GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het formeele recht om een instituut

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het formeele recht om een instituut

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het formeele recht om een instituut, waarvan men lid was, te verlaten, zal nu wel door niemand meer worden betwist, Dit kan thans als vaststaande gelden. Blijft dus nog slechts de tweede vraag, t, w. of de kerk, ook in dat geval, nog eenige rechtsmacht, ter uitoefening van kerkelijke discipline, over den weggeloopene behoudt. Dat b. V, hier te Amsterdam zeer vele leden der aloude Gereformeerde kerk, nadat ze in 1886 nogmaals tot reformatie kwam, getoond hebben, niets meer met haar uitstaande te willen hebben, zal wel door niemand ontkend worden. Week aan week ziet men gansche scharen met haar te doopen kinderkens de diensten der Ned. Geret. kerk voorbijgaan, en den Doop bij het Synodale nieuwe tegen-instituut zoeken. Zoo doet men met den Doop; zoo met het Avondmaal; zoo met den Dienst des Woords; zoo met de bevestiging van het huwelijk; zoo met de kerkelijke ambten; zoo met de collecten, de scholen, de weeshuizen, en wat niet al.

De zaak is dus niet verborgen, maar openbaar. Minstens een schare van 100, 000 ingezetenen van Amsterdam gaf beslist en duidelijk, op allerlei manier te kennen: i". dat ze niets meer met de Ned. Geref, kerk uitstaande wil hebben; en 2", dat ze, voor zooverre ze iets kerkelijks zoekt, dit zoekt bij het nieuwe Synodale tegen-instituut. Week aan week heeft de Ned. Gereformeerde kerk de leden opgeroepen, nu vier jaren lang, om hun naam op het dupliqa^tlidmatenboek te doen plaatsen; maar deze breede schare gaf hier nooit gehoor aan. Feitelijk mag en moet dus geconstateerd, dat deze schare daadwerkelijk verklaard heeft, niet meer tot het instituut der Ned. Gereformeerde kerk te willen behooren, en beschouwd te willen worden als leden van het Synodale, in 1886 nieuw opgerichte tegen-instituut. Want wel is volkomen, waar, dat uit deze breede sgharg hoog» stens eene bevolking van 2Q 000 zielen, de godsdienstoefeningen eenigszins regelmatig bezoek f, zoodat in alle Synodale diensten sa^m per wegk nog nauwelijks io, OOQ personen zich vinden laten; maar in geval van doop of trouw gaan toch ook de anderen naar datzelfde instJtuMt. gn !5oo ontstaat dan de vraag, in welke positie de Nederlandsche Gereformeerde kerk, en speciaal baar college van Opzieners, tot deze afgewekene schare staat.

En dan dient geantwoord: i". dat deze kerk al hare leden, die ze op 16 December 1886 bezat, heeft te handhaven ia de rechten, die ze in haar kring op dat oogenblik bezaten | zopdtjt wie tijdelijk afdooide, als een verdoolde, en niet als een heiden of tollenaar wordt beschouwd; 2". dat ze door vermaan en waarschuwing en drang der liefde, alles doen moet wat in haar vermogen is, om haar afgedoolde leden, van verdere afdoling terug te houden, en zoo mogelijk tot terugkeer te bewegen; maar 3". dat ze qeen institutaire rechtsmacht rneer bezit, om met de kerkelijke dicipline tegen de zoodanigen op te treden.

Dit volgt in de eerste plaats uit den aard der kerkelijke discipline zelve. Wij leggen niet als de Roomsche kerk boetedoening op. Alle kerkelijke dicipline bestaat in bestraffing met het woord, en voorts in afhouding van het Avondmaal en uitsluiting door den ban. Nu is ambtelijke bestraffing met den woorde onuitvoerbaar zoo de persoon, na geciteerd te zijn, niet verschijnt; en mist haar zedelijken grond, naardien ze noodzakelijk de hier niet aanwezige erkenning van het ambt door den te kastijden persoon onderstelt. En evenzoo is een onmogelijk, iemand uit te sluiten, die buiten staat, of iemand te weren van het Avondmaal, waar hij tot geen prijs komen wil.

Volgt ten tweede uit de ongeoorloofdheid van zulk een discipline in rechten. Maakt iemand, die lid van uw kerkelijk instituut is, zich b, v. aan echtbreuk schuldig, zoo is het plicht van den kerkeraad, hem te dagen, getuigen te hooren, de zaak te onderzoeken; en kan het plicht zijn, hem zelfs openlijk af te lezen. En dit alles kan, zoo hij lid van uw instituut is en wil zijn. Wil hij dit daarentegen niet, en gingt ge dan toch openlijk zulk eene beschuldiging tegen hem inbrengen, zoo zou hij u dagen voor den rechter, en de rechter zou u veroordeelen.

En volgt ten slotte uit den grondslag van de kerkelijk tucht. Deze was namelijk steeds de vrije onderwerping. In Israels kerk niet. Daar beslist de geboorte. Zoo ook bij Rome. En in het algemeen in de Staatskerk, en dusgenaamde volkskerk. Maar niet in een kerk van Christus, waar alleen grondslag is, „dat ge met het hart gelooft en met den mond belijdt". Vandaar dat op de gedoopten, die nog geen belijdenis deden, geen andere discipline kan toegepast, dan dat men ze buiten zijn instituut sluit, als de zoodanigen in wie de kerk zich bedrogen ziet.

En vraagt men nu ten slotte, of het ambt dan niet over «//^ gedoopten gaat, zoo moet hier onderscheiden. De kerk van Christus is over de geheele aarde verspreid. Dit maakt indeelingen noodzakelijk, die ten eerste plaatselijk zijn, zoodat een ambtsdrager te Petersburg geen de minste kerkelijke rechtsmacht bezit over een kind Gods in Londen. Maar deze indeeling gaat ten tweede naar de talen. Een ouderling der Fransche kerk in Amsterdam bezit niet de minste rechtsmacht over een lid der Engelsche kerk aldaar. Deze indeeling gaat ten derde naar de belijdenis. Te Rotterdam is een Luthersche en een Gereformeerde kerk, maar rechtsmacht bezitten deze kerken alleen binnen haar eigen kring. En zoo ook gaat deze indeeling ten leste naar de kerkeordening, of naar het instituut. Er bestaat hierin Amsterdam een Christelijke, een Oud, een Nederduitsch Gereformeerde kerk, alle met eigen instituten. En bijaldien nu de Christ. Geref. kerk een banvonnis sloeg over een lid der Ned. Geref. kerk zou ieder verbaasd opzien, en niemand zou deze rechtsmacht erkennen.

Alles komt hier dus aan op de vraag, of uw kerk al dan niet de eenige, de absolute, de volstrekt ware is. Indien ja, dan bestaat er geen instituut naast uw instituut; geen ambt naast uw ambt; dan is er geen indeeling denkbaar. Dan zijn er óf leden uwer kerk, óf sectarissen, óf heidenen en tollenaars. En zoo leert Rome het, omdat Rome niet onderscheiden kan noch wil tusschen de zichtbare en onzichtbare kerk. Houdt men daarentegen dit gronddogma der Hervorming vast, dan volgt hieruit, dat wel de onsichtbare_ kerk één is, maar de zichtbare gesplitst, gedeeld en onderscheiden. En dan spreekt het vanzelf, dat dit ook deeling, splitsing en onderscheiding teweegbrengt in het arbeidsveld, in den levenskring, en in de ambtelijke bevoegdheid. Zeer zeker moet dus vastgehouden aan den grondregel, dat alle gedoopten en alle belijders eigenlijk bij u hooren, en dat ze door elders te blijven verkeeren, iets minder hebben en veelszins zondigen. En zeef zeker brengt dat den plicht mee, om ''--^ rustelooze propaganda dê gedoopten erde belijders tot u te lokken. Maar dit is dan ook een propaganda, waartoe ge uit uw kring uitgaat, om anderen te winnen, en deze straks uit hm kring in «^K; kring over te brengen.

Doch hieruit volgt dan ook, dat ge, uit uw kring uittredende, elk recht mist, om bmten uw kring ambtelijke rechtsmacht uit te oefenen. Lokken is niet strafïen. Tot strafïen kan het eerst komen, als ge ze gewonnen hebt, en ze uw rechtsmacht weer erkennen.

Nu doen ze dit niet. Ze verwerpen uw ambt. En hun is dit tot zonde. Maar voor u is er geen andere weg, om die rechtsmacht te herwinnen, dan in de paden der dienende liefde.

Alle poging om gezag op te houden, waar het niet meer erkend wordt, werkt op kerkelijk terrein juist het omgekeerde van wat ge beoogt.

Het lokt niet en trekt niet; maar stoot af.

We durven hopen, dat de bezwaarden van Ds. Wyminga na de hiermede door ons gegeven toelichting bevredigd zullen zijn. Ook zij zullen thans niet meer het recht betwisten, om uit kerk in kerk over te gaan, bijaldien men oordeelt, dat die andere kerk zuiverder is. En evenzeer toegeven, dat het oordeel of zulk een kerk zuiverder is nooit kan. staan aan de kerk die men verlaat, maar moet verblijven aan den persoon die overgaat. Formeel geven ze dus het recht om uit te treden toe. En evenzoo zullen ze thans hebben ingezien, dat de kerkelijke rechtsmacht van de kerk een einde neemt, zoodra een lid aan zijn kerk den scheidsbrief zond.

Slechts één punt zij nog nader uiteengezet.

Men werpt tegen, en seer terecht, dat het de zenuw van de kerkelijke tucht ten deele doorsnijdt, zoo men iemands recht, zij het ook slechts formeel erkent, om zijn kerk te verlaten, overmits hij dan, zoodra de kerkeraad een procedure tegen hem aanvangt, doodleuk zijn lidmaatschap opzegt en er uitloopt om alzoo van alle rechtsvervolging ontslagen te zijn. En dit is ook zoo. Dit is feitelijk de toetoestand, en van alle bestaan naast elkander van zulke kerkelijke instituten het onvermijdelijk gevolg. Wat baat het nu echter, of men al zegt, dat dit stuitend en hinder

1) Deze term komt niet voor, maar staat op één lijn tnet Q'notafhitiM.. Ctnodöxia ent.

lijk aan is en dat het niet mag? Die er zoo toe staat, doet het toch. Hij loopt weg.

Stel nu, gij roept hem na: „Gij moogt niet wegloopen." Hij gaat toch door. Nu citeert ge hem. Hij komt niet. Gij gaat tot hem. Hij ontvangt u niet. Eilieve, waar blijft nu uw kerkelijke tucht. En zoo aiet ge dus zelf, dat al uw protest toch niets baat. Kerkrechtelijk kunt ge iemand nooit bereiken, die zich zelf aan uw kerkelijke rechtspraak onttrekt.

Vroeger bestond dit zoo ook in den Staat. Wie het land uitging was vrij, mits hij er niet weer inkwam. Sedert lang echter hebben de Staten van Europa onderling gesloten, wat men noemt uitleveringstractaten, niet voor alle rechtsvervolgingen, maar voor vervolgingen in zake van patente misdaad. En zoo nu ook ware het denkbaar, dat de kerken onderling zich verbonden, om personen, die, om de tucht te ontwijken, van kerk in kerk overgingen, niet aan te nemen. Doch ook dit zou nog niet baten, daar een boos mensch ook dan nog zeggen kon: »Goed, dan blijf ik buiten alle kerkgemeenschap staan."

Om dit echter recht te beoordeelen, stelle men zich niet op een verkeerd standpunt. De rechtspraak der Overheid moet ten doel hebben, om het geschonden recht te wreken, en daarom moet aan den schender van het recht de pas afgesneden, om de j wrake van het recht te ontloopen. Ware dus de kerkelijke tucht ook van dien aard, dan zou zeer zeker deze opgeworpen bedenking zwaar we jen. Maar dit is niet zoo. De kerkelijke tucht w; ; '^^/^/geen rechtsschending, en heeft zelfs niets met die wrake te maken. Ze is principieel van de crimineele rechtspraak onderscheiden. Kerkelijke rechtspraak heefc ten doel: de heiligheid der gemeente te beveiligen, in de eerste plaats van de gemeente in haar geheel, en in de tweede plaats van het enkele lid. Onze Catechismus noemt dit een waken, dat het Verbond Gods niet ontheiligd worde. In overeenstemming nu hiermede draagt alle kerkelijke tucht, zoodra ze doortast, het karakter van afwering, nooit van positief leed aandoen. Men wordt geweerd. Eerst van het Sacrament des Avondmaals. En dan ter laatste instantie door uitzetting uit de gemeente. Dit nu is onverstaanbaar en onbestaanbaar tenzij men onderstelt dat de overtreder op beide prijs stelt. Alleen als iemand aan uw Avondmaal komen wil, heeft het zin tot hem te zeggen: ^föj moogt niet." En alleen als iemand tot eiken prijs bij uw gemeente blijven wil, is het denkbaar, dat gij zegt: ., ., Gij moet er uit." Maar taalt iemand er niet naar, om aan uw Avondmaal te naderen, of loopt hij eigener beweging van u weg, zoodat hij verklaart, niets meer van de gemeente te willen weten, eilieve, wat zin zou het dan hebben, om tot hem te zeggen: „Gij moogt niet, of: Gij moet weg."

En wat hem persoonlijk betreft, zoo ligt het evenzeer in den aard der zaak, dat httambtelijk gewicht der vermaning ophoudt en wegvalt, zoodra iemand uw ambt niet meer erkent. Gij kunt hem dan vermanen gelijk elk ander dit kan, maar uw ambtelijk gewicht kunt ge niet meer, hem ten goede, in de schaal werpen.

De zaak moet daarom van een geheel andere zijde opgevat. De kerk moet zoo begeerlijk zijn, dat men niet van kaar weg wil. Dan erlangt de tucht vanzelf haar kracht. De kerk moet zoo zuiver in haar belijdenis, zoo krachtig in haar prediking, zoo machtig in haar Sacrament staan, dat ze de cou^clcflïicri bindt, Dan durft iemand niet weggaan. Ófga^! l»iï dan toch weg. dan gaat hij weg met de zonde in 2: j? hart, en moet gij straks de schaapskooi verlaten, om het verloren schaap weer op te zoeken, en naar de kudde terug te dragen. Nooit, nooit moet de dolende gevoelen, dat het u om heerschappij over hem te doen is. Dat werkt altoos ten kwade. Steeds moet ge het besef in hem kweeken, dat hij van Godswege gehouden is, bij u te blijven, en hem toonen, dat Gods genade hem in uw kerk het barmhartigst tegenkomt. De fout ligt dus niet daaraan, dat de tucht dwang moest kunnen uitoefer^p. OOk over dengene die u ontloopt; maar hieraan, dat de kerk niet genoeg in haar moederlijke liefde en beminlijkheid uitkomt. Verander dat, en men zal niet wegloopen; of, wie wegloopt, hoort ook niet bij u, en zuivert door zijn heengaan uw gemeente. Hij gaat in vrijwillige ballingschap.

Ook in de Bediening des Woords mogt daarom de zaak der kerk veelmeer leven. Ook op de catechisatie. De leden der kerk . moeten weten dat en waarom uw kerk de zuiverste en heerlijkste belijdenis en kerkinrichting heeft. Ze moeten weten, dat ze, hoezeer ook formeel vrij om heen te gaan, toch door zulk heengaan zJch bezondigen en zicL' vervreemden van de liefde Gods. Zoo werpt ge hun een angel in de conscientie. Dien angel nemen ze met zich. En aan dien angel zult ge ze eens terugtrekken.

En geldt het nu overgang van kerk in kerk, zonder dat er verschil van zuiverheid in belijdenis is, welnu, dan spreekt reeds Voetius het uit, dat zulk een overgang door de andere kerk nooit moet aangenomen, tenzij wel vaststa dat er geen zake van tucht in leer of wandel in het spel is. Zoo moest het ook nu tusschen de Ned. Geret. kerken en de Christ. Geref. kerk zijn. Daardoor zou men elkander over en weder sterken, en beiderzijds een woitel van veel kwaad in de gemeente uitroeien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Het formeele recht om een instituut

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1891

De Heraut | 4 Pagina's