GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun. vader". Gen. 37 : 2.

Vader Jakob had een groot gezin: twaalf zoons en één dochter; kinderen van vier moeders. Wat voor een moeilijk gezin moet dat geweest zijn! In het meest normale gezin schuilen reeds overvloedig de haarden van ruzietjes en van afgunst en van vijandschap, die van tijd tot tijd in vlamtmen uitbarsten en het huis vervullen van venijnige woorden, grove beschuldigingen, bittere verwijten, maar die dan ook voor een 'tijdlang de lucht zuiveren. Vrede en aangename rust doen opnieuw hun intree, als een stilte na de storm.

Maar hoe moet het dan geweest zijn in de tenten van deze aartsvader, waar de beide vrouwen, Lea en Rachel, ieder met haar eigen dienstmaagd, Zilpa van Lea, en Bilha van Rachel, twee partijen vormden, die elkaar benijdden en er steeds op uit waren, met wat voor middelen dan ook, de eerste plaats in te nemen. en te behouden.

Dat alles moest op zijn tijd aanleiding geven tot Allerlei verwikkelingen. Deze tweespalt moest zich wel weerspiegelen in de kinderen, vooral toen zij groter begonnen te worden; ook, al ware de patriarch zelf in het stuk der opvoeding een volleerd man geweest; hoeveel te meer echter nu vader Jakob in deze kunst zeer ver te kort schoot, en zelf aanleiding gaf tot een gevaarlijke scheur, die zich in zijn gezin voltrok, zodat er zich twee groepen voranden, die vijandig tegenover elkaar stonden: de kleinste gevormd door Jozef, maar die de steun en de gunst van zijn vader genoot; de grootste, die gevormd werd door , , zijn broeders", die, hoe verschillend ook, saamgebonden werden in hun vijandige houding tegen die ene, die Jozef.

Hoe die broeders hun leven aanstelden, als ze dagen, weken, misschien wel maanden lang met de kwdden in het veld waren en dikwijls ver weg dwaalden, om toch maar geschikte weide voor hun vee te vinden, zonder door de oorspronkelijke bewoners van het land al te lastig te worden gevallen — ocht, dat wist de oude vader, die na zijn worsteling te Pniël nooit weer de oude was geworden, wat zijn lichaam betrof, (immers hij was hinkende aan zijn heup) niet alles van; misschien maar heel weinig. Af en toe hoorde hij van hen wel eens heel lelijke dingen; vooral van Simeon en Levi!

Hoe graag had hij het anders gewild: zij de enigen en vader Jakob met zijn vrouwen en kinderen en onderhorigen, die de Here aanbaden, de God van zijn vader Abraham en Izaak; die het teken van het verbond des Heren in hun lichaam, droegen, en gehouden waren naar de eis des Verbonds te leven — hoe graag had hij gezien, dat zij zich in heel hun handel en wandel gunstig onderscheidden van de inwoners des lands, zodat dezen zouden moeten getuigen: „Hoeveel beter zijn zij dan wij!" — maar in stee daarvan maakten zij, zijn eigen zoons, zijn naam stinkende, en daardoor ook de Naam en de dienst van Zijn God; zó erg, dat indien de verschrikking (ïods niet was geweest over de steden rondom Sichem, zij allen zouden zijn omgebracht.

Neen, het geslacht van deze vreemde herdersvorst, stond zeker niet goed bekend; zij hadden een slechte naam — en dat was Jakob, die nu Israël heette, een groot verdriet. In zekere zin maar goed, dat hij niet alles wist.

Toch bleef hij er enigszins mee op de hoogte, sedert hij ook zijn zoon Jakob mee Uet gaan, om de kudden te weiden. Al deed hij niet mee met hun boze aanslagen; al ging hij niet steeds mee met hen op hun zwerftochten, toch merkte hij genoegen om te weten, hoe zij bij de volken des lands bekend stonden, on wat er van hen verteld werd.

En nu bUjkt het, dat we van twee partijen kunnen, spreken: Jozef met zijn vader — en de „broeders". We lezen er helemaal niet van, dat Jozef met zijn broeders gesproken heeft over dat kwade gerucht, dat hij van hen hoorde; dat hij getracht heeft, hen van hun stechtigheden af te houden, op een wijze als paste voor een jongeman van zeventien jaar: niet uit de hoogte, als van. iemand, die veel vromer was, dan zij; maar als van een broeder onder de broederen, wien het echt speet, dat ze zich zo aanstelden: „wat moest dat voor hun aller vader zijn; wat moest dat zijn voor de Naam van hun aller God!"

Maar wel lezen we, dat Jozef hun kwaad gerucht bracht tot hunne vader. Dit alléén reeds zou voldoende geweest zijn, een scheur te trekken tussen broeders en broeders; maar gezien de verwijdering, die er al bestond tussen Jozef en de anderen, en waaraan Vader Jakob zelf grote schuld droeg, doordat hij het niet onder stoelen en banken stak, dat hij Jozef lief had boven al de anderen — moest dit optreden van Jozef de scheur verdiepen, zo niet onherstelbaar maken en de verwijdering doen groeien tot een felle haat; een vijand was hij hun geworden, die ze buiten de broederkring stieten; zelfs wilden ze hem niet langer vrediglijk toespreken; — waardoor tegelijk aan Jozef de gelegenheid werd ontnomen, nog enige invloed ten goede op zijn broeders uit te oefenen.

Hier ware voor Jozef een uitnemender weg geweest, die hij, jammer genoeg niet 'bewandeld heeft; een. weg, die ook ons in de Schrift, voor het verkeer tussen broeders en broeders, gewezen wordt; tussen geeste­ lijke broeders (en zusters) onderling, maar ook tussen de broeders in één gezin.

Het is zó verleidelijk voor een zoon des huizes een kwaad gerucht van een of meer zijner broeders over te brengen aan zijn vader of moeder! Immers stijgt hij daardoor bijna zeker in de gunst zijner ouders, en in eigen ogen. Maar laten we wel overwegen, hoe we daardoor ingaan tegen wat Christus ons leert: „De liefde bedekt alle dingen!" Dat is niet: „Praat alle dingen goed!" We weten wel beter. Maar: , , brengt ze niet in de openbaarheid". En wat dan wel?

Dat we er zelf met onze broer (of zuster) over spreken; gedreven door liefde tot hem of haar; jnet de bedoeUng om hem of haar te behouden. En dan kan het gebeuren, dat het vervolg ervan is, dat we het tegen vader of moeder zeggen, maar dan met zijn medeweten; maar dan nooit als begin, maar a^s slotbedrijf!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's