GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Calvijn en het Roomse kerkvolk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn en het Roomse kerkvolk

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het Roomse kerkvolk is Calvijns oordeel veel zachter. Dat volk is door de tyrannic van de Roomse afgod in beslag genomen (Inst. IV, 2, 7). Calvijn ontkent niet, dat er ook onder de tyrannle van de paus kerken gebleven zijn, maar dan kerken, die hij door slechte en verderfelijke leringen, als door giftige dranken, bedorven en bijna gedood heeft; in welke Christus half begraven verborgen is, het evangelie verduisterd, de vroomheid verdreven, en de dienst van God bijna vernietigd is; in één woord, waarin alles zó verward is, dat daar veeleer de gedaante van Babyion dan van Gtods heilige stad zich vertoont. Kortom, zegt Calvijn, ze zijn kerken In zover de Here de overblijfselen van zijn volk, hoe ellendig verstrooid en uiteengejaagd dan ook, daar op wonderlijke wijze bewaart, in zover er enige kentekenen der kerk blijven bestaan, en wel voornamelijk die kentekenen, wier kracht noch de listigheid van de duivel, noch menselijke boosheid kan vernietigen (IV, 2, 12). Elders zegt hij dan ook, dat er zelfs onder de pauselijke tyrannle hier en daar vele lidmaten in de waarachtige enigheid des geloofs volharden.

Op de vraag van Lucius, Socinus, of men wel met een Rooms meisje mag trouwen, geeft Calvijn ten antwoord, dat niets in 't algemeen ongeoorloofd is. Maar als zulk een meisje toch de dingen wel goed aanvoelt en zich alleen uit mensenvrees bij de afgodische Roomse kerk hield, zou hij haar niet op één lijn stellen met vijanden van 't ware geloof. Want hoe verder iemand van Christus verwijderd is, des te meer moet hij ons afschrikken (C. R. XIII. 307, 59).

In zijn „Antwoord aan een zekere gedaante-verwisselende bemiddelaar" (C. R., IX, 524, 59) schrijft Calvijn: „Terwijl wij de gemeenschap der kerken en leer met alle ernst verwerpen, zijn wij toch hen, die aan de andere zijde staan, niet vijandig gezind. Wij hebben wel geen omgang met Roomsen, maar ik vraag: zijn ze ons daarom als varkens en honden ? Veeleer hebben wij medelijden met hun blindheid. Wij laten hen ook gaarne toe tot onze godsdienstoefeningen, als zij God maar met een oprecht hart willen aanroepen. Doch wij willen niet, dat zij ons van Christus afscheiden en in hun ongeloof betrekken."

Ook Christus was waarlijk met ontferming bewogen over de scharen welke dwaalden als schapen die geen herder hebben. En Hij kwam ze te hulp, Hij wees ze de rechte weg.

O.ok wij hebben onderscheid te maken tussen leiders en verleiden in de kerken, die niet samenkomen naar de wettige regel van art. 29 der Ned. Geloofsbelijdenis.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Calvijn en het Roomse kerkvolk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's