GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Collegiaal stelsel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Collegiaal stelsel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVII.

Nog rest ons van het kerkgenootschap genaamd „de Christelijke Gereformeerde kerk" te spreken; en we doen dit met opzet _ in een afzonderlijk artikel, omdat de positie der Christelijke Gereformeerden staatsrechtelijk metterdaad exceptioneel ongunstig is.

Dit exceptioneel ongunstige is hierin gelegen, dat alle overige kerkgenootschappen reeds lang vóór 1853 op allerlei wijze rechtspersoonlijkheid bezaten, en voor de Regeering officieel bestonden; maar dat de „Christelijke Gereformeerde kerk" voor de Regeering eerst is beginnen te bestaan lang na 1853, en dus geheel onder de vigeur van het nieuwe Collegiale stelsel is tot stand gekomen.

Terwijl dus alle overige kerkgenootschappen zich nog steeds beroepen kunnen op zeker status quo ante, en beweren kunnen in dien eigenaardigen, historischen bestaansvorm, aan de eischen der wet van 1853 voldaan te hebben, ontvalt deze historische rechtsgrond aan de Christelijke Gereformeerden geheel. Niet als aan een reeds lang festaand, maar ais een geheel nieuw ontstaand kerkgenootschap heefc de Regeering hun in 1869 acte van rechtspersoonlijkheid verleend.

Dit nu is daarom te ernstiger te betreuren, overmits er oorspronkelijk geen volk was dat sterker anti collegiaal in zijn hart stond, dan juist de groep van 1834,

Hiermee bedoelen we niet, dat de godvruchtiger, die in 1834 "^et het Synodale kerkbestuur braken , de kerkrechtelijke quaestie, die in geschil was, reeds ten einde toe wetenschappelijk doorgedacht hadden.

Dat hadden ze niet.

In nauwkeurig historisch en theoretisch onderzoek lag niet hun sterkte.

Maar gelijk onze vaderen in hun strijd tegen Rome, vaak zonder veel geleerde studie, toch het rechte pad kozen, omdat het rechte beginsel hen dreef, zoo was het ook in Ulrum.

Er sprak in de leiders van 1834 een veelszins nog onbewust, maar toch zeer helder en krachtig besef, dat het heerschend systeem niet deugde, en dat alken in terugkeer tot de beginselen der aloude kerkenordening heil school.

Deze vrome, moedige mannen wisten niet alles even precies; allicht was zelfs denaam van Collegiaal systeem nooit anders dan als bloote klank tot hen doorgedrongen; maar ze stonden goed.

Vandaar dan ook dat in de eerste stukken, die ze de wereld inzonden, schier geen enkele berispelijke of bedenkelijke uitdrukking voorkomt.

Ze stonden met bei hun voeten op het standpunt der Doleantie.

Wat zij beoogden en bedoelden was, om als Gereformeerde belijders, ijti de aloude historische Gereformeerde kerk gewonnen en geboren, die kerk, die allengs^'sterkgedeformeerd was, weer tot haar Gereformeerde openbaring te brengen.

Zij dachten er oorspronkelijk niet aan, om als parvenu's naast de oude kerk positie te nemen, maar beweerden, op grond der belijdenis, die oude kerk zelve te zijn, en de organisatie, als aan den adel der oude kerk ontvallen, te moeten verwerpen.

Dat desniettemin al spoedig enkelen den verkeerden weg op raakten, lag aan de Regeering,

Gelijk de Czaar van Rusland aan niemand die van de Grieksche kerk is toelaat, zich aan het bestuur van die kerk te onttrekken, zoo nam ook onze Regeering in 1834 oorspronkelijk het echt tyrannieke standpunt in, dat de malcontenten wettige leden van de_ Ned, Herv, kerk v/aren en het recht niet hadden, zich aan haar bestuur te onttrekken.

Deze houding der Regeering vervalschte den strijd en mengde er een separatistisch beginsel in, doordien nu de ontevredenen, huns ondanks, voor hun recht tot afscheiding als zoodanig gingen pleiten, zonder hun oorspronkelijke pretentie daarbij altoos stipt in het oog te houden.

iets v/at te erger wierd, toen in tal van plaatsen zeer kleine groepjes, zonder zweem van geestelijke of kerkrechtelijke leiding, elk in eigen kring op hun manier den strijd moesten uitvechten.

Neemt men dit in aanmerking, dan moet men er zich zelfs over verbazen, dat het separatistisch beginsel aanvankelijk nog zoo weinig vorderingen maakte, en dat menig hoofdman der aldus gezinden eerlang de wijk nam naar Amerika.

Toen dan ook na niet lange dagen de Regeering, ziende hoe de beweging haar oven het hoofd wies, van standpunt vernderde, viel het haar bitter tegen, dat ze ogmaals, gelijk zij waande, op onwil van e zijde der „Afgescheidenen" stuitte.

Ze liet toen namelijk het denkbeeld aren, om met geweld de malcontenten tot e gehoorzaamheid aan de Synodale orgaisatie terug te brengen, en was bereid met e „Afgescheidenen" in een schikking te reden, mits op voorwaarde, dat deze genoe-

gen zouden nemen met de rol van parve­ h I nu's; zich zouden gedragen als nieuw gestichte kerkjes; en dus uitdrukkelijk afstand C zouden doen van alle aanspraak op den Y dk titel, het persoonsrecht en de_goederen der Gereformeerde historische kerken.

Waren nu de Christelijke Gereformeerden geen doleerenden, maar wezenlijk separatisten geweest, dan hadden ze deze voorwaarden op staanden voet aanvaard, en hadden er zich in verheugd, dat door de inschikkelijkheid der Regeering op eenmaal een einde kwam aan hun moeite en hun getob.

Toch is het bekend, dat ze dit niet deden; dat veeleer in den aanvang hun overgroote meerderheid dezen voorslag met verontwaardiging van zich wierp; en dat men nog altoos met zoo helder besef uit de beginselen der doleantie van 1834 leefde, dat het verraad scheen aan het „door God gewrochte" werk, zoomen er ook maar aan dacht 'om in zulk een voorslag te treden.

Niet genoeg kïn dan ook betreurd, dat deze uitnemende geest geen stand hield.

Doch het feit is niet te loochenen, dat reeds in 1868 de stemming der gemoederen derwijze was omgezet, dat het oorspronkelijk standpunt van Ulrum bijna geen verdedigers meer vond, en schier alle kerken zich bereid verklaarden, de condition der Regeering aan te nemen; en dat te meer nu de Regeering na de wet van 1853 | van de kwetsende declaratie afzag, en er vrede meê nam, zoo men maar indirect ^Vi stilzwijgend deed, wat men rechtstreeks niet wel verklaren kon.

Wat dezen ommekeer tot stand bracht is niet moeilijk in te zien. Dertig jaren na 1834 was een goed deel der oude vromen weggestorven. Da uitbreiding der kerken maakte de regeling van het kerkelijk bezit al moeilijker. Zonder consolidatie was men beducht voor nieuwe separation en te groote wilkeur der kerkeraden. En wat ook veel al deed, men had het voorbeeld van de Vrije kerk in Schotland voor zich, die immers gelijken weg was ingeslagen.

Toch houden v/e ons overtuigd, dat men ook in 1868/9 den Collegialen weg niet KOU zijn ingeslagen, indien men destijds helder had ingezien, wat men deed.

Maar dat zag men niet in.

Bijna aller toeleg was nog wel terdege, om Preslyteriaal te zijn en te leven naar de oude Gereformeerde kerkenordening. Dat er ook geesten woelden, die door een ander ideaal gedreven wierden ontkennen we niet, maar de overgroote meerderheid liet zich Collegiaal maken, in de vaste overtuiging dat men Presbyteriaal bleef.

Zells waren er heel wat kerken, die van het Statuut van 1869 eigenlijk nooit gehoord hadden, eer het tijdens de tweede Doleantie van 1886 ter sprake kwam.

Niet dat enkele sluwe leiders de kerken misleid hebben. Verre vandaar. Alles ging zoo naïef en oprecht toe, als het slechts kon. Men vermoedde geen kwaad en bedoelde geen kwaad, en zat in de fuik, zonder zelfs te gissen dat er een fuik bestond.

Uiterst jammer is het, dat men eenmaal dien weg opgaande, niet het voorbeeld der Doopsgezinden volgde, en gelijk deze hun gemeenten elk af zonderlijk lieten erkennen, zoo ook niet de ruim 300 Christelijke Gereformeerde kerken elk afzonderlijk statuten heeft laten inzenden.

Ook dan nog ware de zaak wel niet zuiver geweest, maar er waren toch zoo onbegrijpelijk veel moeielijkheden voorkomen.

Doch, helaas, hierop schijnt men niet gedacht te hebben, en zoo is toen een geheel nieuw kerkgenootschap geformeerd geworden, dat den naam kreeg van „de Christelijke Gereformeerde kerk", en dat door dien naam, onbewust, eiken band met de historische Gereformeerde kerk doorsneed.

De goede trouw waarmee dit geschied is, blijkt uit niets zoo sterk, als uit den spoed, waarmee men zich gehaast heeft, de in 1869 begane fout thans te erkennen.

Deze kerken willen niet Collegiaal zijn, en Ku ze merken, dat ze het nochtans wel en deugdelijk en in optima forma geworden zijn, zinnen ze op allerlei middelen, om weer Presbyteriaal naar den wensch van heur hart te worden.

Op deze poging bidden we haar zegen toe, temeer daar de vereeniging van alle Gereformeerden in den lande er op wacht.

Worde heur leiders slechts beginselvastheid en helderheid van inzicht geschonken, om niet te rusten, eer metterdaad de laatste korrel van den Collegialen zuurdeesem is uitgebannen.

En hiertoe zal hooge ernst en manlijke moed onmisbaar zijn. Want men zie niet voorbij, dat er een kleine groep onder hen is, die met hand en tand het Collegiaal stelsel wil vasthouden, en dat juist het Collegiale Statuut, waaronder ze leven, aan deze kleine groep nu reeds een ongemeen ©verwicht in handen speelt.

©verwicht in handen speelt. KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Collegiaal stelsel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1890

De Heraut | 4 Pagina's