GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Maria, de moeder van onzen Heere Jezus Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Maria, de moeder van onzen Heere Jezus Christus

VII. OP DE BRUILOFT TE KANA (vervolg).

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(X)

De Heiland spreekt Maria aan als vrouw, niet als moeder. „In de taal, welke Jezus sprak, en zoo ook in het Grieksch, behelst deze uitdrukking niets, dat raet de gevoelens van eerbied en liefde in strijd is. Bij Dio Cassius wordt een koningin door Augustus daarmede aangesproken. Jezus gebruikt haar zelf tegenover zijn moeder in een oogenblik van onuitsprekelijke teederheid, wanneer hij, van het kruis, voor de laatste maal tot haar spreekt, XIX : 26. Hier laat deze uitdrukking, van hoe groote achting zij ook getuigt, . Maria gevoelen, dat haar titel van moeder in den werkkring, waarin Jezus intrad, geen rol meer te vervullen heeft" 8).

De Heere Jezus gaat de afstand tusschen Zijn moeder en Hemzelf duidelijk aangeven. Zijn ambtelijke loopbaan in het Koninkrijk Gods is aangevangen. Zijn éénigê roeping is den wil van Zijn hemelschen Vader te doen. Daarom mag niemand Hem op dezen weg gaan voorschrijven, wat Hij zal doen. Dat mag de duivel niet, dat mag Petrus niet. Dat mag ook Maria niet. En daarom: rouw, wat heb Ik met u te doen? Deze laatste uitdrukking ontmoeten we vaak in het Oude Testament. Zoo b.v. in Richt. 11 : 12, waar Jefta

tot den koning der Ammonieten boden zendt: at hebben ik en gij met elkander te doen, dat gij tot mij gekomen zijt om tegen mijn land te krijgen? In 2 Sam. 16 : 10, waar David tot Abisai, den broeder van Joab zegt: at heb ik niet u te doen, gij zonen van Zeruja? In 1 Kon. 17 : 18 waar de weduwe van Zarfath tot Elia zegt: at heb ik met u te doen, gij man Gods? Zijt gij bij mij ingekomen om mijn ongerechtigheid in gedachtenis te brengen en om mijn zoon te dooden? In 2 Kon. 3 : 13: aar Elisa zeide tot den koning van Israël: at heb ik met u te doen? Ga heen tot de profeten uws vaders en tot de profeten uwer moeder. Uit al deze plaatsen blijkt, dat de uitdrukking gebruikt wordt, om iemand van het voornemen, dat hij heeft af te brengen of in de meening, die hij voorstaat te bestrijden. De Heere Jezus wijst in' dit woord Maria dan ook heel scherp terug. Hij staat haar niet toe invloed te oefenen op Zijn Messiaansche werkzaamheid. Hier wordt weer iets openbaar van het zwaard, dat door Maria's ziel gaat (Luc. 2 : 34).

Jezus laat dan nog volgen de woorden: ijne ure is nog niet gekomen. Hoe moeten we deze woorden opvatten? Men heeft het opgevat in den beperkten zin: de ure om 't gevraagde wonder te verrichten". Maar de uitdrukking: Zijne ure was nog niet gekomen" treffen we vaker aan in het Evangelie van Johannes. Zoo b.v. in hfdst. 7 : 30: ij zochten Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijne ure was nog niet gekomen. Zoo b.v: n bfdst. 8 : 20: n niemand greep 'Hem, want Zijne ure was nog niet gekomen. En in hfdst. 13 : 1 lezen we: ezus wetende, dat Zijne ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader. In hfdst. 12 VS 23: e ure is gekomen, dat de Zoon des menschen zal verheerlijkt worden. Hfdst. 17 : 1: ader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke.

„Van al deze uitspraken is Zijne ure die Zijner o p e n b a r i n g als M e s s i a s bepaaldelijk door Zijn dood en de daarna volgende verheerliiking. De verwante uitdrukking M ij n t ij d (7 : 6) heeft eveneens betrekking Op Zijn openbaring als Messias, doch door Zijn koninklijken intocht in Jeruzalem.

' Deze beteekenis treedt hier op den voorgrond. Jezus doet Maria, die ongeduldig verlangt Hem de treden van den troon te zien beklimmen, verstaan, dat de ure, waarop Hij de koninklijke, Messiaansche heerschappij aanvaarden zal, nog niet geslagen is. In de hoofdstad, Jeruzalem, in Zijn paleis, den tempel, en niet In den familiekring, moest Zijn plechtige openbaring als Messias plaats hebben" ^).

Jezus wijst derhalve Maria's verzoek, om zich als den Messias te openbaren, af. Zijn tijden en gelegenheden worden niet door de menschen, maar door den Heere bepaald.

Toch heeft het Woord, dat Jezus tot Maria gesproken heeft, haar niet geheel afgeschrikt. Zij blijft er van uitgaan, dat in deze situatie Jezus helpen zal. Daarom zegt ze tot de dienaren: Zoo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat. En in haar gelóóf in den Heere Christus wordt zij niet beschaamd. Inderdaad heeft Hij op de bruiloft te Kana Zijn heerlijkheid geopenbaard.

Er is gezegd: „Maria kreeg dan toch haar zin, al werd haar geloof even door Jezus op de proef gesteld, of ze wel wachten kon, ja - zonder Maria's medewerking ging het eigenlijk niet, want zij was het, die tot de huisdienaren eerst bevel moest geven om Jezus te gehoorzamen, als Hij wat zou gebieden"^").

Baarslag zegt hiervan: , Wat er gebeurde: en groot wonder, maar dat heel in 't verborgen geschiedde; waarvan - alleen de zes discipelen wisten: en Zijn discipelen geloofden in Hem". Wat er niet gebeurde: en geweldig, opzienbarend voor aller oog voltrokken „Messiaswonder", waarmee deze Zoon, omtrent Wien Maria'zooveel profetische woorden , .bewaarde in haar hart" (Luc. 2 : 19) ineens uit het duister en de verborgenheid voor het volle licht zou treden en aller harten als door tooverslag zou winnen" ^^).

Wij mogen in deze geschiedenis op het voldoen van Maria's verzoek niet te veel nadruk leggen. Want: e. heeft de Heiland Maria zeer scherp teruggewezen en 2e. is de vrucht van dit wonder, dat Z ij n discipelen in Hem gelooven. Enkele van die discipelen hadden eerst tot den kring van Johannes behoord. Zij waren in Jezus' gevolg getreden. Dat was een heele overgang. In Johannes' leven kwam uit, dat de mensch door de zonde alles had verbeurd. Maar Jezus gaat het volle leven in. Hij komt, etende en drinkende (Matth. 11 : 19).

In dit éérste teeken komt uit, wat Jezus eenmaal brengen zal, de vreugde van het Messiaansche rijk, waarvan de wijn het symbool is.

Maar die heerlijkheid van het Messiaansche rijk komt slechts in den weg van het Ujden, van d e ü r e van Christus. *

Van dien lijdensweg zag Maria niets. Daarom moet Christus haar op haar plaats zetten. Christus doet geen daden op zichzelf. Alles staat in het verband met het ééne groote verlossingswerk, dat Hij doet.

De plaats, die aan Maria wordt gegeven in de Roomsche leer, draagt datzelfde karakter als dit aforistisch verzoek van Maria: „zij hebben geen wijn". Gemist wordt hierin de groote Hjn van het verlossingswerk Gods.


8) Godet, a.w. I, p. 213.

9) Godet, a.w. I, p. 215.

10) Baarslag, a.w. XVlII, p. 115.

11) A.W., XVIII, p. 115.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Maria, de moeder van onzen Heere Jezus Christus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's