De kerk van christus en de armen of ongelukkigen.
X.
In Jezus' kerk mag geen onderscheid zijn tusschen mensch en mensch. De Christen moet zich gebonden gevoelen aan allen, die den naam van Christen dragen; voor hem mogen geen nationale slagboomen zijn; buiten de grenzen des vaderlands mag men geen vijanden meer zien, die men moet haten en bestrijden, maar broeders, wien men de hand moet toesteken, wanneer zij daaraan behoefte hebben. „De liefde, " zegt Chrysostomus, „vereenigt de Christenen onderling; zij vraagt niet van waar iemand komt; tot allen zonder onderscheid strekt zij zich uit." Daaruit is de gastvrijheid geboren, die beoefend wordt in naam der broederlijke liefde en den geloovigen en kerken door de kerkvaders zoo vaak is aanbevolen.
De oude heidenen hebben de gastvrijheid gekend en ruimschoots beoefend; den aanzienlijken gast werd de deur der woning zoo wijd mogelijk geopend, om zich op hem te beroemen of met hem te pronken. Den arme, waarvan men niets hoopte, wees men af. Het huis des Christens, daarentegen, moest niet alleen openstaan voor mannen van aanzien, maar vooral voor arme en geringe vreemdelingen; de eersten, zegt Lactantius, hebben niets noodig, de anderen alles. Als de geloovigen deze taak van hunne schouders wilden werpen, zeggende, dat men zich daardoor blootstelde aan het herbergen van onwaardigen of ook dat dit de taak der kerk was, werd hun voor oogen gesteld, dat het beter was eenen slechten gast te dragen dan eenen goeden buiten de deur te sluiten en dat de kerken niet alles konden doen; dat in alle geval de plicht der individueele barmhartigheid daarom niet moest worden verzuimd. Deze gastvrijheid der Christelijke gemeenten is een heerlijk getuigenis voor de geestelijke gemeenschap van geloof en liefde onder de burgers van het rijk Gods; zij is een bewijs voor die ware eenstemmigheid, welke in de liefde gegrond is en bestaat tusschen de leden der Christelijke gemeenschap. De kerken besteedden een deel van hun fonds voor liefdegaven en collecten ten bate van arme vreemdelingen; wij hebben reeds gesproken van de hulp, die zij zonden aan vergelegen gemeenten, welke in ellende verkeerden. Zij waren niet minder barmhartig voor reizigers, die geen bestaansmiddelen hadden. Clemens Romanus. prees de kerk van Corinthe om hare gastvrijheid jegens vreemdelingen. De Presbyters en vooral de bisschoppen werden vermaand in gastvrijheid uit te munten; zooals Augustinus en zoovele anderen deden, wier tafel alleen daarom eenvoudig was, om er dagelijks een grooter aantal armen aan te kunnen ontvangen. Hunne huizen moesten zij beschouwen als herbergen, voor alle arme reizigers. „Een lidmaat der kerk, " zegt Hyronymus, „vervult zijn plicht als hij zooveel gasten ontvangt als hij kan, maar een bisschop is geen mensch, als hij ze niet allen ontvangt.”
De kloosters waren eveneens toevluchtsoorden voor de reizigers, die er werden ontvangen en dikwijls behandeld met eene vrijgevigheid, die de monniken zich zelven ontzegden; de strengheid van den regel werd verzacht voor degenen, die de gastvrijheid der broederen kwamen inroepen. In de meeste kloosters was een herberg voor de vreemdelingen, waarover een der monniken het opzicht had. Een der beroemdste asylen was die van den berg Nitria in Egypte, te midden eener woeste streek; de vreemdeling kon er 2 a 3 jaar achtereen toeven; de eerste acht dagen liet men hem zijn vrijheid, maar wanneer hij langer wilde blijven, moest hij, volgens een wijzen regel, met de monniken het werk in huis en op het veld deelen. Dergelijke gasthuizen richtte men achtereenvolgens op bij kerken van groote steden; waren zij in de eerste plaats bestemd voor arme zieken der gemeente, zij stonden ook open voor arme reizigers.
Natuurlijk waren er dadelijk menschen, die misbruik maakten van de gastvrijheid der geloovigen en kerken. Om dit misbruik te keeren, waarvan de armen ten plotte de slachtoffers zouden geworden zijn, gaven de bisschoppen aan de reizigers attesten meê, waarin ze aanbevolen werden aan de geloovigen. Dat goede gebruik bleef lang bestaan in de kerk; het werd een voorwerp van bewondering voor de heidenen; zij beproefden het na te doen in den tijd, toen zij, om het heidendom te herstellen, eenige maatregelen, die de barmhartigheid den Christenen had ingegeven, en die in werkelijkheid alleen onder hen mogelijk waren, overnamen.
Daar voor den Christen geen vijand meer bestaat, hij het leven van zijnen medemensch moet eerbiedigen en geen kwaad met kwaad mag vergelden, hebben de kerkvaders den oorlog moeten veroordeelen. Zij, die leefden te midden van oorlogen en opstanden, trachtten de Christenen verre te houden van de loopbaan eens krijgsmans. Zij noemden den oorlog een onrecht, eene schending van de wet Gods, die verbiedt bloed te vergieten en beveelt den naaste lief te hebben. Tertullianus leert de Christenen, dat de lauweren der zegepraal zijn de lijken, en de zoete geuren der overwinning de tranen der echtgenooten en moeders. Men heeft den kerkvaders verweten, dat zij den Christenen geraden hebben hunne vaandels te vérlaten en te deserteeren. Doch dat is in strijd met de waarheid. Tertullianus bepaalt er zich toe de Christensoldaten te raden gedurende hunnen diensttijd niets te doen dat strijdig is met de wet Gods; dat zij liever moesten sterven, dan toe te stemmen in handelingen, welke door hunne belijdenis veroordeeld werden. Toch is 't waar, " dat vele Christenen geweigerd hebben de wapens te dragen, de achteruitzetting en den dood verkiezende boven een loopbaan, die hun conscientie veroordeelde. De geschiedenis der martelaren geeft hiervan menig voorbeeld. Doch onder den invloed der omstandigheden kwam er wijziging in dezen gemoedstoestand. Velen beschouwden den krijgsdienst als een plicht jegens den Staat, waaraan men zich niet mocht onttrekken, mits hun geloof vrij bleef. Reeds ten tijde van Tertullianus stonden er vele Christenen in de gelederen der Romeinen. Onder keizer Diocletianus waren er zooveel Christen-officieren, dat deze vorst hun de keuze gaf tusschen het heidendom en de degradatie. Desniettemin bleef de kerk van Christus den oorlog als in strijd met den geest des Evangelies veroordeelen. En op het krijgsveld bleef der Christenen roeping, de barmhartigheid te beoefenen jegens ongelukkigen, beroofden en gewonden.
DE GAAY FORTMAN,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1900
De Heraut | 4 Pagina's