GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Doodling en levendmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doodling en levendmaking

(OUD-EN NIEUWJAAR)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere maakt dood en maakt levend. 1 Sam. 2 : 6.

Strikt genomen is ieder geloovige een „wónder-geloovige". Het wonderlijkste in het geloof is toch wel dit: dat het wonder geen goudgeld, doch pasmunt is: wij zijn geen „ubiquitariërs" in lutheraanschen zin, doch wel in dien van Zondag 9 en 18: d.w.z. onze Vader is in zijn Zoon overal tegenwoordig (overal, ubique), en dit met „wonderkracht". Het „wónder" gaat niet maar aan de existentie van den geloovige als zoodanig vooraf, doch het begeleidt hem tot in de ure des doods. En daarna.

De bekende synergisten, die een medewerken-vanden-mensch-met-God leerden, en dit dan niet maar voor wat betreft het vervolg van hun „geestelijk leven" (als de goede wil eenmaal bij ons door God gewerkt is), doch óók voor wat het begin daarvan betreft, over heel de linie dus, hebben meer dan eens het slagwoord uitgegeven, dat de wedergeboorte ontstaat doordat een mensch getroost wordt. Dat Ujkt zoo doodgewoon; maar „er zit wat achter", als ZIJ het zóó zeggen. Het „eerste moment" der roeping, daar zitten die gereformeerden over te peinzen, en ze juichen: aar dat doet God alleen. Maar het „eerste moment" der vertroosting, daarin leggen de synergisten liefst het zwaartepunt; zij zien het dan zóó, niet dat God de toestemaning, het ja-zeggen tot het evangelisch beloftewoord wérkte, doch dat Hij het versterkte; reeds vóór de i n t r e d e van hetingrijpend evangelie-woord (Gen. 3 : 15) was Adam tot verbrijzeling, tot consternatie, tot dooding gebracht, en nu komt dat troostwoord hem op de been helpen. Dat is dan zijn wedergeboorte (levendmaking).

Zoo leggen die synergisten het erop aan, de striktmirakuleuze, wijl schéppende, en éénzijdig in-gr ij pende daad van God door den Geest inzooverre te verkleinen, dat de mensch toch ook zélf daarin een belangrijke rol speelt: Gods medespeler is hij hier.

Maar de Gereformeerden, ofschoon zij vollen nadruk legden op het ook zelf, na en dóór Gods „wérken" van hun wil (Filipp. 2 : 12, 13), willen en werken van de geloovigen, hebben toch over heel de Unie, dus óók na het „eerste moment" der roeping Gods, een almachtige en steeds terugkeerende daad Gods onmisbaar geacht ter onderhouding van het geloofsleven. Ook die „na-zorg" van God hebben zij als wonderUjk, mirakuleus, boven-natuurlijk, d.w.z. van boven komende, willen eeren.

De synergist Strigelius heeft eens de bewering aanrgedurfd, dat God twee werken deed in degenen, die wedergeboren worden: et ééne was de mortificatie, d.w.z. de dóóding, het andere de vivificatie, de levendmaking. Blijkens het verband denkt hij hier aan het woord van Hahna, uit 1 Sam. 2:6; en — wij gelooven: en onrechte — ziet hij in de daar bedoelde dooding en levendmaking respectievelijk een vóórgaand en een volgend werk Gods in hen, die worden herboren. De dooding is: et doen ondergaan van de helsche pijn (de percussie, de verbrijzeling). En de levendmaking is de daarna komende vertroosting. Het ééne komt dus vóór het andere: e ratiocinatie der vertroostende rede „heelt" de wonden, tevoren geslagen in de mortificatie. , '

Deze „orde" is echter-een andere, dan b.v. die van den Catechismus (Zondag 33). Want deze kent de afsterving van. den ouden mensch niet als een „gradus", een komen tot de opstanding van den nieuwen, doch ziet die beide als twee „stukken" van de ééne en dezelfde daad Gods, die in beide tegeUjkertijd zijn „wonderlijken" en „vreemden" (zeg maar: mirakuleuzen) handel aan ons uitricht.

. Maar de synergist van daareven plaatst de etiketten anders. Op de mortificatie plaatst hij het etiket: vréémd werk"; op de vivificatie dat van: eigen werk" van God. Het treft ons, dat alleen die aan de levendmaking voorafgaande .doodings-daad Gods bij Strigelius het praedicaat „v r e e m d" krijgt. Hij doelt hier op hetgeen Jesaja (28 : 21) zegt: ls God komt aanstormen op den mensch, in toom, dan zegt Jesaja: ijn werk zal „vreemd", zijn daad „ongehoord" (zoo vertalen velen) zijn.

Jawel, — maar in déze woorden is (althans in direeten zin) geen sprake van die „verbrijzeling des harten", waardoor de Heere zich zelf het Hem welbehaaglijke offer van Ps. 51 : 19 bereidt, doch van een strafgericht, waarin Hij zich jegens zijn volk als een „vreemde" (een buitenlander, barbaar, vijand) gedraagt: ls een vijand, zóó stormt Hij op zijn volk aan. Hij zelf heeft dan „tegen hen gestreden", zooals ook Joel Hem ziet als aanvoerder van het sprinkhanenleger, dat stad en tempel en altaar kaalvreet, en lamlegt (Joel 1 : 13; 2 : 11). Hij komt dan, om zoo te zeggen, , , van buiten af" naar hen toe, met polemische daden (die intusschen al reeds bedoelen kunnen, hen tot inkeer te brengen).

Maar, wie van „buiten" af komt, en dan niet maar „een" barbaar, doch'de levende God is, die komt toch meteen „van boven af".

En „van boven af" (anoothen. Joh. 3 : 3, 7, 31, vgl. 19 : 11) komt de levende God óók om ons te wederbaren, en óók om steeds weer ons te doen herleven, b 1 ij V e n d ons te wederbaren. Waren trouwens die polemische aanvallen-van-buiten-af vaak niet óók een middel om de zijnen, die onder het odrdeel-der-verlating lagen, terug te voeren niet alleen tot de genade, maar ook tot het „gevoel der genade" (Dordtsche Leerr. V, § 5, 7) ?

Zoodat, hetzij Hij kastijdend-schiftend, hetzij Hij zegenend en levenwekkend komt en wederkomt tot zijn volk, de hemelsche Vader toch altijd weer van bove, n af komt, anoothen. Ook de dooding is een Hem „eigen" werk. En — een HEM slechts „eigen" werk.

Weshalve het niet te veel gezegd is: de bondsweg van het bondsverkeer is een weg-van-mirakelen; wie God als Vader gelooft, die heeft altijd zoo iets als „wondergeloof", als hij maar verder ziet dan zijn neus lang is. Hij maakt dageUjks dood, en ook dagelijks levend. Hij is het, die ons op oudejaarsavond doet besluiten, de dooden hun dooden te laten begraven, en nog vóór nieuwjaarsmorgen (in 't zelfde oogenblik immers) in 't schip te gaan waar de Meester is, om, levend gemaakt, het Leven te verkondigen aan hem, die „het leven bij zichzelven nu niet meer heeft kun­ nen houden".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Doodling en levendmaking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's