GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. R. H. WOLTJKR, hoogleeraar i» de Facaiteit va», leiterea ea wijsbegeerte, DE BETBE-KEHIS VAN HET OOSTEK YOOR DK KLASSIEKE OtJDHEiD. RRDE • ftkfidd'js bij de overdracht v*a het RiCi Vrije Universiteit, èea aisten Octohes i, ..-. J lecht G. J, A. Ruys. 191S,

Bij de „klasK-iske Oudheid" dsukt man aan de wereld der GRIEKEN ea ROMEINEN. Bij „htt Ooatf.B" ai? ; » de AZIATISCHE wereld, san üie vaa BABEI, ea ASSUR, PIRZIE, vóóR-lNDiÊmasr ook aan die vaa EGYPTE.

Dia tweeërlei wereld is dan de wereld dsr kuUuar; der materieele, waarbij mea denkt gan a; idbouw, haadd eH ait vet held, en de? /< f#éW< f kuituar, waarbij msE denkt aaa kunst, gods-f dienst en wetsssEchap.

Met name wat betreft de - ^ferhöudiBg van de deëele kuituur der klassieke oudheid, of anders iS'-egd, van de geestelijke bescbaviug der oud-europeesc'is of w< 3ËleJSChe wereld, vot het Oostea, bsstocd ea besiatt aog ocder de geleetden

Twetëflei opvattiüg es, & 00 men wil, tweeëriei lichting staat hier tegeaoïes' elkasder, ea men k.aa haar aanduid a tiii die dtrOKISNTAWSTEN ea diii der CLASSICISTEN.

Da ORISNTALISTEN kennen a& B de geestelijke suhöur VKö het Ojstsn graoe beteekecis toe op die vaa het Westen; de CLASSICISTEN WÜ. Ie» Viin ? .uik een biiteekeüis vaa het Oostea voor het Wesstea niet, of althans aeer weinig, weten.

Het is een probleem of esa weteaschappeüjk vjaagstuk, waarvan het antwoord, d*, t mei* e? op meent te moetea geven, gelijk bij meet dergelijke problemen, afhatkelijk is niet alleen ïaa ds feiten, die man waaraeemt, maar ook "i/ait de gesteSdbêid van dea vfaariemcr, en teïeclit spieekt de heer WOLTJER itt ïijn rede van de „oabestasitibaarhei 1 v, - ./-j^ciie va wetenschap".

Meer nog da? i VOJÏ de: Romsinsche, heeft de vxi.-ig belfïng voos-tje Griekiciie kuituur, wijl d-': GRIEKEN, op geestelijk gebied, de leermseatets van de ROMEINEN zijn geweest.

Eea ondei'deei van de vraag saar de bste.ekïuis vaK het Oaaten voor de Gfiekschs kuituur is die Baar de beseekesis van hst Oostêa voor de Grieksche wijsbegeerte.

Wat dit onderdeeï betreft wilde ZELLIR, de schrijver vaa het standaardwerk; DIE PHILOSOPHIE DE* GwECKïN, dat in 1892 eea 5-3 uitgave beleefde, vaa eec invloed va, a hst Ooste» op de Grieksche pbilosopnis niet wetew ea schaarde •den. dus aan de sijde der CLASSICISTEN.

Wat het probleerö in aijn geheel betreft, aegt WINDELBAND, in sijn ten vorigen jare verscbsre/jj door BONHÖFFER bewerkte, 3en drak vaa iijn GESCHICHÏE DER ANTIKEN PHILOSOPHIE ; „De vraag in hoe'/er de GriekeB ia kuttuteel ïü geesieUjk opsicht door o: e O'JStexsche volkeren beïavioed gijn geworden, is ook nog hedea een zeer bestrscdeae”.

Wat ds „ervariflgswetensch& ppea" betreft, is t& .ï: aijn msenlüg-aM de êfhankelijkheid - y-t Gneken VSSJ het Oosten, „hoseeer meji : ov«ï. de mate' daarvan in bijsonderheden, 0^, 0 veischjllende beschouwing kan hebben", cauwelijks £B«; gr ernstig ie twijfsleo. Iets, wat voigeiJS hem, aUermiost te kort doet aan de oorsproakelijkheid der GRIEKEN. Want, segt bij, sooals sij in de ktr> 3«t wei enkele vormen en ïvoiiaea aaa de Egyptische en Assyiische traditie hebben ootieend, maar juist in de wijsse waarop s-ij die dus ontleende vormen en normeis gsbmikten en toepasten, hua-eigen kunstgeme i; etïa warken, soo zija hun ook van uit het Oosten velerlei kundigheden toegekomen, die daar' verkregen waren uit den eeuwenlangen arbeid, waartoe de praktische levensbehoeften ötougen, en dat geldt, volgCiis hem, óok van vela door de reïigieuse verbeelding voortgebEschte mythologische voorstdlinge». „Maat", •200 voegt hij hieraan toe, „da verwerking vaa hei dus verkregenc tot een weten om het weten i: eif, is toch büa oorspronkelijke d< iad; en ds weienschappelijke en attisiieke geesi, waarmee zïi hun heetlijk eigengoed ontplooid en dat vai! andere volkeren overgeleverde hebben vervormd, getls huö eeu zoo onvergelijkelijke meerdeirheid boven de Oosterache kulïuur, dat daartegerovcr de fdteiijke sthankelijkheid in enkele takkess i& Ts weiïaschap geen rol speelt”.

Wat het onuerdeei v», n de vraag betrefs-, — d« invloed vaa het 0)sten op de Grieksche Philosophie, — neemt WINDELBAND öit staadpunt in. Wei dunkt hem, dat de phaatassische, zij het ook geestrijke pogingen van RÖTH in diensGs-SCHICHTK UNSRKR ABïNDLaNDISCHlN PHILO­ SOPHIE 2. Aufl. i86ï ea «a» GLADISCH it dici 3: DIE RELIGION UND DIE PHILOSOPHIE IN iHBEB WELTCESCHICHTLICHEN ENTWICKELUNG uit 1852 en ia tal sijuer monogiapbieèn, om de ouöste wijsgeerjge stelsels eenvoudig als „onileeL-ngen" uit Egyptische, Indische, Persiscjie e. ». keren voor te stellen, — „heden ten dage aog slechts als curiositeiten eea aïker historisch beiaag hebben." Maar WINDBLBAND staat tegenover ée quaestle toch anders dan ZILLER & tegeaover stond.

All hq schrijft: „Menigmaal wordt de vraag berchouwd als zoo tamelijk afgedaan en geen srastige onderaosking meer waardig", — behoeft me? ) friet al te zeer tusschen de regels te lesen om te marken, dal hij het met dèse beschouwicg van de vraag niet eens is.

Al onthoudt hij rich ook van een bevestiging of e«n ontkenning, blijkbaar heeft voor hem de ? ra.ig nog allesbehalve afgedaan.

Hij noemt o. a. W, SCHMID, die «preekt van een: „steeds ï> og sier, tot rust gekomen vtuchtelooïé pogingen om de Grieksche philosopbie uit het Oosten af te leiden", vaa F. LORTZINO die het in 1897 heeft over „het oostersche spook, dat ook in dea aieuwsten tijd, weer achijnt te spokeB, en hij had hier ook nog kuKoeD noeroen C. L. LOBECK — doch tegenover de meenijjgsn van deze geleerden wijst hij ook op die van andere gchiijvers.'Op dis; van GRUPPK, die in zijn werk uit 1906, sdet alken aja reed» vroegere msssjiag omtrent den uitlandschen oorsprong der Grieksche mysüek, handhasift, ma-ir ook geheel ia het algemeen vaiTde afststnniing der hellesnsche van de oostersche kuUuur spreekt; en ook noemt'hij in de«ec*te-•g-: Ktfi van schrijveis den WeBiteï h-oogleerssr THEODOR GOMPERTZ, aie met sijn ia 1896 begonnen wetk: GHIECHISCHB DENKER BINE GE-SCHISHTK DER ANTIKEN PHILOSOPHIE, ook ten onK.eat onder de beoefenaren van de geschiedenis der wijsbegeerte voor een autoriteit gsldt. lüdien het bestek ^n dese LEESTAFEL het toeliet sou ik mij gaarne de moeite gettoosten, hitï, af te schrijven die schuierend gestileerde bladzijde nii het begin van het eerste hoofdstak, waiïop GOMPERTZ da „Vosiubeit" van EGYP-TENASEN en BALYLONIÉRS isekeut.

Dien aïbeld in den weg vaa moeijame ervaring welks san dien ia dea weg der bespiegelicg diisade vooraf te gaaa. Eea arbeid met welks resultatea de Grieken bekend waren gswoïden, toen. zij tot bespiagclicg, tot aS.denkên kramen sn wasrbij hun, gelijk GOMPERTZ _dss ••"o*> »heï lo' vaii lachendeeifgeaamen tosviêl"-Of öok die aadsre bladrijden, waarop hij het haait Oiftji dea uitlaadschen invloed op bet, voor d« Gsiöksche wijsbegeerte zoo belangrijke ORPHISME en d* - i evea die oudheidvorschsrs te woord siaat welke het „als een oatwaardiging der Hellsaea be.'chouwsB, wssKEïer men za bij de oudere cu'i.uurvO'ksïen kat ter school gaan es '.an •ihit& de kiem vaa hun wetenschap eo hua geloof laat borgea”.

Een er kek uitspraak vas GoMPgRXZ moat ik hiei', ia verband met WOLTJKR'S rede, echtsf ciieersa.

Op p. 77 var. zijn i«r BAM zegt hij, dat de I bet.'ompenheii] ea eigÊnriBnigheid, die het volk 'det Grieken als op een isoleetbankje xettïc «o aan de JKWsrkirïg van andere en oudere Cul-

tuurvolkeren wil ontrukken, zich toch niet kim h»ndh«? en tegenover het toenemend gewicht oeD Ag steeds in grooteï aantal en duidelijk-*»? . viin ° n het licht getreden feiten. „Niuwelijks", '' heil vervolgt hij dan, „is er iemand meer die ' too Jnt wat voor enkele tientallen jaren tóet '"•"^ Mrfng«""eö niet minder heftig tóeverjiicht ï tJden w»s, dat de Giieken de elemectea j r mtterieele cultuur evenals de aanvangen artistieke wsiksaamheid danken aan het Ttitn" En hij eindigt dan met als voor zeker •f te spreken, dat hetzelfde op het gebied n de ideéele cultuur der Grieken, ook wat betreft han wetenschap en religie, zal worden

DR. R. H. WOLTJER tot wiens professie ds [, 'en 'letterkunde en de geschiedenis van het Grieksche volk behoort, gca*art zich ia deze de a*n de zijde van de ORIËNTALISTEN en lesmt a'ïoo positie tegenover de CLASSICISTEN.

Zijn akademische rede bedoelt dan ook de bjteakeai' van het Oosten voor de klassieke oudheid en dan meer bepaald voor het oude Griekeuland, „als een der meest bslaogrijks punten [sijoer] wetenschap", in het licht te stellen.

Het iaaicht, dat hij zich als historicus heeft verworven in de noodsakelijkheid van wat hij noemt „de universeele behandeliög der oude jjjitoiie", van den kijk op de „oudheid, als ééB geheel", vftfi een „organische behandeling der historie", — zat daarbij voor.

In een rijk gestoffeerd historisch ovcrssicht verb& alt de redenaar op p. 9—14 hoe „de Grieken self over de vraag naar den invloed , 50 aodcre kuüuren op de hunne hebben ge-(Jscht". Hij doet daarin zien, dat „het geloof jtn den invloed der Oosiersj: he volkeren op hun eigen kultuut" niet ee; sl ia de Hellenistische peïiode, maar reeds veel vroeger ingang had mvonden. Hoe dat geloof hun reeds , , vaa den begicae eigen was" sn slechts tijdelijk, in de een» van PERIKLBS, toen zij, in hun gevoel van iréestelijke meerderwaardigheid, tot minachting v«n de „barbaren" waren gekomen, is onder diukt en dan nog lang niet bij hen allee, o, ï. üiet bij PLATO. Bn eindelijk, hoe in de Hellenistische periode, den tijd van ea na ALEXANDER, dit geloof dan weer zóo ondsr hen hetleeft, dat xij de meening omtrent „de ootgprookelijkbeid hunner cultuur" geheel prijs geven.

Wat ik hierboven noemde het onderdeel van het probleem: de beteekenis van • het Oosten voor de Grieksche wijsbegeerte, — wordt hiei door den redenaar even aangeraakt, waaneer hij op p. 14 van ds «a-Aristotelische wfijsgeefen: van de NEoPyTHOGEtas en da NEO PLATONICI legi, dat voor hen „een THALES en een PHE BiCïDKS, een PYTHAOORAS ea een PLATO leer-ÜDgeu aija geweest der Egyptische priesters, van Childaeërs en Magiërs, ja selfs' van de Indische Brahmanen”.

Volgt op p. 14 eiü overwicht van de beliandeling der vraag in den chris'aüjken tijd: nasi de al üf niet oorspronkelijkheid der Gtiskscbt koltuur.

Een nieuwe f& ctor was toen ia hst gading gekomen ea T/el die van dt Goddelijke openbaring.

Bij de kerkvaders en ia de oud-cünsieiijkc liieratnur wordt h«t goeds en schoone ia hes Qriekache heidendom toegeschreven aan een algemeene Oeropenbiïing, of ook aan een recht sirpeksche Ontleening aan het Oude Testamenï. WOLTJER vefüuimt hier aiet de bekende uu spraak van CLIMKNS ALEXANDRINGI te vermei den, Yolgens welks PLATO eea „philoaoof m de Hebreen was”.

Tot in de 17e esaw wstA ditzelfde standpunt soo onder Rximscüen alü niet Roomschec ingenomen.

CALVIJNS leer echter iran de „gemseae g'atie", „wees", too «egt Dr. Wobjsr „een gansch anderen wsg, om de ovet-e«nï; emmiog te verklaren, d»n die welke de oatkeniogstheorie bood", et hij voegt er aaa toe, dat „SCALIGER mei aijc UDiveïsalistische beschouwiag der oudheid een Calvisisïisch philoloog was, mast daï men op deie weg eerst is doorgegaan ia oissen tijd”.

Daa komt hij óp de Romantiek, die hij, eenigsziüs zonderlicg, aan het „rationalisme" der „Aufklarung" iaat voorafgaan.

De Romantiek „wier dochter" «ooals WOLTJER herinnert, de „moderce OnS& talistische wetenschap is genoemd", — men denke aan ScHLEGELj — „VËfkoadigde opnieu* de aihankelijküeid der Hellcênscbe kuituur van de Oostersche". Ia verband müf. de toepassing daarvan op de Gdeksche phiJosophie bespreekt hij dan kottelijk de hierboven reeds genoemde „ontieenlDgstheorie" van GLADISCH en RÖTH.

Tsn slotte komt hij op het „ratios alisme" van de „Aufkliltung", dat niet ©Heen de p'aantastischs hypotheaen der romantiek weerlegde, »m*ar den band tusschen Oosten en Westen doorsneed". Volgens dit „rationalisme" „had uii ïich 2e!f ea door ? , ich zeif de Griekschs genius »l datgeae te v> .orschijü gebracht, wat aan hs classicisme foo bekoorlijk toescheen”.

Met een: „thans is daarin eeiss en voorgoed verandering gekomen", komï D», WOLTJER dao op p. 18 tov het thdtisch deel aijaer rede, wsaim met de vermelding van de „ontdek kmgen" en het geven - ^sn citaten tracht aan t« tooüen de beteekenis van het Oosten voor de Grieksche kuituur ea wel eerst vjor Atfrae-Mstorisckeit en dan ook vooï dea histtriscke tijd.

Wat dien laatstea tijd betreft, stelt hij daarbij echter het beding, dat „msn ssich niet maar bepa-di tot de lïisratuut, maar hei onderïoek pok uitstrekke tot da onderste Isgen", (der kaltüur? ) waarbij hij dan wijst op de „spreekï»al in tegeasteüing met de „kunsttaai" en 00^ op het „Griekschs bijgelool".

Op da vra»g, die aich aisnu opdoat: „hoever lö 6istoiiachsa tijd ds iovloed der vreemde küUuiea op ds Grieksche »ich uitstrekt", wordt door den redenaar, wijl hij naai „aoch voor bespreking in esü rede geschikt, noch 'm het »'geaaeeft thans reeds voor baantwoordlKg rijp Mat", _ aiet verder ingagaaa. Alieaa wijst hij hlsr op dg aoodsakslijkhesd vaa üet voiges êêasï omaichtigë methode voor wia «ic'a atin de iï8ant3oordi!3g dezer vraag wijden. „Niet op het gei-al der vaBlstasade oütleeaingen, masr op & vetaadetde beschouwing van het geheel komt xr**'^-"' ^°° öiadigt op p. 27 decs passus. Na ïich, — „wijl voor sea oadsrsi uitssnset-''ïig/rea^ds wijriging welks dese vsraaderds besclioawiag voor de opvatting van de verdere teieksche historie, gelijk ook voos éïz van h-2 *omdnsche keizerrijk, hesa de tijd ontbrak Jp. 2)f), " _ allseo tot de opmerking te hebben ompaald, dat bij die „verscderde beschouwing" «voor dan band tusschen Helieeniche en Hel-«aistische geschiedenis het oog weer wordt geopéad", —. komt PROF. WOLTJER san het slot v»ö ïijn rede.

Daatia geeft hij dan «en antwooïd op d 'ï^*g: „hoe tegenover dsse behandeling der oadê historie èas standputjt moet zijn"?

En na er daa asrst op te hebbea gswezen dat daarmee „op zieh ztlf het pleit voor ons niet is gewonnen" en ook dè, t en waarom met< . met de „ontleeningsbypothsse" der Grieksche knltuur aan het Oosten voorzichtig moet we? .en, wijst hij er op, dat het probleem der inwerking van hst Oosten op de Grieksche kultuur, zooals het thans staat, op den samenhang der vol keren sn op de eenheid van het menschelijk geslacht wijst en daarmee „de moderne wetenschap der oudheid, haars ondanks, ons in het gevlei komt". Met hst schetsen der beteekenis van het Oosten, uiet alleen voor de klassieke oud­ t heid, maar ook omdat daarin lag Edens hof en daaruit voortkwam de Zaligmaker der wereld, eindigt DR. WOLTJER zijn oratie.

Ik kas de leaing dezer rectorale rede aanbevelen aan alles, die belangstellen in de wetenschap der geschiedenis; maar ook, wegens de daaraan toegevoegde seer uitvoerige en nauwkeurige vermelding der lotgevallen onzsr Universiteit gedurende het afgeloopen jaar, aan allen, die belangstellen in öns akademlsch leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1913

De Heraut | 4 Pagina's