GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De eeredienst niet gediend door de „liturgische beweging'

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eeredienst niet gediend door de „liturgische beweging'

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IV)

Wat wil men?

Wij zagen, dat deze beweging niet zonder meer te negeeren valt. Daarvoor klopt zij te dringend in de kerkelijke wereld aan.

En temeer omdat 't resultaat van het , , oecumenisch streven" aan ons niet zonder meer voorbij zal gaan (denkt U alleen maar eens aan wat dit op Zendingsgebied aan gevolgen kan hebben), en de Hturgische beweging vooral door haar teruggrijpen op de oudchristeUjke Kerk ten volle hierbij geinteresseerd is, dienen wij iets meer te weten van de denkbeelden in deze kringen.

Nu is één ding wat lastig. En dat is, dat men het niet in alle opzichten onderling eens is. Het zou to sterk uitgedrukt zijn als we hier spraken van „zooveel hoofden, zooveel zinnen''. Toch valt moeilijk te zeggen: dit is nu eens een eenstemmig aanvaarde stelling in de liturgische beweging.

Den een tegen den ander uit te spelen op enkele punten ligt niet in onze bedoeling, en zou ook niet heelemaal fair zijn in dit geval. Daarom zullen wij ons bepalen tot een overzicht van de gedachten van Van der Leeuw, zooals hij die in zijn intusschen in 2en druk verschenen ..Liturgiek" heeft neergelegd.

Daaraan kleeft het .bezwaar, dat wij het woord geven aan slechts één onder velen. Maar 't biedt het voordeel, dat wij hier doorgeven wat de primus inter pares, de voornaamste onder de gelijken, naar voren brengt; terwijl hij in genoemd boek bovendien een afgerond geheel geeft, wat bij anderen nog niet het geval is.

Op het gevaar af wat lang en dus „onleesbaar" to worden, geven we enkele soms breede citaten.

'En om te beginnen slaan we het eerste hoofdstuk, dat over de Liturgiek, de leer van den eeredienst handelt, maar over, om meteen te komen tot de kern van de zaak, wanneer we Hoofdstuk 2 zien beginnen met de stelling: „Liturgie is een ambtelijk vastgestelde vorm van het verkeer tusschen God en Kerk. De Liturgiek heeft tot haar taak dezen vorm telkens weer te toetsen aan den grondvorm van dat verkeer: de Vleeschwording des Woords".

Van der Leeuw licht dan toe, dat met het woordje „vorm" niet is bedoeld wat Piëtisme en Spiritualisme ervan hebben gemaakt, die de vorm iets onbelangrijks vinden. „Vci-ïn'' is hier: „gelaat", „gestalte"'. En dan zegt hij: „God verkeert met ons onder bepaalde gestalten; zijn openbaring is niet een onnoembaar en ontastbaar innerlijk licht, éen onhoorbare innerlijke stem, maar zij toont een gelaat. Zij komt tot ons als woord, daad, persoon. De liturgie is zulk een gelaat en de ambteUjke vaststelling van den vorm is niet anders dan de belijdenis, die Gods wezen herkent".

i, Daarmee is in het christelijk leven een element van vastheid". „Ons verkeer met God heeft een aardsch gezicht; het is zicht-of hoor-of tast-of beleef baar. Het is concreet."

„Aan den anderen kant bUjft het verkeer tusschen God en de Kerk verkeer, d.w.z. dialectisch. Dit beteekent niet alleen, dat er voor dit verkeer twee noodig zijn, maar ook, dat de gegeven vorm telkens weer verbroken wordt of althans worden kan. Het verkeer met God is wel concreet, maar het is geen vaste substantie. Het is geen doode massa, doch een levend geheel: het gelaat van den Zoon des menschen. Het is bewegelijk, het gaat heen en weer. God spreekt en wij antwoorden. Wij spreken en God antwoordt.

Maar het antwoord volgt niet met volstrekte, automatische zekerheid op de vraag. Het moet worden overgelaten. Liturgie is een gesprek, niet de repetitie van een tooneelstuk".

„De in de liturgie gegeven vorm moet voortdurend worden getoetst aan den grondvorm van het verkeer met God, de Vleeschwording des Woords. In dit centrale feit van de Openbaring ligt zoowel het vormbeginsel als de verbreking daarvan. God is in Christus vleesch geworden; Hij heeft een gestalte aangenomen. Hij heeft in eoncreten vorm deel willen hebben aan onze menschelijke werkelijkheid. De Incarnatie is in de hoogste mate concreet".

„Dat wij heikeel met God hebben mogen en dat dit verkeer vaste vonnen ijrijgt, is het uitvloeisel van dit centrale heilsfeit. God verkeert met de wereld in de gestalte van Jezus Christus. — Maar in de Incarnatie ligt tevens het dialectisch beginsel. De gestalte, die God aanneemt, is een gebroken gestalte, zij is de gedaante van den Dienstknecht, die zich ontledigde, , van den Kruiseling, wiens Lichaam voor ons verbroken en wiens Bloed voor ons vergoten werd. De vorm, die ons in den eeredienst is gegeven, is een gebroken vorm. Zij richt zich naar den grondvorm der openbaring. Alle liturgie heeft kruisvorm".

Op grond van dit alles wordt in paragraaf 5 naar voren gebracht, dat de liturgie van een bepaalde Kerk, in casu van de Ned. Hervormde, niet een orde is, „die willekeurig kan worden vastgesteld". Liturgie is immers „een levend organisme, dat er van den beginne geweest is". , , Een Kerk schaft zich geen liturgie aan, zooals zij zich een orgel aanschaft, maar zij treedt op een bepaald historisch oogenblik in den eeredienst der Kerk".

En wat is dan die eeredienst der Kerk, die er van den beginne al is? „Naar christeUjke overtuiging i.-; alle eeredienst een instemmen met de hemelsche liturgie". „Eeredienst is riiededienen met do engeten, in.stemmen met hun loflied. — Maar er is een lii'5torisch raakpunt van de hemelsche en de aardsche liturgie. Wij moeten dat zoeken niet in de oud-christelijke traditie, maar in het Nieuwe Testament zelf, liever nog: in datgene, wat Christus zelf heeft ingesteld". „De nieuwe cultus, die Hij gebiedt, is neergelegd in Zijn woord: doet dat tot Mijn gedachtenis".

„In 'de opperzaal, waar Jezus met Zijn discipelen bijeen is, begint de christeUjke eeredienst".

Vandaar dat in de volgende paragraaf, 6, wordt betoogd, dat de „plaats waar de Nederlandsehe Hervormde Kerk haar intrede in den eeredienst behoort te doen, ligt op het kruispunt van Verkondiging en Liturgie". he

De Hervorming heeft immers het altaar vervangen door den preekstoel. Dat gaf winst. Maar toch ook het verlies, dat veel liturgie verloren ging. Want de prediking is slechts één van de 2 vormen van de verkondiging. , , De eerste vorm is liturgisch. Zij bestaat in het functioneeren van Gods Woord in lezing en gebed, lofzang en genadeverkondiging. De Hervorming heeft haar helaas! tot zeer weinig gereduceerd. Maar de tweede soort verkondiging, de prediking, heeft zij in het middelpunt gesteld."

Daardoor zijn Verkondiging en Liturgie tegenstellingen geworden, zegt Van der Leeuw. Dat hoeven zij echter niet te blijven. Want „Liturgie is de door God geschonken vorm van omgang met Hem. God spreekt tot den mensch en geeft hem de vrijmoedigheid om tot-Hem te spreken". En dat verkeer is mogelijk door Jezus Christus, die zelf dat verkeer, de weg, de waarheid en hel; leven is. „Daarom is alle eeredienst sacramenteel, in al zijn onderdeelen, Dat wil zeggen: -wij spreken en handelen in den eeredienst, doch slechts in antwoord, in opdracht. Wij geven onze liefde, doch slechts omdat - wij eerder bemind werden.

Wij dienen, doch alleen omdat - wij gediend werden."

„De eeredienst sacramenteel in al zijn onderdeelen.

Maar er moet een centrum zijn. Niet op zichzelf is eenig onderdeel sacramenteel. De liturgie is een organisme. Zij heeft ook een hoofd en leden. Waar is het hoofd? " - '

Het antwoord luidt: „In het midden van den Eeredienst staat de Avondmaalsdisch." „Het Sacrament van het Heilig Avondmaal is teeken en zegel van 's Heeren offer. Daarin hebben - wij de vergeving van zonden, de gemeenschap met den Heer en met elkander".

„In dit sacrament is de grondvorm van allen eeredienst gegeven, omdat het 't teeken is van de openbaring zelve: van 's Heeren dood en opstanding, van zijn vleeschwording en verheerlijking, van zijn Komst en Wederkomst. — Elke handeling in den eeredienst moet zich rechtvaardigen in haar sacramenteel karakter door haar betrekking tot deze grondhandel ing".

„Daarom vindt de verkondiging haar hoogste taak, daar waar zij ophoudt, omdat zij zelf sacrament wordt: het - vrijsprekend woord, dat onze banden ontbindt". „Het sacramenteele in de prediking is de schuldvergiffenis. Het ééne thema van duizend preeken is: als dienaars van Jezus Christus verkondigen - wij aan ieder de vergeving der zonden.'"

„De kansel is niets anders dan een uitbreiding en verhooging van de altaarruimte". „Men kan ook zeggen: de kansel is de opening van de altaarruimte naar de gemeente toe. Hij onderbreekt de afsluiting van het koor. Hij staat op de grens. Hij verzimiebeeldt den open vorm en staat daarom op het punt, waar het Hoofd van het kruis in de leden overgaat."

Met opzet hebben wij uit dit deel van het boek wat breede citaten gegeven; zooals U begrijpt, omdat dit het fundamenteele deel is.

Wat volgt is de uitwerking van het voorafgaande.

In hoofdstuk 3, par. 8, gaat Van der Leeuw vanuit de stelling, dat de grondvorm van alle verkeer met God de Vleeschwording des Woords is, betoogen, dat het dichtst bij die Vleeschwording het Sacrament van het Avondmaal ligt. De andere handelingen in den eeredienst liggen alle verder weg van dit middelpunt.

Het dichtste bij liggen de sacramenten van Doop en Vrijspraak. (Hij kent dus minstens 3 sacramenten, en verwijst hiervoor naar Luther, die lang geaarzeld zou hebben of hij de Boete ook zou toevoegen aan Doop en Avondmaal). Nog verder weg liggen andere handelingen als zegen, handoplegging, e.d. Deze noem.t hij „sacramentalia". Ze zijn geen sacramenten, maar hebben toch alles met de sacramenten te maken; ze

zijn ten hoogste sacramenteel. Of liever: hij ziet niet eens een scherp onderscheid tusschen sacramenten en sacramentalia. Immers het huwelijk noemt hij later in zijn boek ook sacrament. (In zijn pas verschenen werk „Sacramentstheologie" noemt hij onder de sacramenten: het Heilig Avondmaal, de Heilige Doop, het Sacrament van de Verkondiging des Woords, en het Sacrament van het huwelijk — wij nemen de volgorde van Van der Leeuw over!).

In het vierde hoofdstuk over „Liturgische gemeenschap" betoogt hij, dat „de Eeredienst als dialoog" plaats vindt „niet tusschen God en mensch afzonderlijk, doch tusschen God en menschehjke gemeenschap, d.i. de gemeenschap van de Kerk, het Lichaam van Christus".

Vandaar het volgende: „De eeredienst is zaak van hen, die daartoe door God geroepen zijn, die zijn ambt dragen, aan wie zijn volmacht gegeven is". „Het Ambt is dat van de vergeving der zonden".

Alle leden der gemeente zijn zulke ambtsdragers. „Alle geloovigen zijn priesters".

Maar er is toch „een rangorde van ambten, niet naar menschelijke verdienste of bekwaamheid, maar naar Gods bestel".

„In de rangorde der ambten neemt dat van den Dienaar des Woords de eerste plaats in". Dan komt het Ouderlingschap. In de derde plaats het Diakonaat. „De andere ambten in de Kerk verhouden zich tot de drie hoofdambten als de sacramentalia tot de sacramenten. Bij elk ambt behoort een ambtsgewaad als zichtbaar teeken, dat gezag en kracht van het amb'; van God en niet van den mensch zijn". Van der Leeuw noemt hierbij de ambten van Lector (voorlezer), zangers, organist-cantor, koster. En hij zegt over het ambtsgewaad onder meer: „Jacquetten behooren bij recepties, niet in de kerk!"

In hoofdstuk 5, over „Liturgische tijd" voert de schrijver een pleit voor het kerkelijke jaar. „Wij mogen den eeredienst houden in het Jaar onzes Heeren'. „Het kerkelijk jaar is een poging om den gang van den heilsweg in den regelmatigen eeredienst van dag tot dag te volgen. Daartoe zijn voor eiken dag bepaalde schriftgedeelten, inleidingstexten, gebeden, psalmen bestemd".

Hoofdstuk 6 handelt over de „Liturgische plaats". Vanzelfsprekend is volgens hem, dat de kerk pas kerk is door het sacrament, „de viering van de Vleeschwording des Woords". „Is zij geen sacramentskerk, dan is zij een lokaal of een geestelijke sky-scraper". Daarom moet de bouw en inrichting ervan 'bepaald worden door de gedachte, „dat de gemeente samenkomt om actief deel te nemen in de bediening van het Offer des Heeren in sacrament en prediking". Alle lijnen van het kerkgebouw moeten uitloopen op het „liturgisch centrum", waarvan de Avondmaalstafel wel het hoofdbestanddeel is. „Daarachter is de Dienaar gezeten, ter weerszijden de assisteerende Dienaren en de Ouderüngen. Op het koor bevindt zich links van de Avondmaalstafel het Doopvont. Daarvóór de Lessenaar. Aan de andere zijde staat op de grens van koor en kerk de kansel", dus terzijde. „Orgel en zangers zijn op het koor. opgesteld, het orgel eventueel aan weerskanten, met verhoogde speeltafel, de Zangers eveneens aan weerskanten. De plaats der Diakenen is ter weerszijden aan de cancelli" (de afscheiding en overgang tusschen koor en kerk, vroeger alleen trappen, later een traliehek).

Hoe stelt zich Van der Leeuw den gang van den Zondagmorgendienst, ook wel genoemd Hoofddienst, voor?

Om niet te breed te worden, citeeren wij dit niet uit zijn „Liturgiek", maar uit zijn „Liturgische kennis voor den Organist", blz. 19v.

„Na voorbereidend orgelspel en stil gebed van de gemeente treedt de Dienaar des Woords achter de Avondmaalstafel en spreekt Votum en Groet uit, daarna de z.g. A a n v a n g s t e k s t of Introïtus, 'die den tijd van het Kerkehjk Jaar markeert. De Gemeente zingt een Aanvangslied, waarna volgen de Opwekking tot Schuldbel ij denis en deze zelve, door de gemeente bevestigd met het oude Kyrie eleison, Heere erbarm U onzer! De Dienaar spreekt een Genadeverkondiging iiit, eveneens door de gemeente beantwoord, en gaat over tot de L o f - prijzing, een gezongen of gesproken gesprek tusschen Dienaar en gemeente uitlóopend in een loflied. De Dienaar leest dan een Psalm., door de gemeente besloten met het Kleine Gloria (Gez. 88). Na de Wet des Heeren vindt dé Schriftlezing plaats (Epistel en Evangelie, naar de oude'orde, dan wel Oud en Nieuw Testament, al naarmate de dienst als Antecommunie of als gebedsdienst wordt opgevat). Wet en beide Schriftlezingen worden door de gemeente beantwoord. De Geloofsbel ij denis, die thans volgt, wordt liefst door de gansche gemeente luide meegesproken. Tijdens de Offerande zingt de gemeente een uitvoerig lied: de organist postludeert zoolang de inzameling nog niet is afgeloopen. De gaven worden naar de Tafel gebracht, waar de Dienaar ze in ontvangst neemt. De Bediening des Woords volgt nu met een kort Gebed voor de opening des Woords en de Prediking. Na een kort lied begint de Dienst der Gebeden, die in - ieder geval het Gebed voor allen •nood der Christenheid en het Gebed des Heeren insluit. Een S 1 o t z a n g, en de Z e g e n wordt gegeven, door de gemeente met driewerf Amen beantwoord.

Sluit de Avondmaalsbediening aan, dan volgt na het lied na de prediking de Dienst der gebeden in dier voege, dat deze ook de Praefatie (lofzegging als gesprek tusschen Dienaar en Gemeente) en een Gebed om den Heiligen Geest bevat. De eigenlijke bediening van het Sacrament begint met een A v o n d m a a l s - 1 i e d en eindigt met Lofverhdffing, Dankgebed en den Lofzang van Simeon, waarna de Zegen wordt gegeven. In dezen dienst is ook plaats voor koorzang, liefst tusschen de beide Schriftlezingen of na de Geloofsbelijdenis".

Uit de laatste hoofdstukken van Van der Leeuws „Liturgiek" geven wij nog door, dat het pleit wordt gevoerd voor gedachtenis der heiligen; dat de Biecht weer van haar plaats op den achtergrond moet komen; dat ook in diensten die belegd zijn voor huwelijksbevestiging bediening van het H. Avondmaal moet plaats vinden; dat naar de oude gewoonte der Kerk eenmaal per jaar de gedachtenis der dooden gevierd dient te worden. Terwijl de laatste paragraaf wordt ingeleid met de stelling: „De eeredienst keert altijd weer terug naar het punt, van waar hij uitging: den huiselijken eeredienst, die de dragende bodem is, waarop alle eeredienst zich tot God verheft."

Vrij breed hebben wij een en ander uit dit monumentale boek van Van der Leeuw aangehaald, om U een indruk te geven welke grondgedachten verwerkt zijn in de ontwerpen voor den eeredienst, zooals de liturgische beweging die gaf.

Tenslotte gaat het dus om de gedachte, dat het Avondmaal, omdat dit het dichtste bij den „grondvorm voor alle verkeer met God, de Vleeschwording des Woords" ligt, in het centrum van den eeredienst moet staan, en dat dit de heele liturgie in al haar onderdeden „sacramenteel" maakt.

Om tot een goed gefundeerd oordeel over deze liturgische beweging te komen, zullen wij de grondgedachte moeten overwegen, dat is: toetsen aan Schrift en Belijdenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De eeredienst niet gediend door de „liturgische beweging'

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's