GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wetenschappelijk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wetenschappelijk?

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 19 Mei 1893-

De hoogleeraar Reitsma, van Groningen, gaf dezer dagen het tweede deel van zijn Vaderlandsche Kerkgescniedenis in het licht.

Mag dit werk aanspraak maken op den naam van wetenschappelijken arbeid.'

Stellig niet.

Althans niet, indien de taak van den historieschrijver op wetenschappelijk gebied onder ons nog - jnet eeni^en ernst zal worden pgevat.

Dan toch is tie historieschrijver veelszins echter, en rust^ alzoo op hem de verpliching, om, zoads)-partijdige heftigheid, het oor en wederhoor toe te passen, te schiften wat met getuigen gestaafd werd van at slechts venaoeden der kwaadwilligheid as, om zoo, op degelijke gronden, te omen tot een welgewikt oordeel.

Dit echter is de metbode van dezen hoogeeraar Eiet.

Althans bij zijn verhaal van de kerkelijke ctie van 1886/7 bepaalt hij er zich toe, m ais fel partijman alle booze geruchten n kwaadwillige verzinsels van onze tegenartij bijeen te rapen, geen de min.ste otitie te nemen van de bewijsstukken die nzerzijds daartegen zijn aangevoerd, en onder een onderzoi^k, dien naam waard, zonder schifting, zonder wikken of wegen, botweg neer te flansen, wat hem het meest dienst deed, om zijn kerkelijke tegenstanders in een hatelijk daglicht te plaatsen.

Aan de collega's van Prof. Reitsma verblijve de beslissing, of zulk een houding een man van wetenschap voegt.

Wij onzerzijds denken er van verre niet aan, nogmaals deze praatjes en verzinsels te gaan weerleggen.

Opdat echter uit ons stilzwijgen niet worde afgeleid, dat we, zij het ook maar eenigszins, voor deze vervalsching der historie zouden zwichten, sta hier wel en deugdelijk ons protest.

Een protest, waaraan, als uitgaande van iemand, dien hijzelf onder de hoofdpersonen van deze actie rangschikt, niet wel een ernstige beteekenis kan ontzegd worden.

En wel een protest, dat inhoudt, te verklaren : dat de geheele voorstelling door Prof, Reitsma van de Doleantie gegeven, niet slechts kant noch wal raakt, maar in onverzoenlijken strijd is met de werkelijke toedracht der zaak gelijk ook hij die had kunnen en behoor en te weten.

Tweede Synodaal Rapport.

Reeds spoedig na het eerste rapport in zake de Opleiding, zag het tweede rapportin zake de Huishoudelijke bepalingen het licht.

Deputaten hiervoor waren, de heeren De Cock, Hessels en Feringa, en dat deze broederen hard gewerkt hebben, blijkt niet alleen uit de 61 bladzijden folio, die het rapport vult, maar meer nog uit de veelheid van stof, die er in gecondenseerd is.

Men weet wat aanleiding gaf, om deze Deputaten te benoemen.

Van 1834 af hadden de toenmalige „Afgescheidenen", later „Christelijke Gereformeerden" tal van kerkelijke vergaderingen en synoden gehouden, en op deze onderscheidene samenkomsten, naar aanleiding van ingekomen vragen of te behandelen tucht zaken, allerlei besluiten genomen, die de ééne meer de andere minder, de kerkelijke practijk onder hen nader geregeld hadden.

Anderzijds hadden de voorloopïge Synoden der Nederi. Gereformeerden, die sinds 1887 optraden in gelijken zin gehandeld, maar natuurlijk zonder altoos tot dezelfde slotsom te komen.

Feitelijk bestond er dus in meer dan één opzicht tweeërlei kerkelijke practijk, en nu men in ééa kerkverband saamleeft, mag zuik een toestand niet bestendigd.

Met het oog hierop nu committeerde de Generale Synode te Amsterdam deae drie broederen, teneinde de beiderzijds bestaande bepalingen en genom.en beslissingen te schiften, te ordenen, te confronteeren, en na onderzoek te adviseeren, welke bepalingen men thans als voor alle kerken geldig zou beschouwen.

Nu kan men zich denken wat arbeid dit was.

De berg van besluiten van alle deze Synoden, van i^t& kanten, bij elkaar zoeken, doorsnuffelen, onder hoofden brengen, in zekere volgorde zetten, resumeeren en confronteeren, om dan eerst met den critiseerenden arbeid een aanvang te kunnen maken.

En toch is deze arbeid door deze broederen niet alleen op keurige wijze ten einde gebracht, maar waren ze zelfs reeds een maand, eer de tijd om was, er mede gereed.

Nu, de Secretaris van deze Commissie aal dan ook zijn handen vol hebben gehad.

En vraagt men ons, hoe de inhoud van dit rapport er uitziet, dan mag al aanstonds dankbaar erkend, dat het „gebod op gebod en regel op regel" in deze Deputaten geen voorstanders vindt.

Ze houden van opruimen en stellen dan ook aan de Synode voor, op verreweg de meeste punten voorshands niets te bepalen, en te wachten tot incidenteel zulk een materie aan de orde zal komen.

De oude Gereformeerde en op de proef juist geblekene practijk.

Toch hebben deze Deputaten zeer terecht ingezien, dat niet alles blauwblauw kon gelaten.

Er zijn enkele onderwerpen; die ongetwijfeld ook regeling eischen, omdat er rechten van personen, rechten van het ambt, of telkens wederkeerende handelingen van afhankelijk zijn.

Vandaar dat ze dan ook tot de Synode komen met een reeks positieve voorstellen, waarvan het alleen jammer is, dat ze niet, in bijlage bij het rapport, afzonderlijk in volgorde zijn afgedrukt. Dit had het overzicht van wat Deputaten w^/willen, gemakkelijker gemaakt. En ook dit zou in staat hebben gesteld, om met één oogopslag te overzien, in hoever deze bepalingen elk voor zich en in samenhang beantwoorden aan de signatuur van het algemeen en nu reeds dringend noodzakelijke.

Thans echter staan deze positieve voorstellen over 50 pag. folio verspreid tusschen allerlei negatieve voorstellen verscholen, en dit zal voor wie niet aan vlug en overzichtig lezen gewend is, te veel het gevolg hebben, dat men elke bepaling uitsluitend op zich zelf weegt en waardeert.

Daaraan schrijven we het dan ook toe, dat er, tegen den aangenomen regel, toch bepalingen in voorkomen, die elk onverwijld noodzakelijk karakter missen, en dat er andere zijn, die niet met elkaar overeenkomen, of zelfs strijden.

Strijd met den eisch der Gereformeerde beginselen merkten we slechts een enkele maal op.

Over het algemeen achten we daarom dat deze Deputaten aanspraak hebben op den dank der kerken, voor hun schoonen arbeid; althans wanneer ze zich maar niet voorstellen, dat het mogelijk zal zijn, hun rapport nu reeds af te handelen.

Die behandeling kan toch niet alleen loepen over hun positieve, maar moet ook loopen over hun negatieve voorstellen.

En zoo opgevat behelst hun stel van voorstellen zoowat heel de kerkregeering in haar fijnere bewegingen.

Wil men nu niet het gevaar loopen, om oppervlakkig en daardoor op hoogst bedenkelijke wijze te werk te gaan, en zal men elk onderwerp toetsen aan Gods Woord, de Gereformeerde beginselen en de Gereformeerde traditie, dan zou de degelijke behandeling alleen van dit rapport stellig een drietal weken in beslag nemen; en zoo zich verschil van gevoelen mocht openbaren, nog veel meer.

We vermoeden daarom, dat al spoedig de noodzakelijkheid zal blijken, om het te splitsen in datgene wat groote haast, haast, en minder haast heeft, en dat men al tevreden zal mogen zijn, zoo de eerste klasse afkomt.

Gevaar zien we hier dan ook minder in, daar immers de kerken niet verplicht zijn slechts eenmaal in de drie jaar te vergaderen, maar vrijheid hebben om dezen termijn te verkorten.

Die termijn is een minimum, geen maximum.

Doch al mogen Deputaten zich dan ook niet vleien, dat al hun voorstellen reeds aanstonds in behandeling komen, in elk geval leverden ze een meesterlijken arbeid, en nog lang zal dit rapport het register blijven voor wie iets over onze nadere kerkelijke regeling wil naslaan.

Iets wat bevorderd zou worden, zoo Deputaten er in konden treden, om van de Acta Synodi, die zij ter sprake ^brengen, een register achter het rapport te plaatsen, niet enkel voor de hoofdstukken, maar ook voor de enkele paragrafen.

Zelfs ware parapheering bij de §§ in het stuk zelf alleszins wenschelijk geweest.

Dat we dit rapport «? V^ afdrukken, zullen Deputaten ons wel ten goede houden.

We wilden wel.

Maar .... 60 bladzijden folio is ons te machtig.

Kerkelijke adresbeweging.

Door den hoogleeraar Lindeboom is in de Roeper aangeraden, om een kerkelijke adresbeweging op touw te zetten.

Zelfs ontwierp hij een Concept-adres, en wel van den navolgenden inhoud:

I. De Generale Synode spreke hare afkeuring uit over het veelvuldig gebruik ook door „meerdere Vergaderingen" — blijkens Het Kerkblad — van namen, termen en zegswijzen, die slechts van ééne der beide groepen van ide Vercenigde Kerken (de N. G., doleerende) afkomstig zijn en bij hare „methode van reformatie" behooren. Daardoor worden inzonderheid Kerken der andere groep pijnlijk aangedaan, omdat daardoor de geschiedenis, het werk en de gewoonten van de Geref. Kerken, die God door de Scheiding en Uitleiding van 1834 vv. weder heeft geopenbaard en geformeerd, gevaar loopen, te worden ter zijde geschoven, en daarentegen de woorden en gedachten der Doleantie de heerschende zullen worden. Dat niet alleen, 't Is ook lijnrecht in strijd met de voorwaarden der vereeniging; waarbij ook dit is overeengekomen:

Zelee vaststaande in de overtuiging dat de Scheiding van 1834 en vervolgens, een werk Gods was, zoowel recht-als plichtmatig naar Zijn Woord en de Gereformeerde Belijdenis; de Doleantie met haar Kerk-en Bechtsbeschouwingen voor rekening latende van de Ned. Geref. Kerken; '"

Zie het Besluit der Christ. Geref. Synode te Leeuwarden, bl. 102 der Handelingen; welk beding door de Ned. Geref. Synode te 'sHage — bl. 81 der Acta — uitdrukkelijk is aanvaard:

»dat zij. . . . ook harerzijds bereid is, zich op het standpunt te plaatsen, dat beide groepen, zonder elkander hierin te oordeelen, haar eigene practijk en de daarmede samenhangende Kerkrechtelijke beschouwing voor eigenrekeningnemenP

In de kerkelijke samenleving mogen dus deze, buiten de vereeniging gehoudeneKerk-en Rechtsbeschouwingen niet worden toegelaten, veel minder nog den toon aangeven.

De Synode benoeme daarom Deputaten, uit broeders van A en van B, die de kerkelijke taal in overeenstemming trachten te brengen met de voorwaarden der vereeniging, volgens Gods Woord, de Geref, Belijdenisschriften en de Dordtsche Kerkenordening van 1618/19. Deputaten maken zoo min mogelijk gebruik van UITHEEMSCHE 71amen enz.; allerminst van zulke, welke vóór dezen in beide of in éen van beide groepen niet in gebruik zijn geweest.

II. De Synode verklare de »Concept-Regeling voor de opleiding van Dienaren des Woords in de Geref. Kerken" niet ontvankelijk; wijl zij:

A. niet beantwoord aan de opdracht der Deputaten: »inzake de opleiding en het kerkelijk onderzoek van Dienaren des Woords eene regeling te ontwerpen." Bij die opdracht is geen sprake van een »inverbandzetten van de Theol. School met de Vrije Universiteit", maar alleen van eene nieuwe regeling dersbepalingen en usantiën, " betreffende de opleiding en de examina. Voor »de oefening van het verband met de Theol. Pac. der Vrije Universiteit", dat nog slechts voorlooping geregeld en ten allen, tijde opzegbaar is, zijn afzonderlijke Deputaten benoemd. Acta Gen. Syn. art. 15. Van een verband dier Theol Fac. met de Kerken, niet van een verband tusschen haar en de Theol. School is in deze opdrachten sprake. Hand. C. G. Synode, Amsterdam, bl. 60; Acta N. G. Synode Amsterdam, bl. 139.

B. wat meer zegt, en alles afdoet, ganschclijk strijdig is met het belang der Vereeniging: «handhaving van eene i> eigene inrichting voor de opleiding harer leeraren, althans wat de godgeleerde vorming betreft." Hand. C. G. Synode Leeuwarden, bl". 104; Acta N. G. Synode 's Hage, bl. 93,

Uit al het vroeger en later daarover verhandelde en beslotene is het middagklaar, dat onder »EIGENE INRICHTING" een School is te verstaan, die geheel en al van de Kerken uitgaat, door haar verzorgd en bestuurd wordt, waarover niemand anders eenige zeggenschap heeft, en die op zich zelve geheel voldoende is, althans voor de godgeleerde vorming. In deze Concept-Regeling wordt het verworpen desbetreffende artikel (14) van de begraven Concept-Acte in 't wezen der zaak weder opgehaald en aangeprezen. De Theol. School wordt ar aanstonds uiteengerukt. Hare Theol. opleiding wordt vastgekoppeld aan bovengenoemde

Theol. Fac. Zij wordt dus metterdaad veranderd in een onderdeel van eene School eener Vereeniging, die als zoodanig zelfstandig is en blijft en buiten de Geref. Kerken staat. En alzoo wordt de »EIGENE inrichting" der Kerken metterdaad afgeschaft en prijsgegeven. Dit kan niet anders dan smart en onrust verwekken in de Kerken A, en zal ook aan vele Kerken B ongewenscht en onrechtvaardig voorkomen.

En dit is nog slechts eene »voorloopige regeling"; zie de Concept-Regeling, bl. i, beneden. Deputaten stellen een mogelijke latere «toetsing", waarvan dus ook afschaffing het gevolg kan zijn, van het bedoelde besluit der

Leeuwarder Synode in uitzicht! Voorts doe de Synode al het mogelijke om het geschokte vertrouwen te herstellen, en om dit be-, ding en daarin de volle vrijheid der Kerken in zake de opleiding harer herders en leeraars, in veiligheid te stellen. Opdat de vereeniging moge bevestigd worden, en de Geref. Kerken mogen bloeien in waarheid en liefde; om Christus onzes lieven Zaligmakers wille, in de gemeenschap des Heiligen Geestes, tot verheerlijking van God. Met de bede, dat de Heere u leide en sterke bij al uw gewichtvol werk voor Zijne Gemeente,

Eerwaarde Broeders,

Over den inhoud van dit adres laten we ons voorshands niet uit; maar formeel rijzen bij ons twee bezwaren.

De eerste draagt een eenigszins persoonlijk karakter.

Ook de heer Lindeboom is geroepen, om als Docent der Theol. School de Synode in de qualiteit van adviseerend lid bij te wonen.

Nu is een Synode een vergadering, A. w. z. niet een commissie van steoiopneming, waarin men uitsluitend saamkomt, om te constateeren, hoe de kerkeraden gestemd hebben, maar een vergadering waarin men bijeenkomt, om te hooren en te wederhooren, om voor het aangezichte Gods te overleggen, te wikken en te wegen, en eerst daarna zijn oordeel te vormen, althans tot definitieve beslissing te brengen.

Wie nu op de Synode komt, na zich reeds vooraf ia zoo definitieven zin te hebben uitgelaten, verklaart hiermede óf, dat hij niet aan discussie hecht, en met een vooraf reeds genomen besluit opkomt, óf wel bij loopt gevaar zijn eens zoo beslist en kras uitgesproken oordeel te moeten wijzigen.

Dit laatste nu doet men niet licht.

Zoo bindt men zich dus. Men is onvrij. En dit drukt de beraadslagingen.

Maar van ernstiger aard is onze tweede bedenking.

Een Synode is geen bestuurscollege, geen kerkelijke overheid, maar een vergadering der kerken.

De kerken kunnen dus uiteraard niet bij de kerken petitionneeren, maar treden in de Synode als het subject, d. i. als de beslissende en handelende personen op.

Die kerken zijn daartoe in organisch verband met elkaar gezet, en hebben in de classes en de particuliere synoden haar normale organen.

Een adresbeweging daarentegen gaat dit organisch verband voorbij, ignoreert het, en miskent het, om er de mechanische actie van enkele kerkeraden of ook van enkele personen voor in de plaats te stellen.

Men heeft dan ook in onze betere tijden aan zulk een petitionnement nooit gedacht.

Er is geen spraak van geweest.

En opgekomen is dit bedrijf eerst ond t Collegiale régime van het Hervormd

Dajir had men een Synode als Overheid, bekleed „met de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht", en dajir was een petitionnement dus op zijn plaats.

Maar niet onder ons.

Niet op Gereformeerd kerkelijk erf.

Niet op Gereformeerd kerkelijk erf. En ook al kon het hier nog toegelaten, waar een persoonlijk belang in het spel was, stellig is het niet toe te laten, waar het geldt een algemeen belang, waarover kerkelijke Deputaten adviseerden, waarover kerkeraden, dassen en particuliere synoden gehoord worden, en waarover de meening der kerken dus op organische wijze vanzelf ter Synode komt.

Nu begrijpen we wel, dat Prof. Lindeboom gedreven wordt door vrees voor doorwerking van de sectarische beweging van Ds. Wisse c. s.

Maar vrees was altoos een slechte raadgeefster.

Zoo ooit, dan bleek dit hier.

Duo cum faciunt idem.

Er is een Latijnsch spreekwoord dat zegt: Duo cum faciunt idem, non est idem, wat beduidt: „Als twee hetzelfde doen, is het daarom nog niet hetzelfde."

Dit spreekwoord schoot ons te binnen, toen we lazen wat Ds. Gispen in de Bazuin van de vorige week ook aan ons adres schreef.

Hij besprak het Rapport over de Opleiding, en nam daarbij de o. i. juiste positie in, dat men voor zulk een rapport, wat den inhoud betreft, niet te zeer op de beslissing der kerken moet vooruïtloopen.

Dit is steeds ongeraden; maar vooral ongeraden voor hen, die allicht geroepen zullen worden, om aan de beraadslagingen der Synode deel te nemen. Iets wat natuurlijk wel alleen zekerlijk van de hoogleeraren geldt, maar toch cok met genoegzame zekerheid van een man als Ds. Gispen mag vermoed, die alle gevaar loopt van weer met den praesidialen lasj begiftigd te worden.

In zoover staan we dan ook geheel aan zijn zijde, als hij zegt:

De Concept-regeling voor de opleiding van Dienaren des Woords in de Gereformeerde kerken is met groote belangstelling ontvangen, en veroorzaakt weder nieuwe onrust. En als gij bedenkt, dat de Theologische School het troetelkind is van de kerken uit de Scheiding van '34 geboren, zal het u niet vreemd voorkomen, als er een krachtige oppositie openbaar wordt, tegen de voorgestelde Regeling. De vraag van de noodzakelijkheid, de wenschelijkheid, de mogelijkheid \an zulk een regeling zal nu door de kerkelijke vergaderingen, ten laatste door de generale Synode beantwoord moeten worden. Daarom zou ik wenschen, dat men zulke gewichtige kerkelijke belangen, waarover ingrijpend verschil van gevoelen bestaat, binnenshuis behandelde en geen gerucht maakte op straat. Doch ik besef, in klimmende mate, dat ik ouderwetsch begin te worden. Tot hiertoe meende ik, dat de Deputaten Synodi aan de Synode verantwoording schuldig zijn en aan niemand anders.

Ik voor mij zal mijn oordeel over de Concept-regeling dan ooic bewaren, totdat deze zaak aan de orde gesteld wordt in de kerkelijke vergaderingen, waarin ik zitting heb.

Toch kon hij het hier niet bij laten, en jeukten hem de vingers, gelijk dat bij een man van vernuft begrijpelijk is, om de Heraut nog even op de vingers te tikken.

Wat toch was het geval ?

Eenige maanden geleden had ook de Heraut zich zekere critiek veroorloofd over hetgeen door Deputaten voor de Zending in zake de missie van Dr. Scheurer was geschied.

En met terugslag hierop nu schrijft Ds. Gispen, heel aardig:

Maar gij weet, h©e sommige Kerkbodes, en ook zelfs de Heraut, begonnen zijn op de handelingen van Deputaten Synodi voor de Zending onder de Heidenen en Mahomedanen een scherpe critiek te oefenen en hun doen publiekelijk te veroordeelen en de gemeenten op te wekken, haar geldelijken steun te onthouden. Zoo worden de kerkeraden enz., onwillekeurig gebracht onder de macht van een zekere openbare, kerkelijke meening; zoo wordt het kerkelijke leven verwereldlijkt, zoo wordt »de pers" een macht, die in de kerk des Heeren gaat meetellen evenals in de politiek.

Ik wil den Deputaten Synodi voor deze aangelegenheid niet eens de vraag voorleggen: is het verstandig, is het menschkundig gehandeld, reeds nu met zulk een ingrijpend voorstel tot de kerken te komen? maar hen eenvoudig wijzen op het troostvolle voorbeeld van hunne collega's de Deputaten voor de Zending, opdat de oppositie, die tegen hun voorstel gevoerd wordt, hun niet als iets vreemds toeschijne.

Natuurlijk, men vermaakt zich als men zoo iets leest.

Een zet, die raak schijnt.

Toch zij het ons geoorloofd op dezen aet een kleine aanmerking te maken.

En dan doen we slechts deze vraag:

Stonden de gevallen gelijk ?

Was er bij de Deputaten der Zending alleen maar sprake, gelijk hier, van een rapport, dat zij aan de Synode zouden aanbieden, of wel, heel anders, van een fait accompli waarvoor ze deze Synode plaatsen zouden.'

En dan weet cok Ds. Gispen evengoed als wij dat het toen een fait accompli gold.

Hij weet zeer goed, dat de Deputaten voor de Zending handelden, en handelden in een zaak waarop geen verhaal meer kon zijn; terwijl de Deputaten voor de Opleiding niets deden dan adviseeren.

En geeft Ds. Gispen toe, dat dit verchil metterdaad bestond, dan vervalt ook zijn vergelijking.

Want natuurlijk tegen een rapport dat eerst later in behandeling zal komen, kan men zijn critiek uitbrengen op de Synode.

Maar tegen een handeling, die terstond doorgaat, moet men spreken, eer ze voldongen wordt.

Alle later spreken ware napleiten.

Napleiten zonder effect, althans in zijn toepassing op dat bepaalde geval.

Gereformeerde Jongelingsvereenigingen.

De jaardag van den Bond der Gereformeerde Jongelingsvereenigingen is ditmaal in de hoofdstad, niet zonder voorspoedig verloop, gevierd.

En al weten we nu, dat over al zulk soort vereenigingen onder ons niet eender gedacht wordt, zoo verheugt het ons toch in een tijd van wereldzin en jagen naar ijdelheid als we thans doorleven, zoovele jonge mannen zich te zien vereeaigen, niet met een wereldsch, maar met een geestelijk doel.

Geestelijk niet in den engen zin van stichtelijk, maar geestelijk in den zin van het ideale, zich uitende in de zucht en in het verlangen, om zich als jonge mannen door onderzoek, lectuur en saamspreking ook zoo thuis te maken op het gebied van de meer algemeen ideale volksbelangen, dat ze straks als mannen, met overtuiging en zekere kennis van zaken, als Gereformeerde belijders jn kerk, maatschappij en staat kunnen optreden.

Natuurlijk moet hierbij de klip ontzeild, dat men de paarden niet achter den wagen spanne, door zich aan te stellen, als wilde men nu reeds handelend en beslissend optreden.

Op de jongelingsvereeniging is men nog in zijn leerjaren, en het doel is juist tot de noodige ontwikkeling voor latere handeling te geraken.

En al is nu dat gevaar niet altoos te vermijden, omdat elke vereenigingen elke vergadering ook haar formeele eischen heeft, toch mag gezegd, dat het oog van het Bestuur voor dat gevaar niet gesloten is.

En mits men dit steeds helderder inzie, en alzoo zich steeds beter van zijn eigenaardige positie, en het doel waarvoor men arbeidt, bewust worde, en blijve, kan metterdaad van dezen Bond een heerlijke zegen voor onze maatschappelijke en nationale ontwikkeling uitgaan.

De vrome Nederlander neigt er al te spoedig toe, om te uitsluitend theoloog te willen wezen.

Daardoor verspeelt hij zijn macht op de markt van het nationale leven.

En mag nu de vrucht van dezen Bond zijn, dat hij den blik ruimer, de levensopvatting breeder maakt, lectuur aanmoedigt, begrippen verheldert en geestdrift doet opvlammen, dan zal het ons een oorzaak van dank zijn, dat God ons jonge mannen schonk, die in zijn kracht, zich tot zoo schoone taak hebben aangegord.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Wetenschappelijk?

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1893

De Heraut | 4 Pagina's