GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGE  Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGE Brieven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater. neven

Ik wil mijn praatje over de vreeselijke wijsbegeerte, waaronder ook het Barthianisme ressorteert, even staken, om iets te zeggen van een brochure, ook per advertentie in „De Reformatie" aangekondigd. Van prof. Zuidema, welke brochure gericht is tegen een onlangs verschenen boek, dat „Tenzij" heet. Ik kom op het genoemde onderwerp wel weer terug, omdat daar aanleiding voldoende, helaas, toe bestaat.

Wat de brochure van prof. Zuidema betreft, die , , Ja, Tenzij" is genoemd, ik vermoed, dat uitgever en schrijver er mee in hun nopjes zijn.

Het ergste wat een schrijver kan treffen is, dat men zijn werk doodzwijgt. Advertenties zijft duur. Vriendelijke aanbevelingen helpen misschien ook. Maar niets kan voor den verkoop meer dienstig zijn dan een hartstochtelijken aanval.

En nu werden de lezers eener welbekende courant een week lang, dag in dag uit, bezig gehouden met breede artikelen, en alsof dit nog niet voldoende was, verschijnen deze artikelen ook nog als brochure.. Het „Ja, Tenzij" moet wel, wil iemand rechtvaardig oordeelen, nopen tot de lezing van het boek.

De heeren der a.r. partij zijn blijkbaar bang voor dat boek.

Want de gewone redacties der bevriende bladen mochten bij de critiek niet eens te pas komen. Een professor van naam moest worden te hulp geroepen, om, kon het maar even, dat boek om hals te brengen. Nu worden ook goede boeken zeer fel bestreden.

En hier geldt dan, wat de Fransche schrijver Scribe in een van zijn drama's een advocaat laat zeggen: bekend worden? Men zou er zich om laten doodslaan.

AVant dan is er bij dat doodslaan nog deze zoete troost, die ook alleen maar een Franschman — was het niet Corneille? — zóó kan bieden: „les gens que vous tuez se portent assez bien". De lieden, die gij doodt, maken het zeer wel.

Nu zal, wie boek en brochure leest, zich in elk geval met de brochure bekocht weten, want die handelt heelemaal niet over het boek. Welk boek prof. Zuidema bestrijdt is mij niet bekend, maar niet dat hij noemt. Hij maakt er een caricatuur van en gaat die dan te lijf als een Don Quichotte de vsdndmolens. Het is een zielig gezicht. Prof. Zuidema vertelt telkens weer het tegengestelde van wat in het boek staat. Men zou aan kwaadwilligheid kunnen denken, ware niet een wonderhjke verblinding bij dezen geleerde op te merken, die hem verhindert de dingen, waarom het hier gaat, goed te zien. Ik zou zijn bestrijding in één enkelen zin kunnen samenvatten: hij ziet de kerk van Christus niet meer.

Zooals het ook is met de leiding der a.r. partij. Prof. Zuidema wijst den schrijver van het boek op zijn verleden. Deze behoeft zich daarvoor niet te schamen, ook al zou hij in menig opzicht van meening veranderd zijn. Maar wat hij in zijn boek gaf werd door hem reeds jaren aaneen in de Zaterdagavondartikelen van „De Standaard" gegeven. Hij ondervond veel tegenstand van enkele heeren der V.U., maar veel waardeering van de zijde der mannen van de „wijsbegeerte der wetsidee". Moet die wijsbegeerte door Prof. Zuidema worden gedoceerd? Hij loopt er in zijn brochure met klompen en schoenen over heen.

Niet de schrijver van het boek werd antirevolutionair af, de leiding der a.r. partij is niet antirevolutionair meer, nu zij al erger oilder den verderfelijken invloed raakt van enkele jonge geleerden aan de V.U. en van een pers, die „Trouw" eerbiedig volgt.

De partij wordt van haar schoone historie beroofd-Een beroep op Groen en Kuyper en Lohman en Fabius wordt brutaalweg afgewezen. Zelfs een prof. Smitskamp, die ons wilde vertellen wat wij van Groen kunnen leeren, doet aan dit overmoedig spel mee.

Hebben wij onder leiding van rood en roomsch ons Indië prijsgegeven, van a.r-zijde wordt nu lustig gesproken over een „staatssouvereiniteit", die deelbaar zoude zijn, een gedachte waarvan, de genoemde politieke vaderen gegruwd zouden hebben.

Terwijl op sociaal gebied stellingen worden verkondigd als deze, dat de critiek van den christen op de maatschappij radicaler nog zoude zijn dan die van den communist, die ons doen afvragen: waar moet nu toch dat alles heen?

Het is een afglijding, die verschrikt. Men kan zijn oogen soms nauwelijks gelooven. En het a.r. volk ziet en hoort niets en toont zich, naar aller klacht, alleen maar stijgend onverschillig.

Is men nu bang, dat het boek „Tenzij" spreken zal tot de conscientie van het nu misleide antirevolutionaire volk en het wakker zou kunnen schudden? .Hoe dankbaar zouden wij moeten zijn, als het laatste mocht geschieden.

Mag ik prof. Zuidema eens aan z ij n verlederi. herinneren ?

Hoe goed zag hij alles enkele jaren geleden. Hoevee! vertrouwen werd door ons in hem gesteld. Dat schoon verleden leefde nog even op, toen hij de lampen zag uitgaan in kerk en staat.

Maar het was slechts voor heel even. Hij zonk aanstonds weer in. Moeten wij nu de hartstochtelijke wijze, waarop hij tegen het boek „Tenzij" te keer gaat,

en de verblinding, die hem verhinderde te lezen wal daar werkelijk in te lezen staat, toeschrijven aan het feit, dat hij weer even wakker werd en toen tegen zich zelf ging vechten?

Het is met die artikelen van prof. Zuidema een merkwaardig geval. Hoe geleerd hij ook moge zijn, iemand, die een weinig deskundig is op het gebied van de politieke historie, gevoelt aanstonds, dat hij zich op een gebied bevindt, waar hij minder op thuis is. Dit is geen verwijt; iemand behoeft niet alles te kumien. Maar doet iemand dan niet verstandig te bedenken, dat het geen onderschatting is jegens den schoenmaker, als men hem zegt, dat hij goed doet bij zijn leest te blijven?

Het is alsof prof. Zuidema, toen hij de opdracht kreeg zijn slachterswerk te verrichten, gedacht heeft: nu, moeilijk is dat werkje niet. Je zegt alleen maar nee, waar je meent dat de schrijver j a zegt, of omgekeerd, en dan is het zaakje klaar.

Het doet denken aan wat de vroeger zoo bekende „Pliegende Blatter" — het was, toen de Duitschers nog humor kenden — eens; vertelden. Daar was een reiziger, die een fraai dorp wilde bezien en zich door een guitig jongmaatje uit de burgerij liet rondleiden. Aan het eind van den tocht zei de jongen: en nu mijnheer, hier in dat kleine huisje woont de nuttigste man van het dorp, want niemand in ons dorp zal iets ondernemen vóór hem om raad te hebben gevraagd. Is hij dan zoo wijs? zei de vreemdeling. Welnee — dus de jongen — maar men doet altijd net het omgekeerde van hetgeen hij zegt, en dan lukt het vaak.

Nu heeft prof. Zuidema gedacht: zoo'n dwaas van het Geref. Pol. Verbond zegt natuurlijk allerlei malligheden. Ik kan ze zóó wel raden, en daar ga ik dan maar op in.

En dan zeg ik woedend nee, als ik j a zie, en j a, a's ik meen neen te ontwaren.

Het is een wetenschappelijke methode, die men kopjebuitelen zou kunnen noemen.

Een voor de jeugd niet onaardige sport, maar die voor groote menschen minder goed staat en hier tot allerlei buitensporige houdingen kan leiden.

Een voorbeeld om dit te doen zien.

• „Der Geist, der stets verneint" is zóó vaardig geworden over den professor, dat hij verontwaardigd opstuift, zelfs als de schrijver van het boek zich tegen de muntverknoeiiug door de tegenwoordige overheden keert. Een kwaad, dat — de geschiedenis bewijst het — steeds niet dan vreeselijke rampen over de volken bracht. Hier stond, zou men zeggen, de schrijver van het boek toch met beide beenen op het fundament van Schrift en historie.

Maar prof. Zuidema ziet dat niet, of hij zet zijn geleerde hoofd op den grond en steekt met overtuiging de beenen in de lucht. En rolt dan weer al kopjebuitelend verder.

Nog een voorbeeld. Hij vertelt nu — het staat op den titel van zijn brochure — dat het boek „Tenzij" een verdediging is van het Geref. Pol. Verbond, en suggereert zich zelf en anderen, dat het eigenlijk van dit verbond uitgaat. Laat ik zeggen, dat het boek zoo goed als voltooid was, toen er van een Geref. Pol. Verbond nog geen sprake was.

Is; het daarvan een verdediging, dan mogen wij ons daarin verheugen. Maar het boek staat voor rekening van den schrijver alleen. Alleen onzen Gereformeerden jeugdbonden komt de eer toe, hem tot dit initiatief te hebben gedrongen en daarin krachtig gesteund.

Prof. Zuidema zegt, dat de schrijver enkele dingen nogal eens herhaalt. Wonderlijk genoeg vindt hij dat blijkbaar erg.

De schrijver van het boek is een eenvoudig man, maar hij kan op kostelijke voorbeelden wijzen. Hoe vaak laat Groen van Prinsterer een bepaalden zin niet telkens terugkeeren en dan menigmaal vet gedrukt. Daar is nog nimmer een schrijver geweest, die zich niet ook herhaalt. Ik denk nu aan een sterk voorbeeld.

De Russische wijsgeer Sjestof schreef een dik boek van 600 bladzijden, waarin hij op schier elke bladzijde hetzelfde zegt. Hij verdedigt zich aldus: als, wat ik zei, den heeren geleerden maar aangenaam was, hoe zouden zij mij loven!

Nu, ik vermoed, als het boek „Tenzij" een gedurige herhaling had gegeven van dezelfde lofprijzing voor de leiding der a.r. partij, de schrijver daar niet dan dank en lof zou hebben ontmoet.

Laat prof. Zuidema zichzelf eens controleeren, hoe vaak hij op zijn colleges hetzelfde zegt. Trouwens — als hij allen dag weer wat anders zei, wie hield het er onder uit.

Laat hij ééns nagaan hoe in de geleerde werken van een genialen Barth als tot in den treure niet dan wordt herhaald, dat God in den hemel is en wij op de aarde.

Maar genoeg. Zulke critiek is maar larie.

Aan anticritiek zal de schrijver van „Tenzij" niet denken. Men leze het boek en vindt het antwoord op al den onzin, dien prof. Zuidema voor zijn rekening iieemt.

Een paar voorbeelden. Eerst dit: als het gaat over Johannes den Dooper en zijn woord over die twee rokken heeft enz.

Dan de bewering, dat de schrijver Datheen zou volgen, wat heel gewone laster is. En eindelijk het sterkste stuk, dat heel de brochure typeert. De schrijver van „Tenzij" sluit zich in zijn beschouwing omtrent art. 36 Ned. Gel. Bel. ongeveer geheel aan bij wat De Savornin Lohman daaromtrent zegt in zijn „Constitutie", bldz. 309—312, nader nog uitgewerkt in diens „Verzamelde opstellen", deel II, bldz. 38—51. Het staat in het boek zelf vermeld.

En wat durft nu prof. Zuidema te beweren? Dat de schrijver van „Tenzij" wil, dat de overheid er alleen maar is om den preekstoel te beschermen van ds Gereformeerde kerken, art. 31.

Natuurlijk lacht dan heel de verdwaalde bende. Hier valt het waarlijk moeilijk aan goede trouw te gelooven.

En ik vraag mij af, hoe een man van wetenschap, als prof. Zuidema, zóó met het crediet, dat hij nog bezit, kan spelen.

De schrijver van „Tenzij" ' betoogt heel het boek door, dat de ware kerk, de kerk, die het Woord Gods gehoorzaam predikt, niets van de overheid vraagt: geen geld, geen bijzonderen steun, geen enkele bevoorrechting boven anderen; zij vraagt alleen maar de volle vrijheid om het Woord Gods te prediken. Ik dacht, dat er zoo iets ook nog stond in art. 4 van het a.r. beginselprogram.

Maar genoeg. Ik v/il hopen, dat mee door deze bestrijding, die de hopelooze zwakheid van de a.r. partij bewijst, door vele antirevolutionairen gelezen zal worden, en dat zij worden wakker geschud. Wij zien niets liever, en bidden er dagelijks om, als. waarachtige b e-k e e r i n g.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGE  Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's