GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DEN STRIK ONTKOMEN.

I.

DE ZANGER.

Uw Herder zal nietslaepen. MARNIX.

De maand Oktober van het jiar 1558 was aangebroken, de voorbode van wind en storm, in een van nog vreeselijker stormen vervulden tijd. Heerschte er overal in Europa gisting en beroering, niet het minst deed zich de schok, ontstaan uit het samentreffen van wat kwamen wat verging, bespeuren in het bij vergelijking nog altijd vrije Engeland, 't Was het laatste jaar der regeering van Maria „de bloeddorstige", die zooals zeker geschiedschrijver zegt, in het graf dalen zou „van allen gehaat ec veracht". Wat baatte het de ongelukkige koningin een echtgenoot te hebben als Philips van CastiUë, die zestigduizend kronen, de Nederlanden, Bourgondië, Milaan en Napels als bruidschat met zich bracht, met al de pracht en heerlijkheid waarvan zij, de dochter van Cathatina van Arragon, bij de aanvaarding van 't bewind had gedroomd? Daar rustte op haar regeering een vloek, de vloek van Hem, in wiens oog de dood zijner gunstgenooten kostelijk is. Hij was het, die zijn hand verhief tegen een vorstin, wier toenaam genoeg bewijst hoe zij handelde tegenover onderdanen, wier eenige misdaad het was, Christus boven den paus en Gods Woord boven de dwaling te verkiezen.

En voor dezen was het toen een tijd van benauwdheid en vrees; zij vulden bij honderden de enge, donkere gevangenissen, die ze vaak slechts verlieten om te gaan naar het schavot, gekleurd zelfs met het bloed van een koningin, lady Jane Gray.

Op een killen, neveligen herfstavond van bovengenoemd jaar wandelde een man met stevigen tred den grooten weg op, die naar de oude bisschopsstad Ducham, en verder noordwaarts over New-Castle naar Schotland voert. Hij was iemand van middelbaren leeftijd en een forsche gestalte, die echter bijna geheel verborgen werd door een langen, donkerkleutigen mantel, welk kleedingstuk bij het vochtige weder zeker geen weelde kon genoemd worden. Het stof dat zijn gewaad bedekte deed vermoeden, dat hij een lange voetreis gemaakt had, waarvan een dikke, van onderen met ijzer beslagen wandelstok mede 't bewijs leverde. Hij scheen óf met den weg zeer goed bekend, - óf in diepe gedachten verzonken te zijn; althans hij wandelde met gebogen hoofd en neergeslagen blik voort, als iemand die, van 't doel zijner reis gewis, zich om den weg niet bekommert. Slechts enkele malen liet hij den blik, zoover de nevel zulks toeliet, over den omtrek weiden, en stapte dan weder even vlug voort.

Het begon reeds donker te worden toen de reiziger, op een hooger gelegen gedeelte van den weg gekomen, stilhield. Hij wierp een snellen blik voor zich uir, en toen, als om krachten te verzamelen voor het eindweegs dat hem nog restte, wierp hij zijn staf in 't gras, en zette zich neder. Met den rug tegen een boom leunend, haalde bij een oud versleten boek uit den zak, en met moeite nog de woorden lezende, zong hij zachtkens:

The Lord shall be my dwelling-place And my Comforter be. TfaoDgh dark my path. He giveth me light, And all my joy is He.

If Thou beest nigh I shall not fear, Begirt with Death and Hell. For all my foes Thou doest destroy: Thy glory I shall tell 1).

De laatste tonen van het lied waren over de vlakte weggestorven, en de reiziger maakte zich gereed verder te gaan, toen hij bemerkte dat men hem beluisterd had. Op weinige schreden afstands stond een onbekende, die blijkbaar gewacht had tot het gezang uit was, om voorwaarts te treden.

„Goeden avond, heerschap, " sprak deze, met een stem die een jeugdigen leeftijd verried, terwijl bij eenigszins verwonderd de weigebouwde en indrukwekkende gestalte des zangers beschouwde.

„Goeden avond, vriend!" antwoordde de vreemdeling minzaam, „gij hebt naar mijn gezang geluisterd? ”

„Vergeef mij, ik vond de woorden die ik verstaan kon, zoo heerlijk schoon.

„Zoo gij ze waar vindt, cal het nog beter zijn; maar ik bespeur u een genoegen ts hebben gedaan, wilt gij er mij ook eendoen? ”

„Zeker.”

„Hoe ver ligt Caldon-house nog van hier? ”

„Caldon-house! moet ge daar zijn ? daar woon k zelf van mijn vroegste jeugd ai.”

„Wat, ” hernam de vreemde verwonderd, „zijt gij dan Ricbard Hainsley? ”

„Ik ben zijn zoon; maar zeg me eens, heerschap, wat gaat ge bij ons doen? "

De reiziger zag den jonkman een oogenblik scherp aan, als wilde hij onderzoeken, of hij hem vertrouwen kon; toen antwoordde hij bedaard:

„Gij hebt ongetwijfeld vroeger, of thans, van Lawrence Rather gehoord, die om de belijdenis der waarheid, die in Christus is, onder koning Hendrik het land ontvluchten moest, en eerst in de laatste jaren van koning Eduard terugkeerde. Sedert koningin Maria regeert is de vervolging tegen hem opnieuw begonnen, want hij wilde zijne broederen niet verlaten, maar hen sterken in den strijd, door de prediking des Evangelies. Hij heeft de spelonken ter woning en het gras des velds ten leger gehad, zijn leven is een handbreed, maar door Gods genade staat hij tot op dezen dag.”

„Komt ge ons van hem een boodschap brengen? " vroeg de jonkman verbaasd.

„Ik ben Lawrence Ruther, " was het ernstige antwoord.

Er ontstond een oogenblik stilzwijgen. Ruther brak het af met de vraag: „Zoudt ge mij thans willen zeggen, hoe ver uw woning van hier ligt, ik heb baast. De reden van mijn komst zal u later duidelijk worden.”

„Vergeef mij, ik dacht er niet meer aan. Wel had ik veel van u bij gerucht vernomen, maar allerminst verwacht u straks onder ons dak te zien. Het spijt mij, dat ik u niet kan vergezellen, want zooals gij bespeurd zult hebben, moet ik even den anderen kant op. Gij

1) De Heer zal mij tot toevlucht zijn, Hij zal mij zijn tot troost; Mijn pad zij donker. Hij geeft licht, En al mijn vreugd is Hij.

Zijt Gij nabij, dan vrees ik niet, Van dood en hel omringd; Want Gij drijft eiken vijand weg, In U is al mijn roem.

hebt nog een goed half uur dezen wtg te gata, dan zijt gij er; maar zie wel toe, want het huis ligt links van den weg at, bijna geheel tasschen zware hoornen, en 't is al vrij donker. En nu, vaarwel heerschap, tot straks, dan spreken we elkander nader.”

„God zij met ui” sprak de prediker, en sloeg den weg in naar de woning van Richard Hainsley.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1911

De Heraut | 4 Pagina's