GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

De opstand tegen den Drieëenigen God en Zijn heilig Woord kleedt zich menigmaal in het vroom gewaad der godsdienstigheid. De revolutie is het gevaarlijkst als zij „religieus" wordt, zoo iets als wat men thans „doorbraak" noemt. Zij wordt dan ^gediend door de valsche profetie en komt op uit en richt zich tegen de kerk des Heeren. Wij zien het thans ook weer.

De historie kan het getuigen, dat het nimmer anders is geweest en hoe dankbaar moeten wij zijn, als de Koning der kerk nog zijn getrouwe getuigen geeft, die de leugen aanstonds doorzien en aan de wolfshuid het schapevacht onttrekken.

Dit is een hardhandige bezigheid, zooals de Schrift het ons leert, en alle tijden vol valsche profeten, spreken ons daarvan.

Men zal bijv. van Calvijn of Marnix van St Aldegonde nooit kunnen zeggen, dat zij met aanminnige zachtheid de valsche profeten bestreden. Aan Calvijn's pen ontglipte meer dan eens een hard scheldwoord, zooals wij het in de apologetische geschriften van thans niet meer vernemen. Maar hij kwam ook niet met die giftige vergulde pillen, zooals ons die nu geboden worden.

Hij had ook met uitermate gevaarlijke lieden, gevaarlijk voor de kerk en de overheden, te doen, en hoe moesten hij en de gereformeerde belijders allerwege steeds waakzaam zijn, en krachtig in hun vermaan tot de overheden, die altijd weer geneigd waren, de eenvoudige kinderen Gods met de booze revolutionaire geesten te verwarren.

Men leze maar eens den brief van Calvijn aan den Franschen koning, of de ontroerende klacht in den brief, dien onze vaderen richtten tot den Spaanschen wreeden vervolger, Filips II, toen zij dien de belijdenis der kerk toezonden.

Het spreekt van zelf, dat de valsche profeten zich steeds erg beklaagden, als hun ware gedaante aan volk en overheid werd duidelijk gemaakt. En hoe deden zij dan ook gaarne een beroep op de overheden, opdat die toch den mond zouden snoeren van diegenen, die hen doorzagen en hun leugenen zetten in het licht der Schrift.

In dit opzicht is er niets nieuws onder de zon. Het gaat nu weer precies zoo.

Nu hebben de lezers van „De Reformatie" kennis kunnen nemen van de beoordeeling van Prof. Berkouwers bespreking van het Barthianisine. Hij is in zijn bestrijding daarvan zóó vriendelijk, dat er een lofzang oprees uit het kamp van de Barthiaansche pers.

Nu spreek ik over de geschriften van prof. Berkouwer hier niet. Het gaat mij thans om het oordeel over den toon der apologetiek. Naar gij weet is er over dien toon tegenwoordig nogal wat te doen. Wie de argumenten niet aan kan, begint te klagen over den toon. Er mag critiek zijn, o zeker, maar niet zóó.

Welnu, die toon van prof. Berkouwer vond nu een merkwaardige verdediging in een hoofdartikel van „Trouw". Het is geteekend S. U. Z. Dus stellig van prof. Zuidema.

Deze zegt nu, dat prof. Berkouwer zeer rechtzinnig, doch tegelijk uitermate zachtzinnig is. Zóó zachtzinnig, dat er wel lezers zijn die zijn „nee" niet duidelijk vernemen, en die aan de verleiding geen weerstand kunnen bieden hem ten onrechte in te palmen.

Dat geldt dan van de mannen van „In de Waagschaal".

“Maar, dus de schrijver, er zijn anderen, die zijn „nee" niet opmerken en hem er van betichten, dat hij het rechtzinnige „nee" zou verwaarloozen, waar het in onzen tijd niet verzwegen mag worden.

Ik echter, zegt de schrijver, denk er anders over. Mij zegt Berkouwers „nee" boekdeelen. Want Ihelt zachte „nee" van den zachtzinnige is krachtiger, omdat het inniger is, dan het bulderend „nee" Van een brigadier.

Hier zijn twee opmerkingen gepast. Vooreerst deze: menige jonge man is met een ietwat stoutmoedig verzoek tot een lief meisje genaderd en heeft dan een heel schuchter en zeer zachtzinnig, aanminnig „nee" aan haar lieve lipjes ontworsteld. En dat „nee", zoo gegeven, sprak dan ook voor hem boekdeelen, en gaf hem den moed zijn verzoek krachtiger te herhalen.

Dat hier iets dergelijks in het spel is, zal ik niet beweren, want, als gezegd, ik ga, als niet-theoloog, op het geval zelve niet in.

Ik wil alleen maar zeggen, wat een lief, zachtzinnig „nee" ook beteekenen kan.

De tweede opmerking is, dat er nog iets anders is dan een zachtzinnig nee, dat nauwelijks wordt gehoord, en het bulderend nee van een brigadier. Niemand heeft slechts deze keus.

Daar is een getrouw. Schriftuurlijk gehoorzaam, een krachtig en kloekmoedig getuigenis voor de waarheid tegen de leugen.

Zoo vermocht Calvijn dit en daartoe ontving onze dagen prof. Schilder de kracht. in

Nu ik toch enkele grepen uit de geschiedenis van den strijd tegen de valsche profetie waagde, wil ik nu wijzen op het oordeel van een man, die zelve zeker niet vrij was van afwijking van de gereformeerde waarheid. Een man, die altijd fijnheid en kracht wist te vereenigen en wiens „nee" noch op dat van het jonge meisje, noch op dat andere van den biigadier ooit geleek. Ik bedoel: Vinet.

En ik denk nu aan zijn critiek op het bekende werk van Chateaubriand „Genie du Christianisme". Valsche profetie. Gevaarlijke verdediging van het christendom. Zoo dacht Vinet er over, hoezeer hij den kunstenaar waardeeren kon.

Vinet begint zijn bespreking met de houding van de Roomsche kerk inzake de vernieuwing van het concordaat, toen met den eersten Consul der Fransche republiek: Napoleon. 1801.

De jacobijnen hadden het volk verleid tot den afgodendienst.

En het gold van dit volk ook wat wij lezen in Ex. 32 : 35: ldus plaagde de Heere dit volk, omdat zij dat kalf gemaakt hadden, hetwelk Aaron gemaait had.

Maar Napoleon deed, zegt Vinet, precies hetzelfde.

De gansche christenheid juichte. Niet een, neen de religie was hersteld en goede protestanten zagen met blijdschap de mis weer opgedragen in de kerken, door de revolutionaire terreur ontwi[d.

Zij begrepen niet wat er gebeurde. Zij zagen niet, dat de Roomsche kerk een verstandshuwelijk — manage du raison — had gesloten met de Revolutie.

Wij zijn getuigen van het celebreeren van zulk een huwelijE van Rome met het humanisme en socialisme.

Maar toen kwam dan Chateaubriand. Had men niet durven beweren, dat het Christen­ dom de cultuur tegenstond ? Hij zou nu eens doen zien, hoe het de schoonheid eerde. Mogen daar zijn, die het om zijn waarheid verwierpen, zij zouden het dan om zijn schoonheid willen aanvaarden. Bevrediging aller aesthetische gemoederen.

Niets nieuws onder de zon. Thans denken sommigen iets dergelijks te zullen bereiken door de sociale gerechtigheid van het Christendom te doen zien. Hoe „sociaal" de Bijbel is.

Het antwoord van Vinet is: dat zijn eeuw, de negentiende, geen mindere behoefte heeft aan strijd tegen de dwaling dan andere eeuwen.

Daar is geen eeuw^ geweest, waarin menschen geen reden hebben gevonden om dien strijd te doen luwen, zijn kracht te verminderen. Men laat dan af van de kern, en houdt zich bezig met bijkomstigheden.

In alle tijden heeft de mensch steeds iets minder gevraagd dan de waarheid. Hij blijft graag bij de preliminairen, houdt zich bezig met de „bagatelles de la porte". Met de bijzaken.

Alle eeuwen zijn, wat den weerzin betreft, tegen zekere doctrines, precies aan elkander geUjk. Zij zijn gelijk in het hooren en het ontvangen van de boodschap.

Tusschen het heidendom en de religie van Jezus Christus is er een onpeilbare kloof, een diepe afgrond. Zulk een afgrond was er ook tusschen Leo X en Luther. Wij zouden kunnen zeggen: ook tusschen de Schrift en de Barthiaansche filosofie.

En, zegt Vinet, noch de apostelen, noch de reformatoren hebben ooit getracht die kloof met bloemen te vullen. Deze afgrond kan niet gevuld worden.

Zij zijn er over heen gesprongen met groot élan, de eenige manier om aan het gevaar van een diepen val te ontkomen.

In de da^en na de Fransche revolutie was er een groot geroep om religie. Geef ons, dus riep madame De Staël, iets om te kunnen bewonderen.

Ik geloof, zegt Vinet, dat dit kan. Maar op deze conditie, dat men niet doet wat voor sommige fijne metalen noodig is, als de kunst er mee zal werken, nl. de bijvoeging van een alliage van minder allooi: dat is een mesailliance.

Dat men niet op de plaats van den wezenlijken inhoud van het Christelijk geloof datgene zet, wat niet tot haar behoort en haar denatureert. Het goede doel eischt goede middelen en een goede zaak lijdt minder schade door het ontbreken van deugdelijke verdedigers, dan door verdedigers, die het verkeerd doen.

Als menschen ontbreken, zullen de steenen spreken. D^ werkelijkheid. Ten laatste overwint de waarheid toch, want alles getuigt voor haar.

Zij heeft minder te vreezen van datgene, wat haar loochent, dan van datgene, wat haar compromiteert en vervalscht.

Op gelijke wijze komt hij later met een krachtig waarschuwen op tegen den dichter Lamartine, den revolutionair van 1848, een dichter, die met zijn waarlijk schoonen zang zelfs een moment Da Costa betooveren kon. Zong hij niet Lamartine toe: daar zijn, daar zijn er nog, wier harten met u gloeien, als gij den lofgalm plengt voor God, en Deugd en Schoon?

Maar het jaar 1848 leerde hem wel anders. Toen doorzag hij het gevaar volkomen en zegt hij in zijn „Wachter, wat is er van den nacht? ": Robespierre's leer in Lamartine's taal.

In in zijn „De Stem des Heeren" zingt hij van Lamartine, eenmaal opgevoed bij gewijde bijbelwoorden, en daardoor heerschend door kracht van taalaccoorden over duizenden gemoederen.

Dichter, volkshe'd, wie ge ook zijt, roek'loos Weten eedverbreker. Vloek of redder van uw tijd; 'k Wil geen glorie u betwisten. Sling'ren om uw hoofd geen blaam, maar de toekomst hoort den christen; gij maakt aanspraak op dien naam?

Hoe heeft ook deze dichterlijke valsche profeet met zijn hulde voor, den natuurlijken godsdienst duizenden christenen verleid. Hij was zoo godsdienstig, zoo vroom, zoo bewogen, zoo gevoelig.

En door niets laten vele menschen zich gemakkelijker verleiden dan door dezen „toon".

Misschien stelt gij er wel prijs op, dat ik in den volgenden brief eens naga, hoe Vinet zich tegenover dien Lamartine stelde.

Ik neem dat maar aan. Met hartehjke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's