GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gij nu zult mijn verbond houden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gij nu zult mijn verbond houden.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorts zeide God tot Abraham: ij nu zult mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hunne geslachten. (Gen 17 : 9).

Voor zoover ge als Christemnensch metterdaad gelooft, dat God in een verbond met u en gij in een verbond met God staat, geeft die wetenschap u een zalige gerustheid.

God de Heere, met wien ge een verbond hebt, is zóó machtig, zóó allesvermogend en zóó almachtig, dar er in den hemel, op de aarde of in de hel geen enkele macht, hoe boos of listig ook, denkbaar is, die het van Hem zou kunnen winnen.

Houdt God u dus vast, dan is er niemand die u uit zijn hand rukken kan. Zijt gij zijns, dan kan niemand u als verwonnen prooi wegsleuren. En al maakten dan ook al de booze machten uit de diepte saam zich op, om uw ziel naar het verderf te trekken, dan bezit ge toch de onomstootelijke zekerheid, dat al deze machtelooze woede af zal stuiten op den onwederstandelijken wil van uwen God, om u te behouden.

Dat is de uitwerking van elk verbond met een oppermachtig bondgenoot, ook in het aardsche leven.

Zie het aan Oostenrijk. Dit keizerrijk is door allerlei oorzaak zwak, en zou tegen de ontzettende macht van Rusland volstrekt niet opgewassen zijn. Maar nu staat Oostenrijk in een verbond met het oppermachtige Duitschland. En die enkele wetenschap, dat Duitschland een verbond met Oostenrijks keizer aanging, is nu voor Oostenrijk zulk een oorzaak en bron van volkomen gerustheid, dat het op dit oogenblik geen de minste vreeze voor Rusland heeft; j overtuigd als het is, dat Duitschland in de ure des gevaars met één slag het zwaard van Rusland zou afwenden.

En gaat dit nu reeds in het aardsche door, hoeveel sterker geldt dit dan niet voor u, zoo geen minder uw bondgenoot is dan de Heere onze God.

onze God. Daarom is het uitgangspunt voor al Gods bondgenooten steeds de lofzang van den psalmist : »Onze hulpe sta in den Naam des Heeren, die den hemel en de aarde geschapen heeft."

Een aanroeping, die eigenlijk niets inhoudt dan een plechtig beroep op den Goddelijken Bondgenoot, en wiens onweerstaanbare macht dddrin geprezen wordt, dat Hij al wat er is geschapen heeft; dat hetgeen zich tegen Hem zou willen verzetten, niets dan zijn eigen schepsel is; en dat het schepsel nooit iets duurzaams vermag tegen Dengene die het het aanzijn, het leven en de kracht schonk.

Maar is dit zoo, hoe kunt ge dan, als het op het teeken des Verbonds aankomt, zoo slap, zoo droomerig en zoo onverschillig zijn?

Men zou toch zoo zeggen, als deze Goddelijke Bondgenoot, aan wiens bondgenootschap voor u alles hangt, u zijn heilige Sacramenten geeft, om dit zijn onverwinlijk en onverbrekelijk bondgenootschap te bezegelen, dan moest zulk een Sacrament reeds ter oorzake van dit bondgenootschap voor u een heerlijkheid zijn, die u telkens weer in verrukking bracht.

Natuurlijk niet alsof God de Heere zulk een Sacrament noodig had, om daaraan een prikkel en spoorslag voor zijn trouw te ontleenen. Gods trouw rust onveranderlijk in de onveranderlijkheid van zijn wezen, wil en raadsbesluit, en nooit zal uw ontrouw de trouwe van uw God te niet doen.

Maar gij zijt niets dan een mensch. In uw menschelijk hart gaat de vastheid en zekerheid des verttouwens gedurig op en neer. Meer de slinger dan de rotssteen is beeld van uw zielsbestaan. En uw eigen ervaring bevestigt telkens weer, wat al Gods kinderen op hun pelgrimsreize ervoeren, dat er namelijk ja, oogenblikken zijn, waarop het licht klaarlijk in de ziel schijnt, maar nog meer die andere oogenblikken, dat we in schemerlicht omdolen; en zelfs niet zoo zeldzaam nog erger oogenblikken, dat het weer nacht wordt in ons binnenste.

Welnu, zulk een slap en verzwakt zielsbestaan v/erkt dan ook op uw bondsbetrekking met uw God.

Het komt dan gedurig voor dat gij spreekt, denkt en handelt, zooals niet een bondgenoot' des Heeren, maar zooals een vijand Gods doen zou. En omgekeerd, dat ge, in nood en dood, eigenlijk vergeten zijt, dat ge zulk een Goddelijk Bondgenoot in den hemel bezit, en daarom, door' duizend vreezen overvallen, hulpe en uitkomst zoekt in eigen kracht of in den bijstand van het schepsel.

Feitelijk bestaat er dan voor u geen bondgenootschap met uw God noch van uw God met u meer. Het verbond ligt, voor wat uw besef aangaat, gebroken en vernieügd. En uw innerlijke rust en verzekerdheid is weg.

En omdat God de Heere wist dat dit de gang van uw zielsleven zijn zou, daarom heeft Hij u zijn twee Sacramenten ter bevestiging en bezegeling van het verbond gegeven. Den heiligen Doop voor eens, en het heilige Avondmaal om gedurig herhaald ts worden.

Ook innerlijke bestrijding zult ge wel kennen. Dit is bedoeld.

Zoo het met u tot eenlge geestelijke zelfkennis bij het licht van Woord en Geest mocht komen, zult ge al nietiger, meer ontbloot en ellendiger in uw eigen schatting zijn geworden.

Niet om anderen hierin na te praten; maar voor uw eigen wezenlijk besef. Dat ge eerst o, zoo hoog stondt, opgeklommen als ge sport voor sport waart op de ladder uwer eigen inbeeldingen; maar dat God de Heere u nu sport voor sport diezelfde ladder weer liet afklimmen, tot ge ten leste, o, zoo veel geringer, o, zoo veel kleiner en zoo veel nietiger gedachte van u zelf koestert, en nu beter dan ooit dat stofje aan de weegschaal en dat druppelke aan den emmer verslaat.

Ge wierdt dan geheel uitgekleed, en van al wat uw sieraad scheen ontdaan, en wat ge aan uzelven vondt waren builen en wonden en zweren. Melaatsch van den hoofdschedel tot de voetzool. Niets gaafs, niets geheels meer aan u.

En toen maakte God de Heere u zijn Goddelijk Bondgenootschap bekend, en wat gij niet zoudt hebben kunnen aangrijpen, dat deed Hij zelf u in geloof aannemen door de wonderlgke wegen die zijn Heilige Geest met uw ziel hield.

Maar deswege waart ge van den strijd, die hieruit moest geboren worden, niet af. En telkens rees in uw zoekend hart weer de bange vraag op: Hoe kan het bestaan, dat die Heere des hemels en der aarde naar zulk een nietig en doemschuldig wezen de hand van trouwe als naar een bondgenoot zou uitstrekken!

Daar verbaast zich dan de ziel over. Daar kan ze niet inkomen. En zoo wordt het geloof weer geschokt.

En het einde is, dat het Verbond voor u weer als een droombeeld ondergaat, en de ziel eigenlijk denkt: Neen, Bondgenoot van mij, nietig schepseltje, dat kan die groote God niet zijn!

Ge ziet dus wel, wat ooizaak er was, om het Verbond niet zonder Sacramenten te laten.

Immers zonder die Sacramenten zou het geloof aan dat Verbond almeer uitslijten, en, ook waar het nog stand hield, zijn volle werking niet doen.

Let er toch wel op, dat de werking van het Goddelijk Bondgenootschap tweeledig is. Eenerzijds strekt het, om uw zaligheid onverliesbaar te maken. En natuurlijk, dat hangt niet van het Sacrament af. God van zijn zijde heeft uw Sacrament niet noodig.

Maar ook ten tweede strekt dit Verbond, om u, bij uw strijd en worsteling op aarde, de vreeze buiten te sluiten en voor angst zekerheid, voor benauwdheid der ziel innerlijke geloofsrust te schenken. En deze vrucht nu van het Goddelijk Bondgenootschap moet voor u te loor gaan, zoodra uw vast besef van dit Verbond aan het wankelen is gebracht.

Daarom nu moet er bij den stengel van uw geloof, zal die niet plat ter aarde neerslaan, een stokje gezet worden, waaraan het kan worden opgebonden. Het heeft een steunsel van buiten noodig. Het moet geholpen en opgehouden worden. Uw geloof moet gesterkt yoTden. En voor dat doel nu gaf uw Goddelijke Bondgenoot u zijn heilige Sacramenten.

In tijden nu waarin de kerk deze Sacramenten recht en heilig bediende, en de geloovigen met dankzegging en lof het gebruik van deze Sacramenten heilig hielden, toonde dan ook de uitkomst, dat het geloof in de gemeente welig tierde en bloeide, en dat er de gang des geestelijken levens vast was.

En daartegenover leerde de bittere ervaring, dat, - zoodra men het heilig Sacrament in waarde en beteekenis deed dalen; en denken ging, dat het Sacrament eigenlijk iets overtolligs was, waar men desnoods wel buiten kon; het eene deel der gemeente in ongeloof wegzonk, en het ander afdoolde op allerlei mystieke paden, waar het dan een hangen en verlangen, een gissen en tasten bleef, maar zonder dat ooit die vaste zekerheid herwonnen wierd, die men in het Sacrament niet zoeken wilde, en waar toch God de Heere zijn heilig Sacrament voor gaf.

Ge redt daarom de gemeente, ge stevigt de zielen, zoo ge ook uwerzijds medewerkt, om de ware Sacramentspractijk weer in eere te brengen.

Niet alsof één enkele Doop, dien ge bijwoont, of één enkel Avondmaal waaraan ge deelneemt, plotseling en op magische wijze, geheel den toestand van uw kerk en van uw eigen ziel om zou zetten.

Het Goddelijke is geen tooverwerk.

Maar dit zult ge ervaren, zoodra in uw kerk, in uw omgeving, in uw eigen huis en in uw eigen hart, het ware inzicht in het Sacrament gaat herleven, en de ware Sacramentspractijk terugkeert, zult ge allengs en van lieverlee meer zielsrust in u en om u ontwaren; er zal meer vastheid des geloofs gaan komen; de vrede zal Ueflijker bloeien; er zal meer gedachtenisse aan Christus en aan zijn Middelaarswerk zijn; en da gemeente zal meer leven uit het zalig besef, dat ze onverwinnelijk is door haar goddelijken \Bondgenoot in den hemel.

Want dat weer komt in elk Sacrament telkens uit.

Het is een zegel, een bevestiging, een waarmaking, van uw Goddelijken Bondgenoot aan u, dat Hij u zijn trouwe houdt; en een wederbetuiging van u als aardschen bondgenoot van uw God, dat gij zijn zaak als de uwe beschouwt en alleen voor den triomf van zijn rijk wilt leven.

Hoor het aan het Onze Vader maar.

Daarin bidt een aardsch bondgenoot van den Heere des hemels en der aarde, en deswege is zijn gebed, niet om eigen eer of eigen glorie, maar om trouw aan den Goddelijken Bondgenoot te mogen houden.

Uw naam worde geheiligd.

Uw koninkrijk kome.

Uw wil geschiede gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's

„Gij nu zult mijn verbond houden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 september 1890

De Heraut | 4 Pagina's