GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice Frater.

Het is voor ons allen-wel eens goed te zien waarop liet hoogmoedig denken van den mensch als bij Deskartes, uitloopt.

Als hij zegt te beginnen met den twijfel, om tenslotte alleen over te houden als werkeUjkheid: zijn ik, zijn denkend ik, dan begint hij daarna de geschapen wereld' weer op te bouwen. Wat hij klaar denkt dat zal er zijn. En ook alleen dat.

Hij beviTJst, dat God bestaat, en dan is Hij er. Hij bewijst, dat de wereld er is, en welke haar wetten zijn.

Wat zei-men nu heel vroom? Descartes gelooft toch in God. Hij maakt het zelfs voor onze rede duidelijk, dat Hij bestaat. Wat wilt gij meer?

En thans is men weer bezig te bewijzen, dat God bestaat en dat de menschehjke ziel onsterfelijk is: dat is een deel der godheid. De 'mensch wil altijd weer Gode gehjk zijn.

Nu moge het nog zoo vroom worden gezegd, wij mogen nimmer aarzelen dit soms zoo vroom aangekleed geloof, in het volle licht der Schrift te zien als afgoderij.

De onlangs overleden wijsgeer Prof. Ovink zei: denk er wel om, dat de „god" der wijsgeeren met den God, Die zich in de Schrift heeft geopenbaard, niets te maken heeft. Zij gebruiken, en dit is eigenüjk niet fraai, dien naam voor een denkbeeld, dat zij ook noemen: wereldgrond, absolute geest enz. Dus een zelf gemaakten afgod.

: En zoo is het ook met het vele roepen van dezen tijd: wij gelooven in Christus de Heer. Eveneens een afgod. De mensch buigt zich neer voor het maaksel van zijn denken. En anders niet.

Zoo was het nu ook bij Descartes, en hoevelen, .die zich gereformeerd noemden, vielen heia bij.

Het kwam hierop neer, dat de menschehjke rede, het denkend ik, de groote heerscher is in het heelal.

De mensch verheft zich tot God.

Niet ten onrechte heeft Chesterton eens gezegd, dat groote rationalisten niet zelden krankzinnigen zijn, zooals kr.ankzinnigen groote rationalisten zijn.

Laat ik twee voorbeelden geven.

De hoogmoed van dit denken werkte op tweeërlei wijze.

Laat ik zeggen: individualistisch en sociaal.

Daar waren menschen, die zeiden: ik denk de wereld, ik bepaal, hoe zij is, maar dit in mijn eigen denken. Een ander denkt anders en heeft een andere wereld. Daar zouden dan zoovele werelden zijn, als •er denkers zijn. En — het heeft er ook wel wat van, want zoo goed als elke wijsgeer heeft zijn eigen kosmos.

Dit individualisme is in dë vorige eeuw, de groote eeuw van rationalisme, liberalisme; materialisme, door een Franschen dichter heel aardig gekarakteriseerd. ^

Hij zong van zoo'n wijze: „Et ses vrais sentiments sont combattus par lui, aussitót qu' il les voit dans la bouche d' autrui".

Wat zeggen wil: zoo gauw hij zijn meening hoorde uit den mond van een ander, begon hij die te be-.strijden.

Dan vertrouwde deze souverein het zaakje niet meer.

Maar het denken werkte ook sociaal, d.w.z. de der.kende mensch" dacht zich een deel van een eeuwig dtakcnden wereldgeest, en zoo kon er een gomeenïchappeljjk resultaat zijn.

Maar dat stond dan ook zóó vast, dat een rationalist eens zeide: als de werkelijkheid niet overeenkomt met het resultaat van mijn denken, dan heeft mijn denken gelijk en niet de werkehjkheid.

Nu —• daar heeft men precies de socialisten en communisten van onzen tijd.

Zoo wordt ons land geregeerd.

Niet de werkelijklieid, al spreekt men nog zoo druk over concrete situaties enz., maar het hoogmoedig denken van de wereldredders van vandaag zal gelden.

De socialist zegt: de mensch is goed. Dat zeg ik, en zoo is het. En als er nog wat aan mankeert, dan ligt dat aan verkeerde omstandigheden. Ik maak met mijn maatschappijinrichting den mensch zooals hij moet zijn voor de nieuwe maatschappij.

En christelijke politici en organisatoren loopen hem na.

Net als gereformeerde predikanten en hoogleeraren Descartes volgden.

Ik haalde daar straks een woord van Chesterton aan, dat op het eerste gezicht wel wat vreemd lijkt.

Maar prof. Schilder zei ook eens en dat op grond van de Schrift: de gevallen mensch is een krankzinnige geworden.

Chesterton merkt op: als wij zeggen, dat een krankzinnige iemand is, die zijn verstand verloren heeft, dan is dat niet goed gezegd.

Begin maar eens met hem te redeneeren. Gij zult waarschijnlijk spoedig aan het kortste eind trekken. Want gij ontmoet bij hem de meest strenge logica. Hij geeft een voorbeeld. Daar zijn krankzinnigen, die zeggen: ik ben Christus. Wanneer gij nu met zoo een begint te redeneeren en hem zegt: maar hoor nu eens, niemand erkent u immers als zoodanig, dan is het antwoord: dat is juist het echte kenmerk, want de wereld verwerpt Christus.

De waanzinnige is niet iemand, die' zijn verstand verloren heeft. Hij heeft alles verloren, behalve zijn verstand.

Maar hij leeft in een heel kleine wereld, heeft slechts één idee, hij verbindt de meest feillooze logica met de ergste geestelijke beperking.

En het materialisme draagt het stempel van deze waanzinnige eenvoudigheid. Het verstaat alles, maar dit „alles" is tegelijk „niets".

De waarheid hiervan spreekt ons duidelijk toe uit den gang van dit denken van den hoogmoedigen mensch.

Descartes durfde de leer zijner kerk niet los te laten. geheel

Hij erkende en bewees het bestaan van God. Ook Kepler en Newton wilden niet tot de loochening van het bestaan van een „god" komen. De wereld was een machine; dan moest er een machinist zijn, die in elk geval den eersten stoot tot de beweging gaf, en dan rolde alles van zelf naar de wetten der natuur. Daar heeft men dan meteen het Deïsme met zijn vromen natuurlijken rede-godsdienst en zijn leus als fundament voor de wereld: God, Deugd en Onsterfelijkheid.

Maar een consequente geest als Spinoza kon daar niet bij blijven staan. Hij zei ook: God bestaat, o zeker, maar God en de natuur zijn één. In elk mensch is een deel van deze „godnatuur" en daarom kon hij ook gewagen van de liefde, die zijn ziel beroerde, als hij zoo dacht. Het was de God van zijn rede, die één was met de algemeene rede — of wereldgeest, of hoe men die dan ook noemen wil. God heeft in deze menschelijke Uefde zich zelf lief.

Nu heeft in het pas verschenen tweede deel van het „Beknopt handboek tot de geschiedenis van het menschelijk denken", „Philosophia", prof. Pos, eens hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, een korte schets gegeven van den gang van het denken van Descartes naar Spinoza, en daarin deze vsdjsgeerige liefde weer eens verheerlijkt. Want Spinoza is thans weer een van de grootsten der wijzen. Hij is weer, zoo zouden wij kunnen zeggen: in de mode. Althans bij vele wijzen dezer wereld. Feitelijk komt deze gang van het denken neer, zooals Egon Friedell, een Duitsch wijsgeer der historie, het terecht zegt: op het meest naakte atheïsme.

Ijskoude lucht, zoo zegt hij, werken toe. stroomt u uit zijn

Het is de koude van een luchtledige ruimte. Wij denken aan Dante. De mensch met zijn hooge denken in een eeuwige ijswereld bekneld. Ten slotte komt Spinoza als laatste _ wijsheid tot eer. god, die niets is en tot een wereld, die minder dan niets is.

Daar wordt nu geroemd op de groote daad van Deseartes, die den mensch algeheel autonoom maakte en hem verloste van alle autoriteit; buiten die van zijn eigen denken.

Maa^r, dus concludeert een der moderne wijsgeeren, dr Eeerling in zijn „Crisis van den mensch": die wijsheid is als een brug over een stroom gelegd. Die stroom is de werkelijkheid; zij stoort zich aan die brug van het menschelijk denken niet.

Er is dus een totale vervreemding van de werkelijkheid gekomen. •

Het autonome denken zou den grond der dingen door zijn denken bepalen. Maar zijn critiek richt zich daarna op dit denken zelf en voert ten slotte tot een volkomen in twijfel trekken daarvan.

En daar stortte heel die van het denken afhankelijke werkelijkheid ineen. "

De mensch zou machtig worden door zijn denken. Hij werd overmachtig en daardoor onmachtig. Maohtovermacht-onmacht, dat is de ontwikkeling van het rationalisme.

Het heet thans, dat de kracht van het rationalisme gebroken is.

De wijze mensch zoekt nu den grond der dingen in wil óf intuïtie, in de diepere roerselen van het menschelijk leven.

Descartes zag alles klaar, zooals wij, staande aan den rand van een heldere beek, den bodem duideUjk en klaar ontwaren.

Maar in onze eeuw werd die bodem dan doorgestooten en de wijzen duiken in de donkerten daar beneden in, om hun ontdekkingen te doen. De nieuwe psychologie zal haar wonderen ons verhalen.

Is dit echter iets anders dan nog erger geraffineerd denken? De mensch zal in eigen kracht den mensch kennen en het wezen der dingen doorschouwen en dus zijn leven beheerschen.

En als het er goed op aankomt keeren nu alle oude heidensche gruwelen terug. Paganistische mystiek, gnostiek, spiritisme, telepathie, astrologie, occultisme on hoe men dat alles ook noemen wil. De dooden worden weer gevraagd. De zielen der menschen wandelen weer ver buiten het lichaam van den levenden mensch en daaruit leidt men dan haar onsterfehjkheid af. Wonderlijke onderzoekingen zijn in dat opzicht gaande. Met wetenschappelijke zorg worden duizenden gevallen van geestverschijningen nauwkeurig op haar waarheid onderzocht.

De wereld wordt al benauwender en geheimzinniger. Waar de rationalist der vorige eeuw met smalend lachen op neerzag, wat hij, naar hij zei, glansrijk overwonnen had, vooral het geloof aan God en duivel, dat keert nu in omgekeerde richting terug. Het menschelijk leven is vol demonen en de wijze mensch zal nu wetenschappelijk het bestaan der ziel bewijzen, terwijl hij dan weer spreken wil van God. Maar hij doelt dan op zich zelf.

En weer is hij bij Descartes en Spinoza, die den naam van God noemden en zich zelf bedoelden. Want in den mensch is de onsterfelijke ziel, maar die is deel der godheid. De val des menschen spreekt uit dit alles: hij wil aan God gelijk zijn. En hij weigert zijn val en zijn ellende te erkennen. Niet hij heeft schuld. Wel zal hij zijn eigen verlosser zijn. Het koninkrijk Gods, dus riep een groot wijsgeer uit, zal zijn het koninkrijk van den mensch, en zijn wereldstaat, waarin hij alles beheerscht en zich zelf en anderen geheel doorziet.

Zien wij niet in, hoe gruwelijken weg de mensch gaat?

Hij wil weer godsdienstig zijn, zelfs vroom spreken van God en de onsterfelijke ziel. Maar die onsterfelijkheid der ziel wil niets anders zeggen dan dat zij ongeschapen, goddelijk is, in zich zelf bestaat, en eeuwig is.

Het is brutaler nog dan bij de duivelen, . Zij weten, dat God is, maar zij sidderen. Deze wijze menschen sidderen niet voor het oordeel dat wacht.

De moderne godsdienstigheid is niets dan zelfverheerlijking en zelfaanbidding.

Met harteUjke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's