GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXII.

Zeggende: aat af, wat hebben wij met tt te doen, gij Jezus Nazaréner? Zijt gij gekomen, om ons te verderven ? Ik ken n, wie ^ij zijt, namelijk de Heilige Gods. Markus i : 24.

Niet alleen echter Ia het stuk der Bezetenen, maar schier op elk punt van mystieke gemeenschap met de onzienlijke wereld, breekt de nieuwe zielkundige voorstelling het rationalistisch verzet tegen de Schrift. Niet, men versta ons wel, alsof de Heilige Schrift door het Spiritisme moest gerechtvaardigd worden. De Schrift zal over het Spiritisme oordeelen, en niet het Spiritisme over de Schrift. Doch dit neemt niet weg, dat de nauwkeuriger studie van de zielsverschijnselen, waartoe deze nieuwe beweging geleid heeft, vanzelf teweeg brengt, dat we ons in de voorstellingen, waarvan de Schrift uitgaat, beter thuis gevoelen. Bevestigt het zich, dat ook nu nog soms een andere geest in 'smenschen wezen indringt, en zich van ons bewustztjnsleven en van onze dntuigen als orgaan bedient, dan verstaan we niet alleen de Bezetenen als een op zichzelf staand verschgnsel, maar valt er tevens klaarder licht op de ingeving der Schrift; op de inwerking van satan op onzen geest; op het zeggen van Jezus, dat hij woning bij ons zal maken; en op de apostolische uitspraak, dat de Heilige Geest ons hart tot zijn tempel kan kiezen. Vele jaren stond 't zoo, dat we in ons gewone leven in geen enkel opzicht met deze abnormale verschijnselen rekenden, en het ons niet anders konden voorstellen, dan dat ons gewone, nuchtere, alledaagsche leven hét alleen mogelgke was. En naast die nuchtere opvatting van het gewone dagelijksche leven, stond dan hetgeen de Schrift ons voorhoudt, als iets vreemds, als iets afw^kends, als iets abnormaals, waarvan we ons eigenlijkniet wel een begrip konden vormen. We hadden nu eenmaal geleerd, in de Bezetenen een soort van krankzinnigen te zien, en bij geestelgke werkingen dachten we meer aan invloeden, die uit onze omgeving en uit de maatschappij op ons werkten, dan aan rechtstreeksche indringing van een anderen geest in ons wezen. De schuld lag daaraan, dat er op ons eigen leven zoo weinig door ons gelet werd. Men sprak van een ziel, maar gaf er zich geen rekenschap van, wat onder de ziel te verstaan zij. Van de ziel onderscheidde men den geest, maar waarin ziel en geest verschilden, leerde men kwansuis uit boeken, maar niet uit de bevinding van zijn eigen wezen. Dat bgna een derde van ons leven in onbewustheid wordt doorgebracht, wist ieder; maar op de vraag wat de slaap eigenlijk is, waaruit de werking van den slaap op het leven is te verklaren, en wat in dien slaap de droom beduidde, bleef het antwoord niet alleen uit, doch men dacht er zelfs niet over na. Men sliep, men droomde al de jaren zijns levens, maar zonder zich ook opeenigszins ernstige wijze rekenschap te geven van wat slaap en droom was. Soms sprak men er in een gezelschap gissenderw^sover, maar voorwerp van eenige studie werd het niet. De mannen van het vak haalden wel de verschijnselen op, die zich b^ den slaap voordoen, en wisten u te zeggen, dat het hart in den slaap iets trager werkt, dat het bloed uit het hoofd afdaalt, dat de stofwisseling minder warmte uitstraalt, en zooveel meer doch het feit zelf van de krachtvernieuwing in den slaap verklaarden ze u niet. Enzoo ook bestudeerden de psychiaters wel op de allernauwkeurigste wgze de abnormale verschQu^len die zich in de uiting van het zie' leleven voordeden, en den samenhang waarin deze verschijnselen met de gesteldheid van het lichaam stonden, maar zoo weinig konden ze dieper doordringen, dat zelfs meer dan een psychiater aan geen bestaan van de ziel gelooft. Iets waarbij dan nog kwam, dat het dierenleven analoge verschijnselen vertoont en de Schrift zelve aan het dier een ziel toekent, en dat het alles In een groot mysterie voor ons onderdook, zoo - dra men uit de verschgnselen tot het wezen poogde door te dringen. Men wist wel, dat de slaap verkwikt en de verloren kracht terugbrengt, maar de vraag hoe de slaap aan die nieuwe kracht komt en hoe hij ons die nieuwe kracht instort, stelde men zich aelfs niet. Verdere beteekenis wordt dan ook door verreweg de meesten aan den slaap met gehecht; en als we dan in de Schrift van tweeerlei soort slaap lessen, van dën gewoaes slaap als ukeenah en van een heel aadersa slaap tls tardtema-, boores boe de werd, hes bij 't droomen een andere geest in 'smenschen geest inwerkte, en hoe er uit slaap en droom gewichtige beslissingen straks het leven ingingen; dan nam men dat wel aan, maar 't bleef als een vreemd iets tegen ons over staan, als iets dat bij onzen zielstoestand niet zou passen.

En nu is dit het geheel eigenaardige van onzen tijd, dat juist op den achtergrond van dit verborgen leven des geestes versch^nselen de aandacht hebben getrokken, die zich vroeger zoo niet voordeden, en die ons dan een analogie opleverden voor wat in de Schrift ons vermeld wordt. In de Schrift is het geestelgk gebied veel rijker gestoffeerd dan in ons dagelijksch leven; iets wat ten deele aan haar Oostersche herkomst was toe te schrijven; maar toch begon men hiervan ook in ons Westersche leven allengs dingen te ontwaren, waarop men vroeger niet bedacht was geweest; dingen die zich herhaalden; dingen die in onze Westersche werelddeelen vielen op te merken, en dingen die door mannen van hoog wetenschappelijk karakter ontdaan wer den van alle bgvoegsels van bedrog en humbug, en die ook brj de nuchterste be schouwing een gesteldheid van 's menschen geest, zijn contact met andere geesten hier op aarde, en met geesten uit de onzienlijke wereld leerden kennen, waarop men vroeger ganschelijk niet bedacht was geweest; en wel dingen die bijna altijd zekere analogie vertoonden met dingen die ons in de Schrift als feiten werden meegedeeld. In vier rubrieken vallen deze verschijnselen uiteen:1°. in wat de gesteldheid van den normalen menschelijken geest betreft; 20, in de bijzondere qualiteiten van enkele personen; 30, in abnormaal contact tusschen mensch en mensch hier op aarde; en 4°. in contact van 's menschen geest met geesten die tot een andere wereld behooren. Zg elk dezer vier punten hier kortelijk toegelicht.

Wat de normale geestesgesteldheid van den mensch betreft, ontving men steeds meer den indruk, alsof er in den mensch achter zijn uitkomend wezen nog een verborgen wezen school; een onderscheid dat men liefst aldus nader bepaalde, dat het uitko mend deel van zijn wezen meer in verband stond met deze zichtbare wereld, en dat het schuilend deel van zijn wezen meer verband hield met de verborgen wereld die zich aan ons oog onttrekt. Een onderscheiding alzoo, die op de Ign ligt van wat de Schrift aangeeft als een leven in het hart, en een daaronder dieper wegschuilend leven in onze nieren. Een onderscheid waarop de Schrift meer dan eens terugkomt, altoos onder de bijvoeging dat beide aan God bekend zrjn en door God beproefd worden. Mijers stelde dit zoo voor, dat er onder de woning in ons hart nog een diepere kelder was, en dat een breede drempel de bovenwoning van den kelder afscheidde. Dien drempel noemde hij naar het Latijnsche woord: timen, en ia verband hiermede ons uitkomend leven het superliminale, en het verborgen zielsleven het subliminale. De onderscheiding tusschen kart en nieren is intusschen duidelqker, omdat de Schrift ons hieraan gewend heeft, mits men daarbq maar niet aan de nieren als den zetel van dit verborgen leven denke, en nieren alleen neme als liggende dieper dan ons hart. Eenmaal nu op die onderscheiding ingaande, kwam men er vanzelf toe, om het uitkomend leven meer te beschouwen als de winkel, waarin men uitgaf en verkocht aan de wereld, en het dieper verborgen leven als de fabriek, waarin de grondstoffen van ons levensfabricaat werden aangevoerd. In het uitkomend leven gaf de mensch uit, in het verborgen leven ontving hH. Zijn uitkomend leven stond in verband met de wereld, zqn verborgen leven met de Fontein des levens in God, en dit zoowel wat de kracht van zijn lichaam, als wat de kracht van zijn geest betrof. En hiermede stond 't dan in verband, dat de slaap was een tqdelqk sluiten van den winkel, om in den slaap uit een verborgen wereld weer nieuwe kracht naar lichaam en ziel op te doen. Het eigenlijke van den slaap was dan niet het negatieve, dat men niet meer verkocht, maar rustte, doch veeleer dat in den slaap de acHe van het verborgen leven begon, om nieuwe kracht aan te voeren en zoo gereed te doen zgn voor den morgen.

Doch hiertoe bepaalde zich de winste niet. Niet alleen toch de slaap vond zoodoende een veelmeer aannemelijke verklaring, maar ook tal van verschgnselen traden erdoor in een nieuw licht, zoo met name de exstase, het sonabulisme en de telepathie. De exstase is metterdaad een toestand, waarin de mensch handelt en spreekt uiteen impuls, die aietdoordg ge^spee factoren vaa sgnlsven te verklaren is. In dt csestaie leeft de s n e mensch uit een hoogere wereld, die hsslag op zijn geest legt, hem ideëen doet grijpen en woorden doet spreken, zooals ze in zijn gewone leven nooit uit hem zouden zijn voortgekomen. Set'Jlt nu in den mensch een metterdaad anders verborgen leven, dat in zulke oogenblikken zijn gewone leven het zwijgen oplegt, en zgn zintuigen zelf tot orgaan gebruikt, dan zijn we althans op 't spoor gekomen om iets van den oorsprong der exstase te verstaan. B^ den sonabule-slaap is het niet anders. Ongetwijfeld heeft men ook bij dit verschijnsel met slaap te doen, maar met een slaap, die daarin van den gewonen slaap onderscheiden is, dat anders ons lichaam en onze denkende geest geheel rusten, terwijl in den sonabuleslaap de diepere geest in ons niet slechts bezig is in de diepte, maar ook ons lichaam, onze zintuigen en onze organen aangrijpt en gebruikt als middel, om zich, zonder het intermediair van onzen wakenden geest, d. 1. rechtsstreeks, te uiten. De slaapwandelaar gebruikt zijn ledematen evenzoo als iemand die wakker is; maar op nog veel juister en precieser wijze, en dit doet niet zijn mensch, die leeft in zijn uitkomend leven, maar ztjn mensch, die In de diepte van zijn wezen schuilt, en nu plotseling op zijn ledematen beslag legt. En geheel hetzelfde bespeuren we bij de dusgenaamde Telepathie, d. i. bij verschijnselen die den mensch iets doen kennen, of doen waarnemen in de verte, op een grooten afstand, en niet in zijn onmiddellgke omgeving, zooals dit in wakenden toestand plaats grijpt; verschijnselen die we ook in de Schrift ontmoeten. Zoo b.v, als Jezus tot Nathanael zegt: „Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgeboom waart, zag ik u". Een rechtstreeksch zien alzoo op een afstand, waarvan voor het gewone zien alle waarneming was uitgesloten. En niet anders is het met de kracht die Jezus op een afstand deed. Zoo, toen Jezus den knecht van den hoofdman genezen had zonder in het huis van den hoofdman in te gaan. Dat dit nu bij Jezus samenhing met zijn wonderkracht, spreekt van zelf, 'maar ook die wonderkracht bracht Jezus toch tot openbaring in zijn menschelijke natuur; en in zooverre is het van belang op te merken, dat metterdaad in de menschelijke natuur het middel aanwezig is, om zulke krachten tot openbaring te brengen. Uit allerlei verschijnselen, die op dit gebied zijn waargenomen, acht men nu te mogen constateeren, dat deze telepathie zoowel actief als ook passief toegaat. Zoo is, om slechts dit ééne voorbeeld te noemen, vastgesteld, dat Mr. Hamilton wiens broeder reeds 12 jaar in Australië afwezig was, droomde dat hij dien broeder in Engeland ontmoette, klagende en kreunende over een pijnlijk gezwel aan den linkerarm, en dat hij twee dagen later een brief ontving, waarin die broeder hem uit Australië mededeelde, dat hij zich ernstig gewond had aan den linkerarm, dat men deze kwetsuur in Australië niet genezen kon, en dat hij daarom terstond naar Engeland ging, om zich daar te laten genezen. En metterdaad stond een dag later reeds de gewonde voor hem, juist met zulk een wond als hij in den droom gezien had. Op wat wijs dan ook moet er van dien broeder uit de verte een werking op zijn geest zijn uitgegaan. Nu is deze ondertelling van een tweeërlei leven in den mensch iet nieuw voor vde bij de Schrift leeft, n de onderscheiding van een „verborgen mensch des harten" is ons zelfs zeer gewoon. Het nieuwe hierin is alleen, dat deze onderscheiding tusschen tweeërlei existentie in den mensch zich nu over heel zgn wezen uitbreidt, en ook afgezien van de wedergeboorte, zich voordoet in den gewonen mensch.

Hierbij komen nu in de tweede plaats de exceptïoneele qualiteiten, die aan enkele menschen eigen zijn. Ook hierin ligt op zichzelf niets vreemds. Het genie is te allen tijde een raadsel te midden van het leven geweest. Een illusie is het daarom ook, dat men droomt van de gelijkheid der menschen. Eer ongelgkheid is de regel. Er zqn menschen van minderdangewone gaven, dan zijner menschen van gewone gaven, en boven deze steken weer uit de corypheea van ons geslacht op eik gebied, de helden, de kunstenaars, de groote denkers, de genieën. Maar bg de nieuwe beweging op psychisch gebied doet zich nu dit afwijkend verschijnsel voor, dat enkele individuen blgken begaafd te zijn met een hooger kracht van anderen aard, zooals we dit reeds opmerkten bQ de mediums van het spiritisme. Met hen op éen lijn staan de magnetische persoonlijkheden, in wie een zeer sterk magnetisme werkt, dat de gewone mensch althans niet in die mate In dch oatwaart, Ea vooral kotat hlet ia aanmerklBg de élairw^mee of helderdeadheid. In het algemeen blijkt, dat enkele personen, wanneer ze in hoog opgewekten toestand verkeeren, een verscherping van de werking van bun zintuigen ondergaan, die ons verbaast, zoo b.v. dat het reuk-orgaan werken gaat als het reuk-orgaan van een hond, en dat ze op aanmerkelijken afstand geuren waarnemen, die een ander, al staat hij er vlak bij, ternauwernood bespeurt. En dit nu doet zich ook voor bij de clairvoyance. Met name bij Emanuel Swedenborg moet deze helderziendheid buitengewoon sterk zgn geweest. Zoo kwam hij op een avond verschrikt bg zijn vrouw thuis, en zei haar dat er in een stadje, dat twaalf uren van daar lag, een schrikkelijke brand was uitgebroken, en dat hij de vlammen had gezien. Telegraaf of iets dergel^ks bestond toentertgd nog niet. Bericht kon hij dus niet ontvangen hebben. En toch kwam den volgenden morgen de tijding aan, dat metterdaad op den avond, toen Swedenborg het gezegd had, een felle brand het halve stadje vernield had. De uitwendige oogen schijnen hierbij geen dienst te doen. Vaak toch sluiten zulke personen van zelf de oogleden. Het is een zuiver waarnemen met het oog van den geest; iets wat te minder verwonderen kan, daar toch nooit ons oog ziet, maar 't alleen de geest is die ziet door het oog. Het oog doet niets dan het beeld opvangen, en de geest ziet het beeld dat in het oog is afgespiegeld. Doch hoe dit ook zg, alle deze exceptïoneele, abnormale Individuen blijken begaafd te zijn met eigenschappen, die althans in die mate en met die kracht b^ een gewoon mensch niet voorkomen. Het Is daarom niet gezegd dat bij hun natuur iets bijkomt, wat de menschelijke natuur op zich zelf niet bezit, maar wel, dat gegevens in de menschelijke natuur bij den een veel sterker werken kan dan bij den ander.

De inwerking van den éenen mensch op den anderen is het derde punt, waarop we wezen, en dit komt vooral in het Hypnotisme uit. Op zichzelf is ook dit een gansch gewoon verschijnsel. De eene mensch imponeert gedurig den anderen. Het geldt hier een begaafdheid die ook aan de dieren eigen is, en die ook de mensch op het dier uitoefent. Het slangenoog heeft macht om een ander dier zoo machteloos te maken, dat het haar prooi wordt, en ook jachthonden belezen door hun blik een vogel op den tak. Omgekeerd bezit' de leeuwentemmer een macht om de wilde dieren aan zich te onderwerpen, en was vooral de macht der slangenbezweerders in Indië van oudsher groot. En zoo wordt ook onder menschen meer dan een overbluft en in zijn kracht gebroken, zoo een doordringende, overweldigende blik hem scherp in de oogen ziet. Napoleon dankte aan die gaaf in niet geringe mate zijn macht over zijn troepen. Bij den hypnotiseur geschiedt nu in den grond der zaak niet anders. Ook hij imponeert zijn patient door zijn optreden, door zijn blik, door zijn woord; doch hem schijnt die gave op zoo krachtige wijze eigen te zijn, dat hij zgn patient, die zich hiertoe leent, al spoedig geheel verdooft in zijn eigen geest en aan zijn geest onderwerpt. Hij dringt dan met zgn geest In den geest van zijn patient in, en al spoedig denkt die patient wat de hypnotiseur wil dat hij denken zal, ja, meent te genieten of te Igden wat zijn hypnotiseur hem voorspreekt. Het Is of de patient zijn eigen leven op stal zet, en zich tijdelijk door zijn hypnotiseur als zijn rijpaard gebruiken laat. Hij doorleeft wat zijn hypnotiseur wil dat hij zal doorleven, en feitel^k gr^pt dit wondere plaats, dat de patient zelf voor een oogenblik als willoos en dood Is, en dat zijn hypnotiseur en niet hij over z^n bewustzqn, zijn wil en zijn besef heerschappg voert. Noem den patient A en zijn hypnotiseur B, dan treedt bij sterke hypnose deze toeste^nd in, dat de eigen actie van A gel^k nul is, en dat B beschikt over twee personen, over A en B. En wat opmerkelgk is, niet alleen de hypnotiseur moet daarop speciaal z^n aangelegd, maar ook de patient moet er de noodige dispositie voor bezitten. Er zi^n toch personen die schier onmiddellijk in den hypnotlschen slaap Ingaan, en anderen die men niet in hypnotischen toestand brengen kan. Dat deze hypnose gevaarlijk kan worden, en zelfs tot schandelijk misbruik kan leiden, ligt voor de hand, doch op zichzelf ia ze een zeer opmerkelijk verschgnsel, in soover ze toont, dat de geest van den eenen mensch met den geest van den anderen mensch In zoo nauw contact kan treden, dat de eene mensch als verdwijnt en de andere met z^n wil geheel over den wflloos gewofdeac beschikt.

En nu komt hier in de vierde plaats het laatste punt bij, t. w. het contact waarin onze geest kan treden met geesten uit de onzienlijke wereld, 't zij engelen of afgestorvenen. Dat dit kan, blijkt, gelgk we reeds aantoonden, uit de Bezetenen, in wier geest een booze geest indrong, hen geheel overmande en sprak door hun mond. Ook al wat we lezen van satans inwerking op den mensch staaft en bevestigt dit. Als Jezus ons bidden leert: Verlos ons van den Booze, Is hier vanzelf In uitgedrukt, dat de satan toegang tot ons hart heeft, en op ons hart Inwerkt. Zelfs kan dit zoover gaan, dat satan zelf in ons hart Indringt, zooals er van Judas staat: „toen voer de satan In het hart van Judas". Niet dat hij slechts op hem werkte, maar hij voer in hem. Nu Is satan niet dan een gevallen engel. Kan dus satan alzoo met onzen geest in contact treden, dan kan dit vanzelf ook een goede engel. En heeft Jezus zelf niet gezegd dat hij in het hart der zijnen woning zou maken ? Men vergist zich dus, zoo men waant, dat ons geestesleven een afgesloten Iets Is, waar niemand bij kan. In onzen geest kan een andere geest indringen, hetzij met z^n werkingen, hetzij zelfs met zijn presentie. En het nieuwe in het dusgenaamde spiritisme is alleen, dat het spiritisme dit nu ook toepast op onze afgestorvenen en ons wijst op tal van verschijnselen, die schijnen aan te toonen, dat dooden verschgnen kunnen, en zich door allerlei teekenen, zelfs door handschrift, aan de nog levenden kunnen openbaren. Voor de identiteit van dezen zich openbarenden geest met den geest van den afgestorvene, wordt dan aangevoerd, dat hij niet zelden dingen mededeelt, die alleen de afgestorvene weten kan, zelfs gebeurtenissen uit zijn eigen leven, en dat men tot het portret toe ten bewgze heeft, dat men werkelijk met zgn afgestorven vriend te doen heeft. Doch al denken we er niet aan, al deze verschijnselen voor verzonnen of ingebeeld te verklaren, en al nemen we zonder voorbehoud aan, dat, afgescheiden van alle bedrog en humbug die zich In deze verschijnselen mogen gemengd hebben, r zich metterdaiM verschgnselen hebben oorgedaan die niet te loochenen zijn, en n hooge mate de opmerkzaamheid verdieen, — hieruit volgt nog geenszins dat de erklaring die men van deze verschijnselen eeft, de juiste, eenig aannemelijke en ware s. Met name het vraagstuk van de identiteit Is nog allerminst uitgemaakt. Inde oudeid, toen ongetwijfeld soortgelijke verschijnelen voorkwamen, droegen ze schier altoos en demonisch karakter, en is van Godsege de ernstige waarschuwing maar ook et strengste verbod aan Israel uitgegaan, m zich niet met de guichelarij en tooverij, aarzeggerij en bezweringen in te laten. elfs Saul maakte zich op, om al wie iervan een beroep maakte, uit de twaalf tammen uit te roeien. Het uiterste der voorichtigheid blgft daarom steeds raadzaam. og steeds is de vraag onopgelost, of men ij zulk contact te doen heeft met de geesten an zijn afgestorven familieleden en vrienden, an wel of het een contact Is met andere eesten die zich als familieleden of vrienden oordoen. We zeggen niet dat het zoo & , aar we moeten de mogelgkheld dat het oo zijn kan, volhouden. De demonische eesten hebben groote kennis van wat op arde voorvalt. Pas na Jezus' optreden riep en demonische geest Jezus toe: „Wat ebben wij met u te doen, gij Jezus azaréner, zijt gij gekomen om ons te erderven? Ik ken u wie gij zijt, de Heilige ods". Om Judas tot zijn verraad aan te etten, was nauwkeurige kennis noodigvan ijn Inborst, den gang van het proces en e omstandigheden. Om Petrus te ziften ls de tarwe, moest satan hem kennen n de zwakheden van zgn karakter.' En in et algemeen kan men zeggen, dat satan ns nooit zou kunnen verleiden, indien hij iet tot in kleinigheden toe de verzoekingen on uitwerken en die in verband brengen et de fouten en de zonden van ons inwendig even. Op zichzelf is dus het feit, dat op en séance uit het geesienrijk dingen orden meegedeeld omtrent hetgeen op arde voorviel, geen bewijs, dat ze niet een emonischen oorsprong hebben, en toch het oorkomen aannemen van herkomstig te zijn an afgestorvenen. En hier komt dan in e tweede plaats nog Iets anders bij, en el dit. Mededeeling van de overzijde van et graf moet belangrijk van Inhoud z^n, n ons iets te kennen geven omtrent de nzienlgke wereld, die ons onbekend was. uist echter die hooge belangrij kbeid ntbreekt hier. De Inhoud dier mededeeingen leert ons niets nieuws, geeft geen ieuw licht. 2x bepaalt zich In den regel ot kleine details omtrent huiselgk-en aoülielevea. Ook die kunnen belang hebbes, oo b^v. wat mes mededeelt, dat een weuwe, wier mas pas stierf, es (üe een bel«sg°

rrjk stuk uit z^n erfenis niet vinden kon, te weten kwam waar het lag, en het daardoor vond. Maar hoe gewichtig zoo iets ook voor dit wedervinden moge geweest zi^n, het is niet van algemeen belang. Strekte b^v. zulk een mededeeling om geregeld misdadigers te ontdekken, en zoo de rechtsmacht te sterken, zoo zou men het algemeen belang ervan inzien; doch niets van dien aard wordt gemeld. Juist dit is dan ook de oorzaak, waarom velen, die eerst met zekere nieuwsgierigheid zich tot het spiritisme wendden, al spoedig er onverschillig voor werden. Het is op dezen grond, dat we, al moet de realiteit van veel in het spiritisme volmondig worden erkend, en al bracht het belangr^ke zielkundige gegevens aan het licht, geen genoegzame zekerheid kunnen vinden, om vast te stellen dat er metterdaad contact met gestorven geesten plaats greep, de mogelijkheid van demonisch spel moeten openhouden, en in dk geval elke juiste' verhouding missen tusschen hetgeen feitelijk zich zoo gewichtig voordoet, en het weinige waarmee het ons leven verrijkt. Zelfs het voortbestaan der ziel na den dood vindt er geen voldingend bewijs in. Misschien komt het nog, maar het is er nog niet. En in zooverre levert het ons geen bijdrage tot de kennis van de Voleinding aller dingen, zelfs niet van den mensch.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's