GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIX,

ANGELUS MERUlA.

In het land van Voorne ligt het stadje Heenvliet, in de vijftiende eeuw eene heerlijkheid voor de heeren van Kruiningen, Hazerswoude enz. Daar werd in 1530 Angelus Meruia als postoor benoemd door den toenmaligen heer der heerlijkheid Joost van Kruiningen. De benoemde was toen geen vreemde meer. Het was bekend, dat hij de schriften des Nieuwen Verbonds in de grondtaal las en ijverig onderzocht. In den jare 1482 werd onze Meruia, of zooals hij eigenlijk heette Engel Willemsz. de Marie, geboren te Brielle uit aanzienlijke ouders. Dezen gaven hem eene-goede en geleerde opvoeding. Aan de beroemde Hoogeschool van Parijs beoefende hun zoon vier jaren lang de godgeleerdheid en het kerkrecht, totdat hij tot meester in de vrije kunsten en licentiaat in de theologie werd bevorderd. Toen keerde hij naar zijn vaderland terug. In 15II kwam hij als priester aan den Dora te Utrecht en later als kanunnik en notaris op Apostolisch gezag in zijne vaderstad. Van hier uit nu kwam tot den heer van Heenvliet de roep van Meruia's godsvrucht en geleerdheid, van zijn ijverig onderzoek des Nieuwen Testaments en hij aarzelde niet, om, zoodra in zijne heerlijkheid eene vacature was. Meruia te roepen. Acht-en-veertig jaren was deze oud, toen hij den herderstaf over de gemeente te Heenvliet opnam en haar weidde in de grazige weiden van Gods Woord, dat hij ijveriger dan te voren onderzocht.

Nog de hope koesterende van velen zijner tijdgenooten, dat hij dienaar der Roomsche kerk kon blijven en de Heilige Schrift niet alleen prediken, maar ook daaraan gehoorzaam zijn, bleef hij pastoor. Al de schriften voor eti tegen de Hervorming, die van Luther en Eek, van Melanthon en Veroetus las hij met aandacht en al meer en meer gingen zijne oogen open voor de dwalingen, waarin de Roomsche kerk door hare geestelijkheid werd onderwezen. Daar hij echter vreeesde, dat, zoo hij zijne gemeente in eens dit openbaarde, hij zijnen invloed op haar zou verliezen, ging liij zeer langzaam voort met de ontdekking van de dwalingen der kerk, die hij diende. Hij maakte in het misboek ingrijpende veranderingen, predikte naar de Heilige Schriften en wist den heer Joost en het grootste deel zijner toehoorders te overtuigen van »vele onreinheden en dwalingen" in de Roomsche kerk. Werd buitenaf gehoord van, deze afwijkingen yan den pastoor van Heenvliet, zoolang heer Joost en diens oudste zoon Jakob leefden, werd Angelus Meruia rustig in zijnsn arbeid gelaten. Doch deze beide mannen stierven en werden opgevolgd door heer Johan, die zijnen pastoor aanklaagde bij de landvoogdes der Nederlanden, Maria Van Hongarije. In andere beginselen opgegroeid zou heer Johan waarschijnlijk niet uit zichzelven tot zulk eene daad gekomen zijn, maar hij werd er loe aangezet door zijne bijgeloovige vrouw Jacoba, haren broeder Maximiliaan van Bourgondië, stadhouder van Holland en Zeeland en de inkwisiteurs. Immers mocht hij zich niet onttrekken — zoo zeiden de bovengenoemde leidslieden — aan het plakkaat van 1546, in 1550 hernieuwd, waarbij allen heeren op zware straffende verplichting was opgelegd, om de ketterij te weren en »den inkwisitearen alle hulp, faveure, bijstand en assistentie" te verleenen in de vervolging der ketters.

Den 3oen Augustus 1552 kwam Chrisdaan de Waart, raad en procureur van het hof van Holland op last van de landvoogdes naar Heenvliet, on er onderzoek te doen naar de veranderingen door Meruia in het misboek gemaakt en enkele toehoorders van den pastoor te ondervragen. Na alles wat tegen Meruia scheen te pleiten op schrift gesteld te hebben, vertrok de Waart naar den Haag, waar hij het hof verslag deed van zijne bevindingeot Eenige maanden daarna, in 't begin van 1553 n.l., verscheen de onder-inkwisiteur Franciscus Sonnius met zijn gevolg te Heenvliet. Meruia's huis werd onderzocht en uit de grondboeken, papieren en geschriften eenige artikelen opgesteld, die Meruia's ketterij moesten bewijzen. 't Baatte niet, of de grijze pastoor, voor Sonnius op den huize Wielenstein ontboden en met de beschuldigingen in kennis gesteld, zich trachtte te verdedigen met een beroep op de Heilige Schrift en de kerkvaders. Want Sonnius zocht telkens naar nieuwe beschuldigingen en was zeer blij dat door nieuwe huiszoekingen verschillende aanteekeningen waren te voorschijn gekomen, die genoeg bewezen, dat Meruia de Heilige Schrift boven Rome's kerkleer stelde.

Waren er reeds 17 artikelen van beschuldiging tegen Meruia door Sonnius opgesteld, daarbij voegde hij er nu nog 42 uit zijne predikatiën en 43 uit zijne aanteekeningen op eenige geschriften. Bovendien gaf de inkwisiteur last, dat hij op het slot Rovesteyn zou gevangen gehouden worden. Niemand werd tot den grijzen gevangene toegelaten behalve zijn neef Willem Meruia, die zijnen oom helpen mocht, daar hij zeer lijdende was.

Zes weken daarna werd Meruia op bevel van Maximiliaan van Bourgondië en met toestemming en op verzoek van Johan van Kruiningen naar den Haag gevoerd, waar hij met Sonnius, Ruard Tapper den oppergeloofsrechter en andere geestelijke personen vele samenkomsten en twistgesprekken hield.

Vier jarenlang hield dit lijden en die strijd aan, en Angelus Meruia had het moeilijk. Maar de Heere ondersteunde zijnen dienstknecht en gaf hem »met onoverwinnelijke welsprekendheid" zijne geloofsbelijdenis te handhaven en zijne vijanden in de engte te drijven.

Het volk stelde veel belang in den gevangen martelaar en toonde dit op zekeren dag, toen het meende dat hij uit zijne gevangenis naar het hof werd gevoerd, om tot den brandstapel te worden veroordeeld. Een groote menigte kwam op de been en was vrij oproerig. De geloofsrechters waren zeer verlegen met de zaak. Daar was hun n.l. veel aan gelegen om Meruia niet te veroordeelen, maar hem tot afval en verloochening te brengen. Doch dit gelukte niet. De martelaar handhaafde zijne belijdenis. Toen verzonnen zij eene list. Naar de strafplaats werd de gevangene gevoerd en hem daar voorgelezen wat hij bekend had, maar zoo gauw en zacht, dat de hardhoorende man het niet verstaan kon. Had hij het kunnen hooren, hij zou verontwaardigd geweest zijn over de arglistigheid zijner vijanden. Want wat zij voorgelezen hadden was eene herroeping van de zoogenaamde ketterij, zij stelden dus Meruia voor als een afvallige, dien zij hierom genade wilden bewijzen en tot levenslange gevangenis veroordeelen, nadat hij te Heenvliet zijn herroeping zou hebben voorgelezen in de kerk. In zijn kerker teruggeleid vernam de bedrogene van zijnen neef het bedrog. Hij was diep ontroerd over zoo snoode handeling en werd ernstig ziek. Daarom werd hij vervoerd naar het Magdalena-klooster te Delft. Nauwelijks was hij daar hersteld, of hij schreef een geschrift, waarin hij den op hem geworpen blaam van verloochening van zich trachtte af te werpen. Doch men liet hem niet toe dit geschrift openbaar te maken, men vervoerde hem naar Leuven, waar hij in een dompige, morsige cel bij twéfe krankzinnigen opgesloten werd, terwijl alle zijne vrienden — zelfs zijn neef — van hem verwijderd werd. Ieder die eenig medelijden met hem toonde, of van zijne lijdzaamheid en geloof spraken, ondervonden den toorn van den inkwisiteur Tapper, die hem naar Leuven had laten brengen, om hem nauwer te kunnen bewaken en het gif, dat van hem uitging, te weren. Nieuwe beproevingen waren dus zijn deel. Zelfs werd het plan gevormd hem 's nachts in een zak te verdrinken. Doch niets kon Meruia tot afval brengen, door Gods genade. Van Leuven werd hij naar Lessiës, in Henegouwen, en daarna naar Bergen gebracht om te beproeven of hij op een dier plaatsen kon overgehaald worden om de waarheid te laten varen. Vruchteloos. Eindelijk werd hij te Mons door zijne rechters als een wederafvallige veroordeeld, om verbrand te worden. Doch eer zjjn vonnis den 26sten Juli 1557 aan hem voltrokken kon worden, stierf hij zacht en kalm zich Gode in den gebade opdragende. Hij was 75 jaren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1890

De Heraut | 4 Pagina's