, een er van in Amsterdam (1867), waar een de Pressensé en een Chantelie den modernen liberalen staat prezen, en een prof. d' Astie sprak van één kerk voor alle christenen.

Zulke dingen moesten onze jonge studeerende jongelieden maar eens goed nagaan. Tot him ontnuchtering allicht.

Zij zouden dan meteen ontdekken, hoe Groen, die als zoon van den Reveil eerst nogal iets van die con-, ferenties verwachtte, met stijgend ongeduld al die mooie frases beluisterde en dan in een krachtige redevoering trachtte zijn gehoor tot de gehoorzaamheid aan de Schrift terug te brengen. Doorzie toch, zoo riep hij zijn vrienden toe, de valschheid en voosheid van de liberale idee. Het was tevergeefs. Straks vielen die vrienden voor hem weg en bestookten zij hem erger dan zijn vijanden het vermochten.

Reeds voor en tijdens de Fransehe revolutie zong de groote dichter Schiller van den wereldvrede en de groote wijsgeer Kant profeteerde er van in een met bhjdschap begroete wijsgeerige studie. Het eenige bezwaar, dat de liberalen tegen de revolutionaire leiders hadden, was, dat zij te veel haast vertoonden. Men moest wat geduld hebben. Maar het liberale optimisme greep al meer de harten aan. De hoogmoedige taal van den humanist klonk heel de eeuw door steeds stouter op. Maar Friedjung — Ik weet niet of hij Romeinen 8 : 20—22 kende — schreef: der Schrei des leidenden Kreatur fand in diesen optimistischen , systemen nicht die verdiende Beachtung". En (dan mocht hij wel denken aan 't lot van de kleine volken in Europa en aan diegenen, die geen macht hadden en geen getal.

Er is waarlijk niet veel veranderd.

Want naast de grootmachten, die droomden van den wereldstaat, stond immers in de negentiende eeuw ook de internationale macht der Roomsche kerk met haar straks onfeilbaren paus en zijn weer stijgende pretentie, om in den wereldraad der volken de voornaamste plaats in te nemen. In 1899 kwam dit heel duidehjk uit.

En dan was er de socialistische internationale. De liberaal wees op de beschaving, de socialist op de groeiende macht der arbeiders, de Roomsche kerk op haar grooten paus en sterke organisatie. En zelfs het al meer afglijdend protestantisme had immers zijn voorbereiding voor een wereldkerk, voorwaarde voor den echten wereldvrede. Welk een heerhjke tijd deed zich voor den verbaasden blik niet open? De negentiende eeuw kende reeds eenige jaren van betrekkeUjke rust. En hoe zou dan de twintigste eeuw niet kunnen zijn? Imperialisme en pacifisme, wereldmacht en wereldvrede en wereldkerk hooren bijeen.

In de vorige en in deze eeuw. Ik las nu in „Trouw" van 18 Mei 1949, dat ook de Atlantische politiek tot partner krijgt een pacifieke politiek van gelijke strekking. De menschen vergissen zich opnieuw. Thans zal een vereenigd West Europa met Amerika, waarin de kleine staten hun onafhankelijkheid verliezen, vooral als de dwaasheid van de socialisten zich door kan zetten, en daar lijkt het veel op, de waarborg bieden voor den wereldvrede — met een slavenjuk, als de historie nog niet heeft gekend. En weer is^ er veel optimisme, zelfs in den kring van die zeggen, den Christus te belijden.

Waarlijk, studie is wel ^oodig. Maar men moet de goede bronnen kennen. Het wonderlijke nu van dat groot optimisme der vorige eeuw was dit, dat het grooter werd naarmate de werkelijkheid het te meer weersprak. Daar was eerst het imperialisme na 1878 zelve, dat inzonderheid het Engelsche volk aangreep. Friedjimg noemt dit streven naar het wereldrijk een steeds toenemende zucht naar wereldheerschappij, een begeeren naar macht om de macht, naar bezit om het bezit zelve.

Er is een breede litteratuur daaromtrent ontstaan.

En verschillende auteurs leggen terecht een verband tusschen de evolutieleer en het Engelsche imperialisme.

Nu waren het eerst Engeland en Frankrijk, die den wedloop om het bezit buiten Europa Taegonnen. Een wedloop, waarin Frankrijk, dat telkens op Engelsche begeerten stiet, het onderspit moest delven. Duitschland deed toen niet mee. Want von Bismarck zag graag, dat het imperialistische begeeren zich buiten Europa uitleefde en tegeUjk verheugde hij zich in de concurrentie van Engelschen en Franschen.

Soms was de verbittering tusschen beide zoo groot, dat men van een oorlog sprak. Bismarck wilde, zooals Dr Japikse dit aantoonde, de Duitsche eenheid en meer voorloopig niet. En daarom hield hij van Disraeli, en had hij het land aan Gladstone, dien ouden zondaar, zeide hij, dien hij zelfs later, toen hij, buiten de macht gesteld was, op Friedrichsruhe niet wilde ontvangen. De „grand old man" hield niet van die jacht op koloniaal bezit. En daarom zei Bismarck: hij heeft geen verstand van politiek.

Wat het Engelsche imperialisme betreft wijs ik op studies als van Seely, op de gedichten van Ruduard Kipling. Op het bekende Jingo-lied. Wij willen den vrede, maar bij Jingo — 'n Indiaanschen afgod — als het moet: wij hebben de mannen, de schepen en het geld.

Dr Kuyper herinnerde in zijn Stonelezingen aan een woord van Salisbury, die sprak van staten, welker begrafenis werd voorbereid. En was daar niet Rosebery, die, als Alexander de groote, het eigenlijk bejammerde, dat de wereld zoo klein is?

De Engelsche schrijver dr Tille gaf aan zijn werk over het imperialisme den titel: „Van Darwin tot Nietzsche". En de Fransehe schrijver Seilliere - verklaarde in zijn „ApoUón ou Dionysius", dat de ware erfgenamen van de Darwinistische leer niet de moralisten, maar de politieke mannen van Groot-Brittannië waren.

G. Hemiigs vertelt in zijn „Geopolitiek" van het testament van Cecil Rhodes, den vriend van Josef Chamberlain. Hierin spreekt Rhodes van een Engelsch wereldrijk, dat zoo ongeveer heel de wereld omvatten zou, met een rijksparlement, dat de wijdverspreide deelen van dit rijk zou samenbinden, en tot een macht voeren, die den wereldvrede voor altijd tot rijke vrucht zou hebben. „The world is rapidly becoming Eiiglish".

En Chamberlain zei in 1895 in een groote vergadering in Londen: ik geloof in het angelsaksische ras, het grootste van alle rassen, dat de wereld ooit heeft gekend, en dit ras, fier, vasthoudend, zelfvertrouwend, resoluut, dat onder geen kUmaat ooit zal verbasteren, zal vast en zeker in de toekomst zijn de predomineerende kracht voor wereld en beschaving. En ik geloof in de toekomst van dit ras, uitgestrekt als de wereld, aan hetgeen geen Engelsehman denken kan zonder een huivering van geestdrift.

Het sprak dan ook van zelf, dat toen Keizer Wilhelm zijn Dbitsche vloot ging bouwen en ook om koloniën wierf, het met de gelijkgerichtheid van de Engelsche en Duitsche politiek uit was. En Frankrijk, dat de vlag voor Engeland buiten Europa had moeten strijken, dacht toen aanstonds aan revanche voor 1870, en Delcassé zocht naar de aansluiting van Engeland bij het verbond tusschen Frankrijk en Rusland. Toen heette Duitschland de macht, die ook de wereldmacht zocht en vandaar dat de vrees voor een grooten oorlog tegen het einde der negentiende eeuw de harten ging beklemmen.

Maar zoo verstaan wij aanstonds, hoezeer het voorstel van den Tsaar voor een vredesconferentie met groot gejuich in de wereld ontvangen werd. En dat den humanisten de borst weer hoog ging. Des Tsaren boodschap sloeg in. Nu zou het dan eindelijk wezen. Ik vertel er D.V. in een volgenden brief van.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's