GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGE Beriven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGE Beriven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Vinet spreekt ergens van boeken, die reeds in hun titel het brandmerk dragen van de zieke eeuw in welke zij geboren werden. .

Zoo ooit, dan is dit het geval met het litterair fraaie werk, dat door den schrijver, J. A. Rispens, werd benoemd als: De geest over de wateren. Het is belangrijk, inzonderheid ook, omdat het deze zieke eeuw zoo treffend weerspiegelt, zij het dan inzonderheid wat haar dichters en daarna ook wat haar filosofen betreft.

Want op beider gebied is deze schrijver als kind in huis, en zijn belezenheid doet denken aan die van Egon Friedell. Zij is, wat men dan wel noemt, fenomenaal. Ik zou haast gebruik hebben gemaakt van het zeer moderne woord, dat thans de kracht heeft van éen argument: spectaculair; maar dat Mjkt veel op spektakel, en het zou niet treffen voor een waarlijk fijnen geest als deze auteur is.

- Ik sprak van het brandmerk onzer zieke eeuw. Cultuur zegt men thans. Dit geldt niet alleen den titel, doch ook de toelichting in den lof des uitgevers — Kok, Kampen — op den omslag: „de geest zweeft over de wateren van den chaos — dat is dan onze eeuw — en een nieuwe kosmos is nog niet geboren". Wat is die „geest"?

Wij lezen — bldz. 78 —: „overal waar de geest den geest erkent is de vreugd der herkenning. De geest blaast waarheen hij wil. Hij kiest het hart van een dichter, heeft een ironisch genoegen in den paradox".

Reeds zulk een zin typeert het boek: misbruik der Heilige Schrift. IJdellijk opheffen van den Naam des Heeren.

Het brandmerk is er ook in het „Woord vooraf", als daar gezegd wordt, dat het werk een verzameling is van opstellen, die daarom niet heterogeen zijn — en dat is waar — want dat er een gedachte in ligt of een levensgevoel, hoe men het dan ook noemen wil. De schrijver weet het zelve niet. Het kenmerkt de mystiek, die heel zijn werk beheerscht.

Als de menschen, door dit levensgevoel geleid, niet tegen uw argumenten opkunnen, zeggen zij: ik kan er niets tegen inbrengen, maar mijn gevoel is er ook nog. Zij doelen dan. zonder het te weten op hun wil.

Maar dat is ook het karakter van alle mystiek, die beweert haar zetel te hebben in het gevoel, of zooals de schrijver het zegt: in het hart, waarmee hij het gevoel bedoelt. De mystiek heeft haar oorsprong in den wil des menschen, die zich zet tegen den vnl vaïi God. En de „bewogenheid" van haar slachtoffers is menigmaal iets, dat zoo hard is als een steen.

Denk maar eens aan den nat.-sociahstischen profeet Rosenberg, die zwoer bij Eckehart en Böhme. Voorts is er volgens den wijsgeer Otto, den man van het numineuse, „het heiligste en meest numinoze element der mystiek: het zwijgen. Een zwijgen, waarin het zelf als het ware „ausklingen", d.w.z. uitklinken, wegsterven, kan".

Het ware te wenschen, dat het zoo mocht zijn. Mystiek wordt gemeenlijk geacht een tegenstelling te zijn van het rationalisme, de aanbidding der rede, en het intellectualisme. In werkelijkheid is zij het meest geraffineerd rationalisme dat er kan zijn. En veelal paste hier niet het woord „ausklingen", maar juister: ausklatschen — d.i. uitbabbelen.

Daar is geen wel-en veelsprekender ding dan de mystiek. Zij overlaadt u met een stroom van woorden, bedwelmt u door haar woorden, en is ook zoo een teeken van onze praatzieke eeuw, die haar v/ezeiiüjke machteloosheid verbergt achter haar woordenvloed. Dat heeft zelfs een door de wol gefverfde dialecticus — en dat is toch een buitengemeen scherpzinnig en woordenrijk redeneerder — als Kierkegaard van onze eeuw al voorzien, als hij ons Willem den Zwijger voorhoudt ten voorbeeld. Waarom Zwijger, zegt hij ? Omdat hij werkelijk handelde en uitkomst bracht. Daartoe is onze mystieke eeuw niet in staat, waarom ook haar fijnste geesten, de dichters met den litterator Rispens, wachten op of vreezen voor de ineenstorting onzer cultuur, waarna een nieuwe kan verrijzen. Maar wat dan komt, zal, zooals Spengler het profeteerde, de Russische „mystiek" zijn, die heel de menschheid werkelijk tot zwijgen brengt, behalve dan een kleine bovenlaag. Trouwens het kenmerk van alle revolutie.

Zooals Pierre Gaxotte het in zijn leerzame werk over de Fransche revolutie van 1789 zegt: „sur Ie grand peuple, qui se tait, règne Ie petit peuple, qui parle, les Jacobins". Over het groote volk, dat zwijgt, regeert het kleine volk, dat spreekt, de Jacobijnen.

De angst daarvoor leeft ook in de kringen der menschen met meer levensgevoel dan gedachten.

De schrijver gebruikt vele malen de woorden: kosmisch en tragisch.

Het zijn bij hem, zoo zegt hij het zelf, bepaalde motieven, die, zij het dan ook in anderen toonaard, telkens terugkeeren. „Het thema van het tragische onzer cultuur".

Wat is dat tragische? De schrijver zegt: de spanning tusschen het eirdige en liet oneindige; en tragiek is de spanning, die de mensch met de eeuwigheid in contact brengt. Words, words, als Shakespeare zeggen zou. Allengs zoo droog als overjarig scheepsbeschuit.

De Russische filosoof Sjestow, gelüefd blijkbaar ook bij den schrijver, merkt ergens op, dat het tragische zeggen wil, dat er geen uitweg meer wordt gezien. Dat is duidelijk. Wat is dan dat tragische, dat alles ziet als een onoplosbaar probleem? Chesterton spotte: als de bruidsstoet in de'~£erk is verschenen, maar de geestehjke, die het huwelijk inzegenen moet, in den kolenkelder zit, dan is dat geen. probleem. De naan wasoht en kleedt zich, en men moet in de kerk een poosje wachten.

Maar als de dominé in den wijnkelder zich bevindt, en daaruit komen klanken oprijzen, die bewijzen hoe verleidelijk het daar kan zijn, je dan is er het probleem, het tragische. Wij zouden kunnen zeggen: die dominé denkt dan allicht wel kosmisch, want ook de wijn kent haar breede verhevenheid, maar het geval is tragisch; er is geen uitweg.

Deze spot is teekenend voor onze eeuw. De dialectische wijzen en dichters met hun tragisch levensgevoel zijn in den kelder der mystiek in dronkenschap geraakt; de dubbelheid der tong bewijst het, en de wilde actie, die gevaarlijke vormen kan aannemen. .

Er is ook voor hen slechts één weg tot behoud; dat men niet maar grasduint in de Heilige Schrift, zooals de schrijver zulks doet, telkens met een ontstellende verdraaiing van het Schriftwoord, maar de toevlucht neemt tot den Christus der Schriften, en zich buigt voor Zijn Woord. Dit is in de moderne poëzie een uitzondering. En als het er is, dan is ook daar nog de bedwelming der mystiek, waarom wij voorzichtig met de christelijke dichters van dezen tijd moeten zijn.

Om dit alles is het niet kwaad, dat wij het boek van den heer J. A. Rispens eens wat nader bezien. Niet alleen, omdat deze schrijver, als zielsverwant met de dichters van het meer of minder tragisch levensgevoel van dezen tijd, over hen spreekt met een sympathie, die warm kan aandoen, maar ook omdat hij zelve „woordkunstenaar" is, met een liefde tot het woord, zooals van Deyssel ons die teekende. Dan is er een stroom van woorden, waarin het eene woord als struikelt over het andere, een woordenvloed, die zoowel In de kerk als in de litteratuur, waarin de geest van Barth overheerscht, de menschen als bedwelmt; zij meenen het Woord Gods te hooren; zij worden meegesleept in de felle vaart van de bergstroom eener ijdele filosofie.

Dit is trouwens ten allen tijde met de mystiek zoo geweest en het ergste uiteraard met die welke zich vermengt met een schijn van christelijk geloof; christelijke gnostiek, christeüjke mystiek.

Zoo werden eenvoudige vromen verleid in de dagen der eerste christengemeenten. Zoo was het in die der Reformatie. Zoo is het thans. Want het zijn meer dan eens groote geesten, die hierin voorgaan.

De vorst der duisternis is kieskeurig in de keuze zijner knechten.

Toch is op de theologie en de poëzie, van dezen aard van toepassing wat Egon Friedell eens opmerkte: als de menschen iets onbegrijpelijks lezen meenen zij dat het'diep is. Een vergissing. Wij glijden langs het oppervlak der dingen, met een fata morgana al voor oogen.

Hier geldt wat prof. Schilder opmerkte omtrent het woord Belial, Beliar, dat ook kan beteekenen: niets om 't lijf hebbend.

Onder het lezen van Rispen's boek, waarbij ongetwijfeld een zeker genot valt te smaken, liet mij niet los een herinnering aati een huiselijk dineetje, dat ik jaren geleden eens bij een mijner vrienden mocht genieten.

De gastvrouw was geen dichteres, maar zij verstond de kunst een maaltijd voor te bereiden. Iets wat in zulk een geval zeer passend is.

Daar werd dan ten slotte een kostelijke citroenvla opgediend, heerlijk glanzend en schuimig. De gasten waren allen vol lof, en dat met groote oprechtheid. Maar daar was een eenvoudig man in het genietend gezelschap, die zei: wonderlijk toch; je hapt en hapt, en meent wat in den mond te hebben en het is toch niets. Zoo is het waarlijk ook hier.

Zoo is het waarlijk ook hier. Maar dat is niet heelemaal de schuld van den schrijver, doch ook van de grootsche werken der groote dichters, van wien hij ons vertelt. Eigenlijk zeg ik het verkeerd: de dichter wordt ons getoond.

Want dit valt in de hedendaagsche poëzie en in de litteraire critiek steeds weer op: de dichter heeft het 't meest over zich zelf, en de criticus spreekt

over den dichter. Dat is meermalen een geweldenaar. Hij licht heel het wereldgeheel zoo even uit zijn voegen, sterker dan de Atlas der heidensche mythologie, die het alleen maar droeg en nog wel zwaar vond. De dichter schept ook nieuwe werelden. Hij raast tegen de bestaande cultuur, tegen alles in het leven, en gooit er naar met de rotsblokken van zijn haat, zooals eens de cycloop Polyphemus het den vluchtenden Odysseus en zijn kameraden deed.

en zijn kameraden deed. Gelukkig ook hier zonder ernstig te raken. Want als na al "dat geweld, waarvan wij diep onder den indruk geraakten, ons als sprekend bewijs voor de juistheid der bespreking, de dichtregels zelve worden gegeven, dan wrijft een ge"voon mensch zich de oogen eens uit en verzucht: is dat nu alles? Als ik dit zeg, voorzie ik, dat de schrijver als hij het de moeite waard mocht achten er kennis van te nemen, medelijdend de schouders ophaalt. Wat wil dit klein kleutertje in dezen hof der schoonheid ? Zelfs zijn neus is hopeloos verstopt. Laat hem blijven in de „massa", waarboven de mannen en vrouwen der élite schitteren als de sterren aan het firmament boven den kleinen beschouwer, beneden op de aarde.

De massamensch verstaat er immers niets meer van.

Maar wij leven nog in een vrij land, en voegen ons dus gewillig bij de dommen, die hun meening nog mogen zeggen.

En willen er ons van overtuigen, dat hier iets anders nog is dan die smakelijke citroenvla. Hier is vergif, het vergif van het „tragisch levensgevoel", het vergif van de mystiek, die haar gewaad met bijbelteksten oppronkt, maar dan die alle, ergerUjk verknoeid.

Zooals die geest het leert, die niet alleen rondgaat als een brieschende leeuv^, maar ook als een engel des lichts. Daar is veel reden voor ons allen gedurig te bidden: verlos ons. Vader, Die in de hemelen zijt, van den Booze.

Overigens is deze schrijver een doodeerhjk man, die te midden van zijn meermalen schoone litteraire beschouwingen af en toe zijn wijsbegeerte ons biedt, en zijn lesjes over wat hij dan christendom noemt. En dan laat hij ons geen oogenblik in twijfel omtrent zijn leer, die hij leven acht te zijn, maar die de dood is, voor wie er zich aan overgeeft.

Met hartehjke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGE Beriven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's